Alle leden zijn tegenwoordig, met uitzondering van den
Onderdirecteur ten Broek, welke zich met den Directeur te
Ommerschans bevindt.
In plaats van den overleden gemeensman Mandos is verkozen
H. Wulfling, welke als zoodanig wordt erkent en bevestigd.
Wordt gelezen een proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie
No 1, van den 24 Juny jl., houdende beschuldiging tegen Alida
Johanna, dochter van den kolonist Pieter Landsbach,
welke in eenen zwangeren toestand zoude verkeeren.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent haar misdrijf.
De Raad gelet op Art: 2§f en Art: 3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
A.J. Landsbach voor een onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt.
Verder wordt gelezen een proces verbaal van denzelfde kolonie
van den 15e dezer maand, houdende beschuldiging:
1. tegen de kolonisten Hendrik van Eik, Bauke
Hendriks Mendel en Cornelis Johannes Zuidhoorn,
allen bakkersknechten, welke brood uit de bakkerij zouden hebben
ontvreemd. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, bekennen alle
hun misdrijf.
De Raad, gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van
tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf
gesteld,
Besluit:
H. van Eik, B.H. Mendel en C.J. Zuidhoorn
ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de
strafkamer, wordende zij van de vergoeding vrijgesproken, daar
zich de ontvreemding slechts tot eenige sneden brood heeft
bepaald.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: conform, doch zullen zij ook van dit werk
ontslagen en door anderen vervangen worden.
2. tegen de huisvrouw van H.H. Bijlaart en den
bestedeling J.K. Pensius, welke laatste touw zoude hebben
ontvreemd en verkocht door medehulp van eerstgenoemde.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, bekennen beide hun
misdrijf.
De Raad in aanmerking nemende, dat de vrouw bijna alles te Noordwolde
verkoopt, wat zij in huis heeft en haren man ook wel zal bekend
geweest zijn met de ontvreemding door Pensius, daar beide
tegelijk op de fabriek werkzaam zijn geweest, waarbij men tevens
moet aanmerken, dat het huisgezin van Bijlard zeer
ordeloos en geheel ongeschikt voor de gewone kolonien is.
Nader gelet op Art: 2§c en Art: 3§3 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer, of ook wel
overplaatsing naar de Ommerschans, naar gelang der
omstandigheden, op die misdrijven is gesteld,
Besluit:
Het huisgezin van H.H. Bijlard en de bestedeling J.K.
Pensius voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans,
waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden
ingewacht. De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, wordt hun
zulks kenbaar gemaakt.
3. tegen Amarenska, dochter van den kolonist Harmens
Westra, welke in eenen zwangeren toestand zou verkeeren.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf,
zeggende, dat eene verkeering met den zoon van den kolonist Limbeek
daar de oorzaak van zoude zijn.
De Raad gelet op Art: 2§f en Art: 3§2 van het Reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de
Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
A. Westra voor een bepaalden tijd te verwijzen naar de
Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente
Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde, binnengeroepen
zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Conform. Limbeek zal nader voor den Raad
geroepen worden.
Daarna wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt
van kolonie No 2, van den 15e dezer maand houdende
beschuldiging
1. tegen den kolonistenzoon Daniel Poelstra,
wegens het pogen en ontvreemden van aardappelen.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf,
zeggende, dat het slechts een struik zoude geweest zijn.
De Raad, gelet op Art: 2§e en Art: 3§3 van het reglement van
tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is
gesteld,
Besluit:
D. Poelstra de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer en hem van de vergoeding vrij te
spreken daar de ontvreemding van weinig aanbelang schijnt geweest
te zijn.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
2. tegen de bestedelingen Gerrit de Zeeuw en Jan
de Vries, wegens verregaande luiheid in de fabriek. De
beschuldigden, binnengeroepen zijnde, kunnen niets tot hunne
verschoning inbrengen.
De Raad, in aanmerking nemende, dat het opsluiten in de strafkamer
geen invloed op hen heeft, zouden beide gaarne zien overgeplaatst
naar de Ommerschans, doch daar zij noch geen 16 jaren oud
zijn, heeft de Raad geen vrijheid hen daarheen te verwijzen,
waarom men dit aan het oordeel van de Permanente Commissie wil
overlaten.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Bepaaldelijk voor 3 maanden verwijzen.
Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
kolonie No 3 van den 15e dezer maand, houdende
beschuldiging:
1. tegen de wed. Meere, welke, nadat haar zulks
door de Permanenet Commissie was geweigerd, toch willekeurig met
verlof is gegaan naar Utrecht.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is niet verschenen, doch
geeft de wijkmeester bij een briefje te kennen, dat zij, uit het
bed willende stappen, was gevallen, waardoor zij niet konde komen.
De Raad, gelet op Artikel 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Het huisgezin van de weduwe Meere voor een onbepaalden
tijd te verwijzen naar de Ommerschans. waarop de goedkeuring van
de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Daar zij maar voor weinige dagen uit de Kolonie
geweest is, zou men het voor ongehoorzaamheid kunnen houden en
haar met opsluiting van acht dagen in de strafkamer kunnen
straffen.
2. tegen de huisvrouw van den Kolonist C. Veenman
welke, niettegenstaande het verlof haar door den kleinen Raad was
geweigerd toch willekeurig naar Utrecht is gegaan. De
beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is de man verscheenen, welke
zegt, dat zijne vrouw haar been had gebrand, waardoor zij niet
konde komen, kunnende hij echter niets tot hare verschooning
inbrengen.
De Raad, gelet op Artikel 2§d en lit.3§2 van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Het huisgezin van C. Veenman voor eenen onbepaalden tijd
te verwijzen naar de Ommerschans, waarop goedkeuring van
de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
C. Veenman, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Als voorn. ook om spaarzaam te verwijzen naar de
strafkolonie
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Een zonderling motief, dan hier het Reglement
wijzigen.
3. tegen de bestedeling Jacobus de Vries, welke
zonder verlof de Kolonie zoude hebben verlaten. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf, zeggende dat hij in
Militaire Dienst had willen treden, waarin hijn echter niet was
geslaagd.
De Raad, gelet op Artikel 2§d en lit.3§2 van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Jacobus de Vries voor een onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Naar de Ommerschans
4. tegen Geertje Snoek, behuwd zuster van den
Kolonist Jacet, welke zonder verlof de Kolonien zoude
hebben verlaten. De beschuldigde, binnengeropen zijnde, bekent
haar misdrijf.
De Raad, gelet op Artikel 2§d en lit.3§2 van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Geertje Snoek voor een onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, wordt zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Is meer dan 2 maanden buiten de Kolonien geweest
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Naar Ommerschans PK
5. tegen de kolonisten kinderen Jan Hoen en
Hendrik Frank van der Leide, welke tuinvruchten bij den
Kolonist Bongaarts zouden hebben ontvreemd.
De beschuldigden, binnengeroepen zijnde , bekent J. Hoen
zijn misdrijf, zeggende dat hij zulks met van der Leide
zoude hebben gedaan.
Van der Leide blijft zulks ontkennen, hetwelk almede
bevestigd wordt door P. Aldee die alleen J. Hoen
zoude hebben gezien.
De Raad, geen overtuigende bewijzen tegen van der Leide
kunnende inwinnen houdt alleen J. Hoen voor schuldig en
daarbij gelet op Artikel 2§e en lit. 3§3 van het Reglement van
Tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer,
benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is
gesteld,
Besluit
J. Hoen de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer, wordende hij van de vergoeding
vrijgesproken, daar het ontvreemde van een zeer geringe waarde
zoude zijn. De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, wordt hem
zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Conform.
6. tegen Angelika Margaretha, dochter van den
vrijboer J.A. Schmidt, welke door onzedelijke omgang met Sent
Baas in eenen zwangeren toestand zoude verkeeren.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, bekent haar misdrijf.
De Raad, gelet op Artikel 2§f en Artikel 3§2 van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
A.M. Schmidt voor een onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Kolonie 3, hoeve 81, gedeserteerd 20 augustus
1846
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Conform, S. Baas nader te regt stellen,
wanneer hij als milicien in de Kolonie mogt terugkomen.
7. tegen Wilhelmina, dochter van de wed. Nicola,
welke aardappelen zoude hebben ontvreemd van de hoeve van Hartog.
De beschuldigde, binnengeroepen zijnde, is niet verschenen.
Hartog verklaart te hebben gezien dat zij de aardappelen
had uitgetrokken en toen zij hem ontdekte, dat zij de vlugt nam.
De Raad, in aanmerking nemende dat de beschuldigde den 27 april
1842 om hetzelfde misdrijf voor denzelve is te regt gesteld en
daarbij gelet op Artikel 2§e en lit.3§3 van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
voor hen die zich andermaal aan verkeerdheden schuldig maken, is
gesteld,
Besluit:
Wilhelmina Nicola voor een onbepaalden tijd te
verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: De schuld ontnemen. In het proces-verbaal van den
Raad van Toezigt. Het eerdere misdrijf meer dan 4 jaar geleden.
