Raad van Policie en tucht in de Gewone Kolonien,

op den 16e July 1846



Alle leden zijn tegenwoordig, met uitzondering van den Onderdirecteur ten Broek, welke zich met den Directeur te Ommerschans bevindt.

In plaats van den overleden gemeensman Mandos is verkozen H. Wulfling, welke als zoodanig wordt erkent en bevestigd.

Wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie No 1, van den 24 Juny jl., houdende beschuldiging tegen Alida Johanna, dochter van den kolonist Pieter Landsbach, welke in eenen zwangeren toestand zoude verkeeren.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent haar misdrijf.

De Raad gelet op Art: 2§f en Art: 3§2 van het reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

A.J. Landsbach voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.




Verder wordt gelezen een proces verbaal van denzelfde kolonie van den 15e dezer maand, houdende beschuldiging:

1. tegen de kolonisten Hendrik van Eik, Bauke Hendriks Mendel en Cornelis Johannes Zuidhoorn, allen bakkersknechten, welke brood uit de bakkerij zouden hebben ontvreemd. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, bekennen alle hun misdrijf.

De Raad, gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf gesteld,

Besluit:

H. van Eik, B.H. Mendel en C.J. Zuidhoorn ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, wordende zij van de vergoeding vrijgesproken, daar zich de ontvreemding slechts tot eenige sneden brood heeft bepaald.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: conform, doch zullen zij ook van dit werk ontslagen en door anderen vervangen worden.



2. tegen de huisvrouw van H.H. Bijlaart en den bestedeling J.K. Pensius, welke laatste touw zoude hebben ontvreemd en verkocht door medehulp van eerstgenoemde.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekennen beide hun misdrijf.

De Raad in aanmerking nemende, dat de vrouw bijna alles te Noordwolde verkoopt, wat zij in huis heeft en haren man ook wel zal bekend geweest zijn met de ontvreemding door Pensius, daar beide tegelijk op de fabriek werkzaam zijn geweest, waarbij men tevens moet aanmerken, dat het huisgezin van Bijlard zeer ordeloos en geheel ongeschikt voor de gewone kolonien is.
Nader gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans, naar gelang der omstandigheden, op die misdrijven is gesteld,

Besluit:

Het huisgezin van H.H. Bijlard en de bestedeling J.K. Pensius voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt.



3. tegen Amarenska, dochter van den kolonist Harmens Westra, welke in eenen zwangeren toestand zou verkeeren.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf, zeggende, dat eene verkeering met den zoon van den kolonist Limbeek daar de oorzaak van zoude zijn.

De Raad gelet op Art: 2§f en Art: 3§2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

A. Westra voor een bepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Conform. Limbeek zal nader voor den Raad geroepen worden.



Daarna wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van kolonie No 2, van den 15e dezer maand houdende beschuldiging

1. tegen den kolonistenzoon Daniel Poelstra, wegens het pogen en ontvreemden van aardappelen.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, zeggende, dat het slechts een struik zoude geweest zijn.

De Raad, gelet op Art: 2§e en Art: 3§3 van het reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

D. Poelstra de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer en hem van de vergoeding vrij te spreken daar de ontvreemding van weinig aanbelang schijnt geweest te zijn.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.



2. tegen de bestedelingen Gerrit de Zeeuw en Jan de Vries, wegens verregaande luiheid in de fabriek. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, kunnen niets tot hunne verschoning inbrengen.

De Raad, in aanmerking nemende, dat het opsluiten in de strafkamer geen invloed op hen heeft, zouden beide gaarne zien overgeplaatst naar de Ommerschans, doch daar zij noch geen 16 jaren oud zijn, heeft de Raad geen vrijheid hen daarheen te verwijzen, waarom men dit aan het oordeel van de Permanente Commissie wil overlaten.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Bepaaldelijk voor 3 maanden verwijzen.



Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van kolonie No 3 van den 15e dezer maand, houdende beschuldiging:

1. tegen de wed. Meere, welke, nadat haar zulks door de Permanenet Commissie was geweigerd, toch willekeurig met verlof is gegaan naar Utrecht.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is niet verschenen, doch geeft de wijkmeester bij een briefje te kennen, dat zij, uit het bed willende stappen, was gevallen, waardoor zij niet konde komen.

