Raad van Policie en Tucht in de Gewone Kolonién

op den 4e Februarij 1847



Alle leden zijn tegenwoordig.

De nieuwe gemeensmannen Cornelis de Vries Gerhardus Deems en Willem Lambertus Gutzloe worden als zoodanig erkend en bevestigd.


Wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie No 1 van den 3e  dezer maand, houdende de beschuldiging

1 tegen den kolonist Bauke Hendrik Mendel, welke op zijnen roggeoogst van 9.864 mud, 4,239 mud is te kort gekomen en dus bijna de helft.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, zegt dat hij niet weet, waar dit te kort uit ontstaat en dat de rogge bij hem niet zoude zijn verwaarloosd.

Daar het wel niet bewezen is, dat de rogge is verkocht, gebruikt, of op enige andere wijze is te zoek gebragt, meent de Raad het echter daarvoor te houden, aan gezien het bijna niet denkbaar is, dat nagenoeg de helft op de voorhanden partij tekort kan komen en daar Mendel om ontvreemding in de 16 July 1846 voor den Raad is te regt gesteld en zich mitsdien aan herhaling van een gelijksoortig misdrijf heeft schuldig gemaakt en daarbij gelet op Art.2§1 en Art. 3§3 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsingvoor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans op dt misdrijf is gesteld voor hen die zich daaraan andermaal schuldig maken, Besluit:

Het huisgezin van B H Mendel voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
Zoo er termen toe hadden bestaan zoude de Raad hem liever tot verzachting van straf verwezen hebben naar Veenhuizen , het welk zij al nog aan de beslissing van de Permanente Commissie overlaat

In de kantlijn bijgeschreven door directeur Van Konijnenburg: Mijns oordeels bestaan die gewis daar er geen bewijs van ontvreemding bestaan, maar wel dat het beheer van de producten zijner hoeve hem niet is toevertrouwd vK



2 tegen de kolonistendochter Geertrui de Vries wegens verregaande luiheid in de katoenfabriek.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, zegt altijd op de moeilijkste weeftouwen te worden gezet
De fabriekbaas verklaart dat zij zoo wel op smalle als breede getouwen had gezeten, doch dat niets baatte

De Raad genoeg van hare luiheid overtuigd zijnde en daarbij gelet op Art. 2§a en Art.3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

G de Vries de straf op te leggen van zes dagen opsluiting in de Strafkamer
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt



Verder wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N2, van heden, houdende beschuldiging tegen de kolonisten F: Rikken, Gijsbertus Verhoeks, Christiaan Verhoeks en J.G. Leonhart, welke allen aardappelen uit de kuil achter de woning van den wijkmeester Keizer zouden hebben ontvreemd

De  beschuldigden binnen geroepen zijnde, verklaart Rikken dat zij allen werkzaam waren geweest aan de kuil en toen van de dikste aardappelen voor hun ieder een hoopje er hadden uitgezocht om die des avonds weg  te halen.
Leonhardt verklaart insgelijks aardappelen naar huis gevoerd te hebben
G&C Verhoeks blijven de beschuldiging tegen hen ontkennen
De President maakt hen beide met de verklaring van Rikken bekent en op de vraag of zij eenige grond hebben waardoor Rikken hen onschuldig in deze zaak zoude betrekken geven zij een ontkennend antwoord

De Raad gehoor geven aan de openhartige verklaring van Rikken hetwelk volstrekt niet in zijn belang is daar hij zich daardoor niet zoekt te verschoonen houdt G: en C: Verhoeks voor even schuldigen daarbij gelet op Art. 2§e en Art. 3§3 van het Reglement van tucht, waarbij dubbelle vergoeding van het ontvreemde, benevens achtdagen opsluiting in de strafkamer of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans, naar gelang der omstandigheden op dat misdrijf is gesteld, daarbij tevens opmerkende, dat zij goederen welke hen waren toevertrouwd hebben ontvreemd.

Besluit:

De huisgezinnen  van F Rikken, Gijsbertus Verhoeks met de bij hem ingedeelde broeder Christiaan Verhoeks en van J.G.Leonhart allen voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde wordt hun zulks kenbaar gemaakt, waarop de beide Verhoeks onder schelden en bedreigingen de Raad verlaten.