Haar opsluiting opleggen voor 8 dagen, ook daar zij niet voor de
Raad verschenen is.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: De schuld is niet bewezen, deze wel approberen
der verwijzing? Alleen straf opleggen voor het niet verschijnen
voor de Raad.
8. tegen Maria, dochter van de weduwe Lensink,
welke door onzedelijke omgang met Leonardus de Jong den
11e der vorigen maand reeds zoude zijn bevallen.
De weduwe Lensink met haren dochter binnengekomen zijnde
bekent laatstgenoemde haar misdrijf.
De Raad gelet op Artikel 2§f en Artikel 3§2 van het Reglement van
Tucht, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat
misdrijf is gesteld,
Besluit:
Maria Lensink voor eenen onbepaalden tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde,wordt haar zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Conform. De Jong mede te regt te stellen,
wanneer hij uit den dienst mogt terugkomen.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: NB de moeder is zeer gebrekkig, niet regt bij ???
9. tegen Joel en Mozes Hartog Bremer,
welke wortelen uit den tuin van den wijkmeester Verboom
zoude hebben ontvreemd.
De beschuldigden, binnengeroepen zijnde, geven zulke voldoende
redenen tot hunne verontschuldiging, dat de raad hen niet voor
schuldig kan houden en
Besluit:
Joel en Mozes Hartog Bremer beide met eene
ernstige vermaning heen te laten gaan. De beschuldigden,
binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt.
10. tegen de bestedeling J.C. Voorbrood wegens het
misbruiken van sterken drank. De beschuldigde, binnengeroepen
zijnde, zoekt zich te verontschuldigen, houdende de Raad hem
echter op het oogenblik, dat hij voor denzelven verschijnt, weder
voor dronken.
De Raad, gelet op Artikel 2§e en Artikel 3§2 van het Reglement van
Tucht, daarbij aanmerkende dat hij reeds vroeger, om hetzelfde
misdrijf, is verschenen, waarbij als dan overplaatsing voor een
onbepaalden tijd naar de Ommerschans op hetzelve is
gesteld,
Besluit:
J.C. Voorbrood voor een onbepaalde tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de
Permanente Commissie zal worden ingewacht. De beschuldigde,
binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Conform
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord, den 16e July 1846.
C. Hulst
N. van Hoogmoed
H. Wulfling
S. van der Poot
F.H.P. van Marle secretaris
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie no.1 op Woensdag 24 Juni
1846.
Alle leden zijn tegenwoordig.
Is in de Raad verschenen Alida Johanna Lansbach oud 23
jaren, dochter van den Kolonist Pieter Lansbach wonende op
Hoeve no.117, beschuldigd van zich in eenen zwangeren toestand te
bevinden.
De beschuldigde erkend de te haar laste gelegde beschuldiging en
wel dat zij zich heeft ingelaten met den thans ontslagen
Kolonistenzoon Jan La Tour ingewoond hebbende bij zijne
moeder op Hoeve no.88 van welke zij zich zwanger bevindt.
Gedaan op dag en datum als boven,
de President
H. Faaken
Leden
J. Uhl
A. Lucassen
S. van der Poot
De secretaris
J. Heerkens de Vries
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N 1 op woensdag 15 Julij 1846
Alle de Leeden zijn tegenwoordig.
Zijn voor den Raad verschenen Hendrik van Eik oud 32 jaren
kolonist op hoeve N. 138 beschuldigd van ontvreemding van
brood uit de Bakkerij der Kolonie mitsgaders van verkoop van
hetzelve.
De beschuldigde erkende het eerste gedeelte der aanklagt zegt zich
driemalen hieraan te hebben schuldig gemaakt en zulks
gedaan te hebben ten behoeve van zijn huisgezin. Dat hij wijders
tot mede pligtigen heeft de Kolonisten Zuidhoorn en Mendel,
mede arbeiders in de Bakkerij maar ten aanzien der andere knechten
niets te dezer zake te kunnen opgeven.
Ontkend den verkoop van hetzelve, althans gedurenden den
afgeloopen winter.