De Raad, gelet op Artikel 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Het huisgezin van de weduwe Meere voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans. waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Daar zij maar voor weinige dagen uit de Kolonie geweest is, zou men het voor ongehoorzaamheid kunnen houden en haar met opsluiting van acht dagen in de strafkamer kunnen straffen.



2. tegen de huisvrouw van den Kolonist C. Veenman welke, niettegenstaande het verlof haar door den kleinen Raad was geweigerd toch willekeurig naar Utrecht is gegaan. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is de man verscheenen, welke zegt, dat zijne vrouw haar been had gebrand, waardoor zij niet konde komen, kunnende hij echter niets tot hare verschooning inbrengen.

De Raad, gelet op Artikel 2§d en lit.3§2 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Het huisgezin van C. Veenman voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
C. Veenman, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Als voorn. ook om spaarzaam te verwijzen naar de strafkolonie
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Een zonderling motief, dan hier het Reglement wijzigen.



3. tegen de bestedeling Jacobus de Vries, welke zonder verlof de Kolonie zoude hebben verlaten. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, zeggende dat hij in Militaire Dienst had willen treden, waarin hijn echter niet was geslaagd.

De Raad, gelet op Artikel 2§d en lit.3§2 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Jacobus de Vries voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Naar de Ommerschans



4. tegen Geertje Snoek, behuwd zuster van den Kolonist Jacet, welke zonder verlof de Kolonien zoude hebben verlaten. De beschuldigde, binnengeropen zijnde, bekent haar misdrijf.

De Raad, gelet op Artikel 2§d en lit.3§2 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Geertje Snoek voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Is meer dan 2 maanden buiten de Kolonien geweest
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Naar Ommerschans PK



5. tegen de kolonisten kinderen Jan Hoen en Hendrik Frank van der Leide, welke tuinvruchten bij den Kolonist Bongaarts zouden hebben ontvreemd.
De beschuldigden, binnengeroepen zijnde , bekent J. Hoen zijn misdrijf, zeggende dat hij zulks met van der Leide zoude hebben gedaan.
Van der Leide blijft zulks ontkennen, hetwelk almede bevestigd wordt door P. Aldee die alleen J. Hoen zoude hebben gezien.

De Raad, geen overtuigende bewijzen tegen van der Leide kunnende inwinnen houdt alleen J. Hoen voor schuldig en daarbij gelet op Artikel 2§e en lit. 3§3 van het Reglement van Tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,

Besluit

J. Hoen de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, wordende hij van de vergoeding vrijgesproken, daar het ontvreemde van een zeer geringe waarde zoude zijn. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Conform.



6. tegen Angelika Margaretha, dochter van den vrijboer J.A. Schmidt, welke door onzedelijke omgang met Sent Baas in eenen zwangeren toestand zoude verkeeren.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent haar misdrijf.

De Raad, gelet op Artikel 2§f en Artikel 3§2 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

A.M. Schmidt voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Kolonie 3, hoeve 81, gedeserteerd 20 augustus 1846
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Conform, S. Baas nader te regt stellen, wanneer hij als milicien in de Kolonie mogt terugkomen.



7. tegen Wilhelmina, dochter van de wed. Nicola, welke aardappelen zoude hebben ontvreemd van de hoeve van Hartog.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is niet verschenen.
Hartog verklaart te hebben gezien dat zij de aardappelen had uitgetrokken en toen zij hem ontdekte, dat zij de vlugt nam.

De Raad, in aanmerking nemende dat de beschuldigde den 27 april 1842 om hetzelfde misdrijf voor denzelve is te regt gesteld en daarbij gelet op Artikel 2§e en lit.3§3 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans voor hen die zich andermaal aan verkeerdheden schuldig maken, is gesteld,

Besluit:

Wilhelmina Nicola voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: De schuld ontnemen. In het proces-verbaal van den Raad van Toezigt. Het eerdere misdrijf meer dan 4 jaar geleden. Haar opsluiting opleggen voor 8 dagen, ook daar zij niet voor de Raad verschenen is.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: De schuld is niet bewezen, deze wel approberen der verwijzing? Alleen straf opleggen voor het niet verschijnen voor de Raad.