Nog wordt gelezen een Proces Verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N3 van den 3e dezer maand, houdende de beschuldiging:

1 tegen de kolonist G. van Zwol wegens het storen der rust van zijne mede kolonisten.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, zoekt zich op allerlei wijzen te verschoonen.
De bestedeling G:H: Oort, welke door van Zwol beschuldigd wordt zijn touw van de put genomen te hebben, verklaart volstrekt geen touw te hebben gezien en dat zij hem aangeboden had haar te onderzoeken of zij in het bezit van zijn touw was.
De bestedeling H de Ruiter, verklaart G: Oort naar de put te hebben zien gaan en ook bij de put haar te hebben gezien tot dat van Zwol bij haar is gekomen en zij stellig kan verzekeren dat er geen touw aan de put is geweest.


De Raad houdt de verklaring van die beide bejaarde bestedelingen voor  waarheid, te meer, daar van Zwol zich al wederom in onderscheiden opzigte als een oproerig kolonist doet kennen en daarbij gelet op Art. 2.§.b en Art. 3.§1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van 3 tot acht dagen inde strafkamer op dat misdrijf is gesteld.

Besluit:

G. van Zwol de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.

In de kantlijn bijgeschreven door directeur Van Konijnenburg: van Zwol is geenzins oproerig, maar wat lastig, wat strikt en heftig, maar overigens werkzaam niet tegenstaande hij dubbel gebroken is en ook zuinig of huishoudelijk.
Het is mij voorgekomen dit huisgezin bij de eerdere gelegenheid, eens in eene andere kolonie te moeten plaatsen, zoo als hij ook zelf zeer verlangd: dan wordt hij hoogste waarschijnlijk goed bruikbaar vK




2 tegen de kolonist P.C. van Rijp wegens het misbruiken van sterken drank.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf

De Raad gelet op Art. 2.§c en Art. 3.§1 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld Besluit:

P.C. van Rijp de straf op te leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt



3 tegen de kolonistendochter Maria Barbara Bongaarts die zonder verlof de kolonies zoude hebben verlaten.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde,
Verklaart zich in der tijd te hebben verhuurd bij een reizende troep Gochelaars die haar toen het winter wordt, geen loon meer konden geven, waarop zij weder terug was gekomen.

De Raad gelet op Art.2.§.d en Art.3.§2 van het Reglement van tucht, waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld. Besluit:

M.B. Bongaarts voor een onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.



4 tegen de kolonist B.F. Veenstra, die op zijnen roggeoogst van 7,87 Mud is te kort gekomen 2,42 Mud
De beschuldigde, binnen geroepen zijnde, zegt de oorzaak van dit te kort niet te weten doch stelt voor om ter vergoeding van dit te kort wekelijks een brood te missen.
De Raad in aanmerking nemende, dat hij in 27 jaren bijna nooit iets is te kort gekomen, keurt dit voorstel goed.

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 4 feb 1847

C. Hulst
L. ten Broek
G Deems
C: de Vries
WJ Gutzloe
F.J.P. van Marle secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 03-02-1847


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 1 op Woensdag den 3e February 1847

Alle leden zijn tegenwoordig

Is voor den Raad verschenen Bauke Hendriks Mendel,  oud 39 jaren, kolonist wonende op hoeve N 141 ter zake van een aanzienlijk te kort op de Rogge-oogst van 1846, moetende namelijk leveren 9,864 mud, waarop te kort is gekomen 4,239 mud

De beschuldigde ter deze opzigte door den President onderhouden zijnde, zegt, dat het hem onbewust is waardoor het te kort kon ontstaan zijn, daar hij noch door nalatigheid noch door vervreemding hiervan de schuldige is.