Terzelfder zake is voor den Raad geroepen Cornelis Johannes
Zuidhoorn oud 29 jaren wonende op hoeve N. 142, deze mede
erkennende het hem ten laste gelegde feit verklaard intusschen
slechts eenmaal eene snede brood van bovengenoemde van
Eik ontvangen te hebben, en wel in een zoo genaamd kamertje
waar de arbeiders gewoon zijn hunne kleederen uit- en aan te
trekken,
dat bij deze gelegenheid hij beschuldigde gezien heeft dat van
Eik eene zekere hoeveelheid brood verborg en deze aan hem
en Mendel als toen die snee heeft uitgereikt,
met overgifte tevens van een mes om meer te kunnen snijden,
waarvan hij echter verklaard geen gebruik te hebben gemaakt en wel
te minder daar hij zich reeds met het ontvangene bezwaard en
verlegen gevoelde.
Dat dit voorgevallene heeft plaats gehad op eenen woensdag.
De Kolonist Bauke Hendriks Mendel oud 39 jaren wonende op
hoeve N. 141, terzelfder zake binnen staande erkend, mede zich eenmaal
aan het mede nemen van brood uit de bakkerij te hebben schuldig
gemaakt,
dat hij met Zuidhoorn bij het weder aankleeden van Hendrik
van Eik eene snede brood ontvangen heeft, te gelijk met een
mes om daar verder gebruik van te maken,
dat hij intusschen hetzelve heeft weggeworpen zeggende dat het
reeds genoeg was en tevens verklaard zich te verheugen dat deze
zaak zoo spoedig aan het licht is gekomen, aangezien hij vreesde
dat het in den gang des tijds van kwaad tot erger zou gegaan zijn,
mede verklarende dat dit alles op eene woensdag gebeurd is,
terwijl hij elk verder verhaal van den meergemelden van Eik
opgeeft te zijn ten eene maal bezijden de waarheid.
Is almede voor den Raad geroepen Jacob Kiers Pensius oud
57 jaren bestedeling inwonende bij C. van Os hoeve N. 94
beschuldigd van het ontvreemden van touw
de beschuldigde erkend de hem ten laste gelegde daad en wel dat
hij deze ontvreemding gepleegd heeft bij gelegenheid van verrigte
metzelarbeid boven de fabrijk van Kolonie N. 2
dat hij heeft mede genomen twee strengen welke hij aan de
vrouw van den kolonist Bijlardt gegeven heeft om voor hem
te verkoopen,
dat deze genoemd touwwerk heeft aangenomen en verkocht, en daar
voor aan hem uitgekeerd vijftien à twintig centen
dat W. H. Bijlardt de man van boven genoemde vrouw ter
zelfder gelegenheid met en bij hem als opperman ten voorschrevene
plaats werkte;
edoch dat hij ten aanzien van deze niets verklaren kan als of ook
deze zich mede aan ontvreemding zou hebben schuldig gemaakt.
Is hierop gehoord Wilhelmina Adriana van Putten oud ruim
45 jaren huisvrouw van genoemde W. H. Bijlardt Kolonist
wonende op hoeve N. 129.
De geroepene erkend ontvangen te hebben van J. K. Pensius
het voorschreven touwwerk met dit onderscheid echter dat zij
spreekt van zes strengen dun en dik, fijn
en grof,
dat zij dezelve ook voor hem heeft verkocht en voor hare moeite
genoten heeft dertig centen
dat zij intusschen zich niet juist meer herinneren kan hoeveel zij
voor dit touwwerk heeft ontvangen.
De voorzitter van den Raad brengt wijders onder het oog dat ter
zijner kennisse gebragt is, dat zij alverder meer malen zou hebben
gehandeld tegen de bepalingen van het haar voorgelezen Koloniaal
reglement bij hetwelk verboden is eenige verkoop van ontvangen
Koloniale kleeding stukken, huisraad enz.
De beschuldigde alsmede de haar ten laste gelegde erkennende
vermeent echter dat zij niet mag af zijn het navolgende ter
kennisse van den Raad te brengen,
dat zij namentlijk, erkennende den verkoop van kleedingstukken,
niet geweten heeft dat zulks zoo scherp en stellig
zou verboden zijn,
aangezien een Ambtenaar haar daartoe zelve heeft
aangezocht en zij alzoo moest gebragt worden in het denkbeeld dat
het van de hand zetten van kleeding, meer of minder
geoorloofd was.
Dat immers de fabrijkbaas A: Kolkers haar tot den
vermelden verkoop door of vanwege zijne kinderen
aangezocht hebbende,
zij ook werkelijk heeft verkocht schoenen en Lakens,
in besprek is geweest wegens een vrouwen Zwart katoenen rok
als mede ten aanzien van Hemden,
doch dat men het onderling omtrent den prijs niet kon eens worden,
daar er van wege den genoemden Kolkers slechts veertig
centen voor één hemd is geboden geworden,
en zij vermeende bij anderen eene hoogere prijs hiervoor te kunnen
bedingen.
De voorzitter van den Raad brengt eindelijk ter kennisse van den
Raad dat men hem verwittigd heeft van den zwangeren toestand
waarin zich zou bevinden Renske Hermans Westra oud circa
24 jaren dochter van den Kolonist H. Westra
wonende op hoeve N. 37.
De alzoo verdachte behoorlijk opgeroepen zijnde heeft echter aan
het bevel van verschijning niet voldaan en het is hierom dat den
Raad van Toezigt gemeend heeft deze persone en hare zaak aan het
oordeel van den Raad van Politie en Tucht te moeten onderwerpen.
Gene andere zaken meerder te behandelen zijnde wordt den Raad
gesloten.
Gedaan te Frederiksoord op dag en datum maand en jaar als boven.
De President
H. Faaken
De Leeden
J. Uhl
A. Lucassen
S vanderpoot
De Secretaris
J. Heerkes de Vries
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie no.2 op Woensdag den 15 July
1846.
Alle leden present zijnde, hebben voor den Raad laten komen de
onderstaande als:
Daniel Poelstra, oud 25 jaar, zoon van de Weduwe Poelstra,
wonende in de 2e Wijk op Hoeve no.44 zich schuldig gemaakt
hebbende aan het rooijen van aardappelen op de Hoeve van den
Kolonist N. van Hoogmoed, wonende op voornoemde Wijk op
Hoeve no.43,
hetwelk hem, Daniel Poelstra, aan den Onderdirecteur
Idserda bekend is,
daar hij zegt geene aardappelen te hebben medegenomen.
Althans en bij onderzoek door den Onderdirecteur is gebleken dat Poelstra
16 struiken heeft gerooijd en waar geene aardappelen meer te
vinden waren.
Verders zijn voor de Raad geroepen twee door en door luije
jongens, zijnde ??
Gerrit de Zeeuw, oud 14 jaren, bij Boddendijk
ingedeeld,
Jan de Vries, oud 15 jaren, bij de Weduwe ?? in de 3e Wijk
ingedeeld,
over welke de Raad verzoekt waarheid en serieuselijk te
onderhouden of te straffen naar bevind van zaken.
De Raad gesloten zijnde, is dit Proces-verbaal door ons getekend
A.H. Idserda
Keizer
???
N. van Hoogmoed
Morriën
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie no.3.
Alle leden zijn tegenwoordig.
Wordt binnengeroepen de Weduwe Meere, Hoeve no.136, die
den 22 Juny jl zonder verlof naar Utrecht is gegaan en den
18 dezer teruggekomen is. Er was voor die vrouw verlof gevraagd
bij de Permanente Commissie dat geweigerd werd, en waarvan zij
kennis bekomen heeft, maar dadelijk gaf zij te kennen toch te
willen gaan, zij ook gedaan heeft, maar verschooning voor haar
begaan misdrijf heeft gevraagd.
Ook de vrouw van den Kolonist C. Veenman, Hoeve no. 128 is
zonder verlof naar Utecht geweest, die had de Directeur
om verlof gevraagd, hetgeen haar niet kon gegeven worden, en
niettemin toch vertrokken is, den 21e Juny jl en den 12 dezer
teruggekomen, die vraagt ook verschooning voor haar misdrijf.
Nog wordt binnen geroepen Jacobus de Vries oud 18 jaren,
ingedeeld in Hoeve no.63, die den 2 Mei jl weggelopen en den 18
Mei jl teruggebragt is door den Politiedienaar uit Zwolle.
Hij geeft voor gaarne in Militaire Dienst gewild te hebben,
waarom hij naar den Heer Directeur der Kolonien geweest is om
daartoe verlof te bekomen,
maar dat hij Zijne Edele niet te huis getroffen heeft,
waarna hij den Burgemeester van Steenwijkerland zijn
voornemen te kennen heeft gegeven,
die hem voorzien heeft van een bewijs van goed gedrag,
met welk stuk alsmede een geboorteakte hij naar Zwolle
vertrokken is om aldaar in dienst gesteld te worden,
dat hem echter mislukt, hij teruggebragt is,
Hij belooft nu niet weer te zullen weggelopen; en gedraagt zich
thans zeer goed.