8. tegen Maria, dochter van de weduwe Lensink, welke door onzedelijke omgang met Leonardus de Jong den 11e der vorigen maand reeds zoude zijn bevallen.
De weduwe Lensink met haren dochter binnengekomen zijnde bekent laatstgenoemde haar misdrijf.

De Raad gelet op Artikel 2§f en Artikel 3§2 van het Reglement van Tucht, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Maria Lensink voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde,wordt haar zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Conform. De Jong mede te regt te stellen, wanneer hij uit den dienst mogt terugkomen.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: NB de moeder is zeer gebrekkig, niet regt bij ???



9. tegen Joel en Mozes Hartog Bremer, welke wortelen uit den tuin van den wijkmeester Verboom zoude hebben ontvreemd.
De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, geven zulke voldoende redenen tot hunne verontschuldiging, dat de raad hen niet voor schuldig kan houden en

Besluit:

Joel en Mozes Hartog Bremer beide met eene ernstige vermaning heen te laten gaan. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt.



10. tegen de bestedeling J.C. Voorbrood wegens het misbruiken van sterken drank. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, zoekt zich te verontschuldigen, houdende de Raad hem echter op het oogenblik, dat hij voor denzelven verschijnt, weder voor dronken.

De Raad, gelet op Artikel 2§e en Artikel 3§2 van het Reglement van Tucht, daarbij aanmerkende dat hij reeds vroeger, om hetzelfde misdrijf, is verschenen, waarbij als dan overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans op hetzelve is gesteld,

Besluit:

J.C. Voorbrood voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: Conform

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 16e July 1846.

C. Hulst
N. van Hoogmoed
H. Wulfling
S. van der Poot
F.H.P. van Marle secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 24-06-1846


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie no.1 op Woensdag 24 Juni 1846.

Alle leden zijn tegenwoordig.
   
Is in de Raad verschenen Alida Johanna Lansbach oud 23 jaren, dochter van den Kolonist Pieter Lansbach wonende op Hoeve no.117, beschuldigd van zich in eenen zwangeren toestand te bevinden.

De beschuldigde erkend de te haar laste gelegde beschuldiging en wel dat zij zich heeft ingelaten met den thans ontslagen Kolonistenzoon Jan La Tour ingewoond hebbende bij zijne moeder op Hoeve no.88 van welke zij zich zwanger bevindt.

Gedaan op dag en datum als boven,
de President
H. Faaken

Leden
J. Uhl
A. Lucassen
S. van der Poot

De secretaris
J. Heerkens de Vries


Bijlage 2: Raad van toezicht van Frederiksoord 15-07-1846


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N 1 op woensdag 15 Julij 1846

Alle de Leeden zijn tegenwoordig.

Zijn voor den Raad verschenen Hendrik van Eik oud 32 jaren kolonist op hoeve N. 138 beschuldigd van ontvreemding van brood uit de Bakkerij der Kolonie mitsgaders van verkoop van hetzelve.
De beschuldigde erkende het eerste gedeelte der aanklagt zegt zich driemalen hieraan te hebben schuldig gemaakt en zulks gedaan te hebben ten behoeve van zijn huisgezin. Dat hij wijders tot mede pligtigen heeft de Kolonisten Zuidhoorn en Mendel, mede arbeiders in de Bakkerij maar ten aanzien der andere knechten niets te dezer zake te kunnen opgeven.
Ontkend den verkoop van hetzelve, althans gedurenden den afgeloopen winter.

Terzelfder zake is voor den Raad geroepen Cornelis Johannes Zuidhoorn oud 29 jaren wonende op hoeve N. 142, deze mede erkennende het hem ten laste gelegde feit verklaard intusschen slechts eenmaal eene snede brood van bovengenoemde van Eik ontvangen te hebben, en wel in een zoo genaamd kamertje waar de arbeiders gewoon zijn hunne kleederen uit- en aan te trekken,
dat bij deze gelegenheid hij beschuldigde gezien heeft dat van Eik eene zekere hoeveelheid brood verborg en deze aan hem en Mendel als toen die snee heeft uitgereikt,
met overgifte tevens van een mes om meer te kunnen snijden, waarvan hij echter verklaard geen gebruik te hebben gemaakt en wel te minder daar hij zich reeds met het ontvangene bezwaard en verlegen gevoelde.
Dat dit voorgevallene heeft plaats gehad op eenen woensdag.