Is wijders opgeroepen en verschenen Geertrui de Vries oud 19 jaren dochter van Jan de Vries wonende op hoeve N 93, beschuldigd van verregaande luiheid en onwil in het weven.
De beschuldigde wijdt dit haar ten laste gelegde gebragte, aan de partijdige handelwijze van de fabrijkbaas Kolkers die haar steeds naar haar voorgeven op de minst voordelige en meest moeijlijke getouwen plaatst

Niets meer te behandelen zijnde wordt de Raad gesloten op de dag maand en jaar als boven

De President
H. Faaken

De Leden
W Taatgen
A. Lucassen
C de Vries

De secretaris
J Heerkes de Vries


Bijlage 2: Raad van toezicht van Wilhelminaoord 04-02-1847


Procesverbaal

Op heden (4) vierden Februarij 1847 (achthonderdzevenenveertig) de Raad van Toezigt in Kolonie 2, zitting nemende, verschijnt voor denzelven, de kolonist
F Rikke, oud 50 jaren bewoner van hoeve N 52 in de tweede wijk dezer kolonie terzake het ontvreemden van aardappelen, die de Maatschappij toebehoorden; welke feitelijke handeling hij niet ontkent bedreven te hebben, vermits hij door de Wijkmeester Keijzer en de Sectiemeesters van Leeuwen en Stuiver op den daad is betrapt geworden

Op de hem gestelde vraag of hij ook medepligtigen heeft antwoord hij dat op den 29 Januarij jl de kolonisten Gijsbertus Verhoeks, oud 30 jaren, woonachtig in de 2 wijk dezer kolonie op hoeve N 4, deze zijn broeder Christiaan Verhoeks, oud 25 jaren bij dezen inwonende en de kolonist G Leonhard, oud 50 jaren mede woonachtig in de 2 wijk en wel op hoeve N50 en hij Rikke gezamenlijk werkzaam waren in de aardappelkuilen; -
dat elk hunner bij het verwerken der aardappelen, de mooiste, gaafste, dikste uitzochten, afzonderden en bij het verlaten van hun werk, dekte met twijgen, zoodanig dat ze gemakkelijk waren weder te vinden;
Dat dit geschied was met het voornemen om denzelven heimelijk in den avond van dien dag weg te voeren;
hetgeen dan ook dien avond het geval is geweest;
Aan welke diefstal de even genoemde kolonisten naar het oordeel van Rikke, zoowel als hij schuldig moeten zijn en wel op grond dat toen Rikke op de plaats waar de afgezonderde aardappelen aan hoopjes gelegd waren, aankwam alleen het zijne nog maar aanwezig was en daaruit vermoedde hij dat de Verhoeksen en Leonhard de hunne bereids moesten hebben weggehaald;

Na deze verklaring wordt Gijsbertus Verhoeks binnen geroepen en in bijzijn van Rikke gevraagd hoe de zaak zich heeft toegedragen.
Zijn antwoord eigenlijk bestaande in vloeken en razen komt hoofdzakelijk hierop neder dat hij noch aardappelen heeft afgezonderd noch heimelijk weggevoerd, zijnde hetzelfde alzoo geheel ontkennend.

Daarop wordt binnen geroepen Christiaan Verhoeks, die met zoogenaamde magt spreuken van “bewijs het mij, dat ik schuldig ben aan hetgeen Rikke mij ten laste legt” mede zegt geheel onschuldig te zijn

Eindelijk wordt gehoord G Leonhard, die wel tot de verklaring is gebragt, dat hij eene geringe hoeveelheid en volgens zijn zeggen bepaaldelijk tien aardappelen had afgezonderd en deze bij het verlaten van zijn werk in zijne buis en broekzakken had medegenomen;
maar niet zo veel aardappelen had afgezonderd als Rikke opgeeft,
terwijl hij zich aan heimelijke wegvoering in den bedoelden avond volgens zijne gemeldelijke verklaring niet zou hebben schuldig gemaakt;

Na lang over deze zaak gesproken te hebben laat de Raad de schuldig verklaarde en beschuldigden vertrekken en meent de bij omstandigheden, die het gebeurde zijn voorafgegaan en gevolgd niet te mogen verzwijgen;