Daarna wordt binnengeroepen G. Snoek, oud 22 jaren, behuwd
zuster van den Kolonist Jacet, Hoeve no.15, die den 11
April jl gedeserteerd en den 22 Juny jl teruggekomen is. Zij weet
niets ter verschooning in te brengen.
Nog worden binnengeroepen de Kolonistenkinderen Jan Hoen,
oud 14 jaren en Hendrik Frank van der Zeide, oud 16 jaren
uit Hoeve no.59 en no. 63 die bij den Kolonist B. Bongaard
no.36 tuinvruchten gestolen hebben.
J. Hoen bekend, doch H.F. van der Zeide ontkend het
gedaan te hebben en Pieter, oud 13 jaren zegt ook wel gezien te
hebben dat J. Hoen, maar niet dat H.F. van der Zeide
er zich aan schuldig gemaakt heeft,
doch J. Hoen verklaart dat hij en H.F. van der Zeide
het te zamen gedaan hebben,
dat ook wel geloof verdiend omdat de vrouw van Bongaarts beide op
de plaats gevonden heeft zonder echter gezien te hebben wie de
dader was.
Nog wordt binnengeroepen Angelika Margaretha dochter van
den vrijboer J.A. Schmidt, Hoeve no. 31, oud 20 jaren, die
in zwangerschap verkeerd.
Zij bekent zwanger te zijn bij Sent Baas oud 20 jaren,
kind uit een vorig huwelijk van de Weduwe Machgielse,
Hoeve no.154, die den 9 Mei jl als milicien in Militaire Dienst is
getreden.
Daarna wordt binnengeroepen Antonius, oud 24 jaren, zoon
van den Kolonist Hartog, Hoeve no.77 die zegt gezien te
hebben dat Wilhelmina, oud 23 jaren, dochter van de Weduwe
Nicola, Hoeve n.73, aardappelen opgetrokken heeft achter op
de Hoeve bij Hartog, waar vroegrijpe aardappelen staan en
waaruit ook veele struiken zijn opgetrokken.
W. Nicola ontkend en houd vol wel door de grep te zijn
gelopen, maar volstrekt geene aardappelen te hebben opgetrokken,
terwijl A.Hartog mede blijft volhouden het gezien te
hebben.
Hoe het is weet men niet zeker, maar dit geeft wel vermoeden dat
zij door de aardappelen liep en niet is blijven staan toen A.
Hartog haar geroepen heeft, niemand is er meer bij
tegenwoordig geweest.
Ook wordt binnengeroepen de Weduwe Lenzink, thans
ingedeeld in Hoeve no.156, wiens dochter Maria, oud 29
Jaren (die zinneloos gebrekkig is) op den 11e Juny jl is bevallen
van eenen zoon.
Die vrouw verklaart niets van de zwangerschap haars dochter te
hebben geweten,
en verzekerd bovendien dat zij den Geneesheer dezer Kolonien
eeniger dagen voor de bevalling nog gevraagd heeft, wat toch wel
de reden zijn mogt, dat hare dochter zo dik werd, waarop zij ten
antwoord bekwam dat het zucht was,
zoodat zij van den zaak geheel onbekend was.
Doch die ongelukkige meid heeft gezegd, dat Leonardus de Jong
vader van het kind is, die bij de Weduwe Lenzink ingedeeld geweest
en thans in Militaire Dienst is zonder dat men weet waar.
Na die worden binnengeroepen Joel en Mozes Hartog,
zonen van den Kolonist M.H. Breemer, Hoeve no.118 die bij
den wijkmeester Verboom wortelen uit den tuin gestolen
hebben.
Zij ontkennen, doch Johan Rudolf Bodeker heeft ze op den
daad betrapt en zegt zelf wat woorden er tusschen hun verwisseld
zijn, doch zij (kleine ondeugden) houden vol het niet gedaan te
hebben.
Eindelijk wordt nog kennis gegeven dat J.C. Voorbrood
bestedeling, oud 63 jaren, ingedeeld in Hoeve no.140 zich onlangs
weer bij herhaling aan misbruik van sterken drank heeft schuldig
gemaakt. Hij is hier uit hoofde van zwakheid niet kunnen komen.
Aldus gedaan te Willemsoord den 15 July 1846.
J. Hoving
J. Verboom
P. Brans
H. Wulfling
F. de Plot..
Notities bij het zittingsverslag