De Kolonist Bauke Hendriks Mendel oud 39 jaren wonende op hoeve N. 141, terzelfder zake binnen staande erkend, mede zich eenmaal aan het mede nemen van brood uit de bakkerij te hebben schuldig gemaakt,
dat hij met Zuidhoorn bij het weder aankleeden van Hendrik van Eik eene snede brood ontvangen heeft, te gelijk met een mes om daar verder gebruik van te maken,
dat hij intusschen hetzelve heeft weggeworpen zeggende dat het reeds genoeg was en tevens verklaard zich te verheugen dat deze zaak zoo spoedig aan het licht is gekomen, aangezien hij vreesde dat het in den gang des tijds van kwaad tot erger zou gegaan zijn,
mede verklarende dat dit alles op eene woensdag gebeurd is, terwijl hij elk verder verhaal van den meergemelden van Eik opgeeft te zijn ten eene maal bezijden de waarheid.



Is almede voor den Raad geroepen Jacob Kiers Pensius oud 57 jaren bestedeling inwonende bij C. van Os hoeve N. 94 beschuldigd van het ontvreemden van touw
de beschuldigde erkend de hem ten laste gelegde daad en wel dat hij deze ontvreemding gepleegd heeft bij gelegenheid van verrigte metzelarbeid boven de fabrijk van Kolonie N. 2
dat hij heeft mede genomen twee strengen welke hij aan de vrouw van den kolonist Bijlardt gegeven heeft om voor hem te verkoopen,
dat deze genoemd touwwerk heeft aangenomen en verkocht, en daar voor aan hem uitgekeerd vijftien à twintig centen
dat W. H. Bijlardt de man van boven genoemde vrouw ter zelfder gelegenheid met en bij hem als opperman ten voorschrevene plaats werkte;
edoch dat hij ten aanzien van deze niets verklaren kan als of ook deze zich mede aan ontvreemding zou hebben schuldig gemaakt.

Is hierop gehoord Wilhelmina Adriana van Putten oud ruim 45 jaren huisvrouw van genoemde W. H. Bijlardt Kolonist wonende op hoeve N. 129.
De geroepene erkend ontvangen te hebben van J. K. Pensius het voorschreven touwwerk met dit onderscheid echter dat zij spreekt van zes strengen dun en dik, fijn en grof,
dat zij dezelve ook voor hem heeft verkocht en voor hare moeite genoten heeft dertig centen
dat zij intusschen zich niet juist meer herinneren kan hoeveel zij voor dit touwwerk heeft ontvangen.

De voorzitter van den Raad brengt wijders onder het oog dat ter zijner kennisse gebragt is, dat zij alverder meer malen zou hebben gehandeld tegen de bepalingen van het haar voorgelezen Koloniaal reglement bij hetwelk verboden is eenige verkoop van ontvangen Koloniale kleeding stukken, huisraad enz.

De beschuldigde alsmede de haar ten laste gelegde erkennende vermeent echter dat zij  niet mag af zijn het navolgende ter kennisse van den Raad te brengen,
dat zij namentlijk, erkennende den verkoop van kleedingstukken, niet geweten heeft dat zulks zoo scherp en stellig zou verboden zijn,
aangezien een Ambtenaar haar daartoe zelve heeft aangezocht en zij alzoo moest gebragt worden in het denkbeeld dat het van de hand zetten van kleeding, meer of minder geoorloofd was.

Dat immers de fabrijkbaas A: Kolkers haar tot den vermelden verkoop door of vanwege zijne kinderen aangezocht hebbende,
zij ook werkelijk heeft verkocht schoenen en Lakens, in besprek is geweest wegens een vrouwen Zwart katoenen rok als mede ten aanzien van Hemden,
doch dat men het onderling omtrent den prijs niet kon eens worden,
daar er van wege den genoemden Kolkers slechts veertig centen voor één hemd is geboden geworden,
en zij vermeende bij anderen eene hoogere prijs hiervoor te kunnen bedingen.