Dezelve komen dan hoofdzakelijk hierop neder, dat  tegen het vallen van den avond, waarin het feit heeft plaats gehad de kolonist (sectiemeester) van Leeuwen van hoeve N42 des 2 wijk, den wijkmeester A. Keijzer kwam zeggen dat hij achter deze zijne woning op het zoogenaamde wijkmeesterpad had heen en weer zien wandelen de kolonist Gijsbertus Verhoeks, wien naar van Leeuwen vermoedde zich daar niet doelloos bevond;

Volgens deze opmerking begaven de wijkmeester Keijzer en de sectiemeesters van Leeuwen en Stuiver, welke laatste zich te huize van de wijkmeester juist bevond, naar buiten
Achter de woning van de wijkmeester gekomen zagen zij iemand zich haastig verwijderen, doch niet wie deze persoon was;
Zij begaven zich verder het land op en bij den aardappelkuil gekomen zijnde zagen zij iemand uit den kuil oprijzen voorzien van een mand op den schouder.
Al spoedig achterhaalden men hem en herkende in hem de kolonist Rikke met den mand, welke gevuld was met 15 à 16 kop der beste eet-aardappelen

Rikke heeft mede verklaard in de middag van de gezegden dag uit de mond van Christiaan Verhoeks gehoord te hebben “ik zal mijne schoenen gaan aantrekken, dan kan ik beter kruijen” welke gezegde Rikke houdt voor een voorwendsel om zich te kunnen verwijderen, ten einde de aardappelen, die hij blijkbaar in zijne zakken verborgen had, naar zijn huis te kunnen brengen;

Ook heeft Gijsbertus Verhoeks de volgende dag en alzzo in de morgen van den 30 Januarij jl hem Rikke op het werk ontmoetende toegevoegd “gij Rikke hebt het er gisterenavond ongelukkig afgebragt, ik intussen heb er mijn donder reeds goed mee gevuld;

Eindelijk merkt de President en het lid de wijkmeester Keijzer op de gezegdens van Leonhart aan dat deze niet beschreven kan worden in alle deelen voor de waarheid  te zijn uitgekomen;
Dat hij als het ware met twee monden heeft gesproken, want een weinig tijds voordat de Raad zitting nam, Leonhart over zijne handeling sprekende heeft deze verstaanbaar genoeg te kennen gegeven met Verhoeks overlegd te hebben, een lijn te trekken op te passen zich niet te verspreken, wijl het anders mis zoude loopen welke verklaring in een ogenblik van alteratie geuit, hij nu, in den Raad ontkent gedaan te hebben.

Niets meer te behandelen zijnde wordt de Raad gesloten op de dag maand en jaar voornoemd

De President
A H Idserda

De Leden
A Keizer
A. Croll
G Deems

De secretaris
Morriën


Bijlage 3: Raad van toezicht van Willemsoord 03-02-1847


Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 3

Alle leden zijn tegenwoordig

Wordt binnen geroepen de kolonist G van Zwol, hoeve N 104, die Grietje Hendriks Oort, ingedeelde op hoeve N 107 een wateremmer heeft afgenomen omdat die vrouw, zoo hij zegt een touw van hem gestolen heeft.

Van Zwol zegt op zondagmorgen een touw aan de waterput te hebben gedaan om daarmede het water op te putten, en toen hij met de eerste emmer in huis was hoorde hij volk bij de put, waarop hij zich spoede er bij te komen, daar gekomen, vond hij bovengenoemde bezig om water te putten en wel met haar touw, toen vroeg hij haar waar zij zijn touw gelaten had, die vrouw verklaarde geen touw aan de put gevonden te hebben,

“dan hebt gij het gestolen” gaf hij ten antwoord en ik zal uwe emmer zoo lang houden tot mijn touw teregt komt;

Ik heb geen touw gezien was nogmaals haar antwoord maar inden gij denkt dat ik het heb, zie daar is mijn zak en onderzoek waar gij verkiest of ik het touw heb -

hierbij was H de Ruiter tegenwoordig, die getuigt, dat alles zoo voorgevallen en er geen touw aan de put was – doch dat alles kon niet helpen

van Zwol nam die ingedeelde de emmer af en bragt dezelve bij zich in huis.

Toen is Middelham bij wien G H Oort ingedeeld is, naar van Zwol gegaan en gezegd, dat hij maar ééne emmer had en dezelve zoo hij ook wel wist niet konde missen, ook die kreeg wel een brutaal antwoord, maar geen emmer.

Daarna is Middelham naar de wijkmeester Kleijzing gegaan met het verzoek of die wilde zorgen dat hij zijne emmer terug kreeg,
genoemde wijkmeester schreef omdat het zondag was en niet gaarne op dien dag onaangenaamheden wilde hebben, van Zwol een briefje met het verzoek die emmer aan Middelham terug te geven, dat hij dan den volgende dag die zaak nader zou onderzoeken.
- maar nog wilde van Zwol, de emmer niet afgeven.

Den volgende dag is de wijkmeester naar van Zwol gegaan en hem gevraagd of hij de emmer niet terug wilde geven,
neen,  was het antwoord – voor geenen van de Direktie zoo min als aan Middelham, geef ik die terug

Van Zwol tracht men nu te doen begrijpen, dat zijn vermoeden zeer goed missen kan, daar hij zelf bekend niet gezien te hebben, dat die vrouw dat touw, hetgeen weliswaar hem 21 centen kostte, van de put afgenomen heeft,
dat die vrouw door eene getuige bewijst het niet gedaan te hebben en zij hem bovendien de vrijheid gaf haar te onderzoeken of zij het had,
maar dat hij niet bevoegd was haar eene emmer af te nemen, dat nog een eigendom van een ander was, en hij dus verpligt was die emmer aan Middelham terug te bezorgen, dat hij ronduit weigert te doen.

Nu begint hij te zeggen, dat de wijkmeester hem de turf niet geeft, die hij hebben moet, 23 in plaats 25 stuks en gruis of mot in plaats turf
Aardappelen wordt hij ook in te kort gedaan dat alles hij openlijk bij het huis  van den wijkmeester, en ook hier gezegd, wordt voor den wijkmeester gestolen in die buurt waar ik woon heeft men mij den eersten avond toen ik van Ommerschans terug kwam al bestolen,
Men heeft het mij te Ommerschans wel gezegd – naar je vijanden gaat gij etc etc

De Onder-Direkteur zegt hij, doet mij onregt aan door op te leggen die emmer terug te geven, zonder dat ik mijn touw weer heb
De boekhouder, die hem wilde onder het oog brengen dat al het verkeerde en kwade, dat hij in andere menschen zag, bij hem zelf te vinden was, want niemand van zijne mede kolonisten ook, wilde iets met hem te doen hebben, daarop antwoord hij: “wat gaat jou dat aan? Jij hebt niets te zeggen etc.”



Nog word binnengeroepen de kolonist P.C. de Rijp, hoeve N 30, die zich meermalen aan misbruik van sterke drank heeft schuldig gemaakt en de laatste maal zóó, dat hij de f 200 geld, die door hem te Steenwijk ontvangen was, door een ander bij de Onder Direkteur moet laten brengen, daar hij zelf te beschonken was om het te doen, waarom men hem niet meer als gewonen ordonnance heeft kunnen gebruiken;
Van Rijp bekend beschonken te zijn geweest.



Daarna wordt binnengeroepen Maria Barbera, dochter van den kolonist J.G. Bongaarts, hoeve N 38, oud 20 jaren, die den 26e Augustus 1846 gedeserteerd en 9 Januarij jl teruggekomen is.
Zij bekend haar misdrijf en beloofd zich voortaan gehoorzamer te zullen gedragen.



Eindelijk wordt nog binnen geroepen de kolonist B.T. Veenstra, hoeve N 55, die op de tauxatie van 7,87 mud rogge 2,42 mud beneden de tauxatie heeft ingeleverd, Hij zegt er zelf van verwonderd te zijn zóó veel te kort te zijn gekomen,
Veenstra leverd anders nooit te min in, en elk is over dit groote tekort verwonderd


Aldus gedaan te Willemsoord, den 3e Februarij 1847

JH  Hoving
J Klijzing
J van Agteren
WL Gutzloo
H de Plot


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1616

Notities bij het zittingsverslag