De voorzitter van den Raad brengt eindelijk ter kennisse van den Raad dat men hem verwittigd heeft van den zwangeren toestand waarin zich zou bevinden Renske Hermans Westra oud circa 24 jaren dochter van den Kolonist H. Westra wonende op hoeve N. 37.

De alzoo verdachte behoorlijk opgeroepen zijnde heeft echter aan het bevel van verschijning niet voldaan en het is hierom dat den Raad van Toezigt gemeend heeft deze persone en hare zaak aan het oordeel van den Raad van Politie en Tucht te moeten onderwerpen.

Gene andere zaken meerder te behandelen zijnde wordt den Raad gesloten.

Gedaan te Frederiksoord op dag en datum maand en jaar als boven.
De President
H. Faaken
De Leeden
J. Uhl
A. Lucassen
S vanderpoot
De Secretaris
J. Heerkes de Vries


Bijlage 3: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 15-07-1846


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie no.2 op Woensdag den 15 July 1846.

Alle leden present zijnde, hebben voor den Raad laten komen de onderstaande als:

Daniel Poelstra, oud 25 jaar, zoon van de Weduwe Poelstra, wonende in de 2e Wijk op Hoeve no.44 zich schuldig gemaakt hebbende aan het rooijen van aardappelen op de Hoeve van den Kolonist N. van Hoogmoed, wonende op voornoemde Wijk op Hoeve no.43,
hetwelk hem, Daniel Poelstra, aan den Onderdirecteur Idserda bekend is,
daar hij zegt geene aardappelen te hebben medegenomen.
Althans en bij onderzoek door den Onderdirecteur is gebleken dat Poelstra 16 struiken heeft gerooijd en waar geene aardappelen meer te vinden waren.


Verders zijn voor de Raad geroepen twee door en door luije jongens, zijnde ??
Gerrit de Zeeuw, oud 14 jaren, bij Boddendijk ingedeeld,
Jan de Vries, oud 15 jaren, bij de Weduwe ?? in de 3e Wijk ingedeeld,
over welke de Raad verzoekt waarheid en serieuselijk te onderhouden of te straffen naar bevind van zaken.

De Raad gesloten zijnde, is dit Proces-verbaal door ons getekend
A.H. Idserda
Keizer
???
N. van Hoogmoed
Morriën


Bijlage 4: Raad van toezicht van Willemsoord 15-07-1846


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie no.3.

Alle leden zijn tegenwoordig.

Wordt binnengeroepen de Weduwe Meere, Hoeve no.136, die den 22 Juny jl zonder verlof naar Utrecht is gegaan en den 18 dezer teruggekomen is. Er was voor die vrouw verlof gevraagd bij de Permanente Commissie dat geweigerd werd, en waarvan zij kennis bekomen heeft, maar dadelijk gaf zij te kennen toch te willen gaan, zij ook gedaan heeft, maar verschooning voor haar begaan misdrijf heeft gevraagd.
   


Ook de vrouw van den Kolonist C. Veenman, Hoeve no. 128 is zonder verlof naar Utecht geweest, die had de Directeur om verlof gevraagd, hetgeen haar niet kon gegeven worden, en niettemin toch vertrokken is, den 21e Juny jl en den 12 dezer teruggekomen, die vraagt ook verschooning voor haar misdrijf.



Nog wordt binnen geroepen Jacobus de Vries oud 18 jaren, ingedeeld in Hoeve no.63, die den 2 Mei jl weggelopen en den 18 Mei jl teruggebragt is door den Politiedienaar uit Zwolle.
Hij geeft voor gaarne in Militaire Dienst gewild te hebben,
waarom hij naar den Heer Directeur der Kolonien geweest is om daartoe verlof te bekomen,
maar dat hij Zijne Edele niet te huis getroffen heeft,
waarna hij den Burgemeester van Steenwijkerland zijn voornemen te kennen heeft gegeven,
die hem voorzien heeft van een bewijs van goed gedrag,
met welk stuk alsmede een geboorteakte hij naar Zwolle vertrokken is om aldaar in dienst gesteld te worden,
dat hem echter mislukt, hij teruggebragt is,
Hij belooft nu niet weer te zullen weggelopen; en gedraagt zich thans zeer goed.



Daarna wordt binnengeroepen G. Snoek, oud 22 jaren, behuwd zuster van den Kolonist Jacet, Hoeve no.15, die den 11 April jl gedeserteerd en den 22 Juny jl teruggekomen is. Zij weet niets ter verschooning in te brengen.



Nog worden binnengeroepen de Kolonistenkinderen Jan Hoen, oud 14 jaren en Hendrik Frank van der Zeide, oud 16 jaren uit Hoeve no.59 en no. 63 die bij den Kolonist B. Bongaard no.36 tuinvruchten gestolen hebben.
J. Hoen bekend, doch H.F. van der Zeide ontkend het gedaan te hebben en Pieter, oud 13 jaren zegt ook wel gezien te hebben dat J. Hoen, maar niet dat H.F. van der Zeide er zich aan schuldig gemaakt heeft,
doch J. Hoen verklaart dat hij en H.F. van der Zeide het te zamen gedaan hebben,
dat ook wel geloof verdiend omdat de vrouw van Bongaarts beide op de plaats gevonden heeft zonder echter gezien te hebben wie de dader was.



Nog wordt binnengeroepen Angelika Margaretha dochter van den vrijboer J.A. Schmidt, Hoeve no. 31, oud 20 jaren, die in zwangerschap verkeerd.
Zij bekent zwanger te zijn bij Sent Baas oud 20 jaren, kind uit een vorig huwelijk van de Weduwe Machgielse, Hoeve no.154, die den 9 Mei jl als milicien in Militaire Dienst is getreden.



Daarna wordt binnengeroepen Antonius, oud 24 jaren, zoon van den Kolonist Hartog, Hoeve no.77 die zegt gezien te hebben dat Wilhelmina, oud 23 jaren, dochter van de Weduwe Nicola, Hoeve n.73, aardappelen opgetrokken heeft achter op de Hoeve bij Hartog, waar vroegrijpe aardappelen staan en waaruit ook veele struiken zijn opgetrokken.
W. Nicola ontkend en houd vol wel door de grep te zijn gelopen, maar volstrekt geene aardappelen te hebben opgetrokken, terwijl A.Hartog mede blijft volhouden het gezien te hebben.
Hoe het is weet men niet zeker, maar dit geeft wel vermoeden dat zij door de aardappelen liep en niet is blijven staan toen A. Hartog haar geroepen heeft, niemand is er meer bij tegenwoordig geweest.



Ook wordt binnengeroepen de Weduwe Lenzink, thans ingedeeld in Hoeve no.156, wiens dochter Maria, oud 29 Jaren (die zinneloos gebrekkig is) op den 11e Juny jl is bevallen van eenen zoon.
Die vrouw verklaart niets van de zwangerschap haars dochter te hebben geweten,
en verzekerd bovendien dat zij den Geneesheer dezer Kolonien eeniger dagen voor de bevalling nog gevraagd heeft, wat toch wel de reden zijn mogt, dat hare dochter zo dik werd, waarop zij ten antwoord bekwam dat het zucht was,
zoodat zij van den zaak geheel onbekend was.
Doch die ongelukkige meid heeft gezegd, dat Leonardus de Jong vader van het kind is, die bij de Weduwe Lenzink ingedeeld geweest en thans in Militaire Dienst is zonder dat men weet waar.



Na die worden binnengeroepen Joel en Mozes Hartog, zonen van den Kolonist M.H. Breemer, Hoeve no.118 die bij den wijkmeester Verboom wortelen uit den tuin gestolen hebben.
Zij ontkennen, doch Johan Rudolf Bodeker heeft ze op den daad betrapt en zegt zelf wat woorden er tusschen hun verwisseld zijn, doch zij (kleine ondeugden) houden vol het niet gedaan te hebben.



Eindelijk wordt nog kennis gegeven dat J.C. Voorbrood bestedeling, oud 63 jaren, ingedeeld in Hoeve no.140 zich onlangs weer bij herhaling aan misbruik van sterken drank heeft schuldig gemaakt. Hij is hier uit hoofde van zwakheid niet kunnen komen.

Aldus gedaan te Willemsoord den 15 July 1846.
J. Hoving
J. Verboom
P. Brans
H. Wulfling
F. de Plot..


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag