Alle leden zijn tegenwoordig
De nieuw gekozen gemeensman G:C: Jaket in plaats van den
gedeserteerden W:L: Gutzloe, wordt als zoodanig erkend en
bevestigd
Worden gelezen drie Processen verbaal van den Raad van toezigt van
kolonie No 1 van 18 Mei, van den 2e & 9 Juny dezer
maand houdende beschuldiging
1 tegen den bestedeling Marynus Sense, wegens
herhaalde desertie en ontvreemden van gelden van den kolonist Arsie
waar hij was ingedeeld
De President geeft den Raad te kennen dat genoemde
bestedeling reeds naar de Ommerschans is overgebragt, tot
voorkoming van nieuwe desertie
De Raad gelet op Art. 2§d en Art.3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld.
Besluit:
De overplaatsing van M Sense naar de Ommerschans
goed te keuren
2 tegen de kolonist R. Smit, welke volgens het
hiermede bijgevoegde Proces verbaal van de fabriekbaas Kolkers
eenige krammen en haakjes uit de smederij zoude hebben ontvreemd.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf
De Raad gelet op Art. 2§e en Art.3§3 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens
dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
R. Smit de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer benevens vergoeding van 50 centen zijnde de
dubbelle waarde van het ontvreemde
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
3 tegen de kolonist J:W: Wijgh wegens verregaande
verzet tegende opziener Zorn en den verkoop van koloniale
kleedingstukken
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne
verschooning inbrengen
De Raad in aanmerking nemende, dat hij reeds vroerger om
eerst genoemde misdrijf voor dezelven is te regt gesteld en
daarbij gelet op Art. 2§a en Art.3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld, voor hen die zich daaraan andermaal
schuldig maken,
Besluit:
Het huisgezin van J:W: Wijgh voor en onbepaalde tijd te
verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van
de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Aan de Perm Comm wordt voorgesteld dit
huisgezin met overplaatsing naar een andere wijk, desnoods na
vooraf acht dagen te zijn opgesloten, te straffen om te beproeven,
of de man onder ander opzigt bruik- of handelbaarder zou kunnen
worden. VK
In de kantlijn bijgeschreven door een lid van de permanente
commissie: Conform overplaatsing met acht dagen
4 tegen de bestedeling Harm Jans de Vries, wegens
het misbruiken van sterken drank
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf
De Raad gelet op Art. 2§e en Art.3§1 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld,
Besluit:
H:J: de Vries de straf op te leggen van 3 dagen
opsluiting in de strafkamer
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
5 tegen de bestedelingen Pieter Tjabbens & Johannes
Oosterhof, welke beide de 18 Mei jl zonder verlof de
koloniën hebben verlaten en den 5e Juny daaraanvolgende zijn terug
gebragt.
De President geeft den Raad te kennen dat beide wezen tot
voorkoming van vernieuwde desertie zijn overgebragt naar het
gesticht Veenhuizen
De aanmerking nemende dat beide jongens nog geen 16 jaren oud zijn
en daarbij gelet op Art.16 van het Reglement van tucht, waarbij
opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld,
Besluit:
P. Tjabbens en J: Oosterhof ieder de straf op
te leggen van acht dagen in de strafkamer, waarvan de uitneming
aan de Directie van het 1e gesticht zal worden opgedragen.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Hierover aan de Perm Comm geschreven bij
brief van Directeur ten deze 8 Juny jl N1656
6 tegen de bestedeling Joachim Franciscus Cirri,
wegens het ontvreemden van gelden van den kolonist Overhof
benevens verregaande luiheid
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne
verschooning inbrengen.
De Raad gelet op Art. 2§e en Art.3§3 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens
dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
J.F. Cirri de straf op te leggen van acht dagen
opsluiting in de strafkamer en hem van de vergoeding vrij te
spreken, omdat Overhoff de 50 centen heeft terug bekomen
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt
van kolonie N2, van den 20 Mei jl houdende beschuldiging
tegen den bestedeling Jan van der Vaart wegens herhaalde
desertie
De president geeft den Raad te kennen, dat genoemde bestedeling
tot voorkoming van vernieuwde desertie bereids is overgeplaatst
naar de Ommerschans.
De Raad gelet op Art. 2§d en Art.3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
De overplaatsing van J. van der Vaart voor onbepaalde tijd
naar de Ommerschans bij dezen goed te keuren
Nog wordt voorgelezen een procesverbaal van den Raad van toezigt
van kolonie 3 van de 9e dezer maand houdende
beschuldiging:
1 tegen de huisvrouw van den kolonist K. Huisman,
welke drie dagen zonder verlof de kolonie zoude hebben verlaten
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent haar misdrijf
De Raad gelet op Art. 2§d en Art.3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Het huisgezin van K. Huisman voor een onbepaalde tijd te
verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van
de Perm Comm zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Wordt voorgesteld om de straf in acht dagen
opsluiting te verzachten
2 tegen Hendrika Tappers behuwd zuster van den
kolonist P.C. van Rijp, die onzedelijke omgang met de
gedeserteerde kolonist Gutsloe, in een zwangere toestand
zoude verkeeren
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, is niet verschenen
De Raad gelet op Art. 2§f en Art.3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Hendrika Tappers voor een onbepaalde tijd te verwijzen
naar de Ommerschans, waar de goedkeuring van de Perm Comm
zal worden ingewacht
3 tegen Johanna Maria Schuurman, wegens
onzedelijke omgang met den gedeserteerde kolonistenzoon Gerrit
Fraterman, ten gevolge waarvan eerste in eene zwangere staat
verkeert
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent hare misdrijf
De Raad gelet op Art. 2§f en Art.3§2 van het reglement van tucht,
waarbij overplaatsing voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Johanna Maria Schuurman voor een onbepaalde tijd te
verwijzen naar de Ommerschans waar op de goedkeuring van
de Perm Comm zal worden ingewacht
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar
gemaakt
4 tegen de kolonisten J:D: van der Kooi, J:
Teunissen en W:C: Bödeker, welke allen bij het
uitzoeken van aardappelen eenige ouden hebben mede genomen
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, bekennen allen hun
misdrijf
De Raad gelet op Art. 2§e en Art.3§3 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens
dubbelle vergoeding van het ontvreemde op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
J.D. Kooi, J. Teunissen en W.C. Bödeker
ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de
strafkamer en hen van de vergoeding vrij te stellen om de geringe
hoeveelheid.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt
5 tegen de kolonist J. Themmen, welke bij het
vervoeren van pootaardappelen naar het land een zak met
aardappelen zoude hebben ontvreemd
De beschuldigde binnen geroepen zijnde,ontkent zulks zeggende dat
het zijn buis was geweest dat zich boven op de kruiwagen bevond
Van de getuigen M. Kuperus, F Kist, A.
Vreeling en J. Teunissen verklaart slechts een
gezien dat hij boven op de aardappelen, welke in de kruiwagen
waren uitgestort eene zak zoude gehad hebben, de anderen vermeenen
zulks ook doch kunnen dit niet met zekerheid zeggen
De Nekker die hem heeft gezien en gesproken,
verklaart almede niet met zekerheid te kunnen zeggen, of hij een
zak op de kruiwagen zoude hebben gehad.
De Raad heeft geene voor hen voldoende bewijzen kunnen bekomen,
die tot de veroordeeling van de beschuldigde hebben kunnen leiden.
De meeste getuigen zeggen niet zeker te weten of het een zak
geweest is, dan wel het buis van Temmen, hetgeen hij zegt
dat het was
Jacet (de pooter) aan wien hij de aardappelen bragt en
thans lid van den Raad is, zegt dat er bezwaarlijk een zak met
aardappelen op de ¾ mud die gestort in de kruiwagen lagen kon
getransporteerd worden en hij het er dus ook voor houdt dat
wanneer er wat op gelegen heeft, het het buis van Temmen
zoude zijn geweest, wordende de beschuldigde dus vrijgesproken
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
6 tegen den bestedeling A. Zwart, welke 1,25 mud
aardappelen zoude hebben ontvreemd en in de brem verborgen.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, bekent zijn misdrijf
De Raad gelet op Art. 2§e en Art.3§3 van het Reglement van tucht,
waarbij dubbelle vergoeding van het ontvreemde benevens opsluiting
van acht dagen in de strafkamer of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans,
op dat misdrijf is gesteld, naar gelang der omstandigheden,
Besluit:
A. Zwart voor onbepaalde tijd te verwijzen naar de Ommerschans,
waarop de goedkeuring van de Perm Comm zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 10 Juny 1847
C. Hulst
L. ten Broek
G Deems
C: de Vries
G.C. Jacet
F.J.P. van Marle secretaris
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 1 op de onderstaande datums
Alle leden zijn tegenwoordig
Zitting van den 28 April 1847
Niets behandeld
Zitting van den 5e Mei 1847
Niets behandeld
Zitting van den 12 Mei 1847
Niets behandeld
Zitting van den 18 Mei 1847
Is in den Raad verschenen Marynus Sensen, oud 16 jaren
ingedeelde bij den kolonist Arsei N134 en onderhouden
zijnde over zijne herhaalde desertie, zegt dat hij zulks de eerste
keer gedaan heeft met vreese van de boete van Eén gulden met welke
men hem bedreigd had, wanneer hij de opgegeven taak niet zou
hebben volbragt en de tweede maal omdat hij niet durfde terugkeren
tot het gezin bij het welk hij was ingedeeld.
Hieraan intusschen hecht zich een andere gebeurtenis vast van de
gemelden Sensen ruim zoo nadelig als de desertie zelve
aangezien hij gelden van den kolonist Arsel toekomende
onder zich gehouden heeft en dezelve vertierd hebbende, daarna in
de onmogelijkheid was ze te kunnen teruggeven.
Deze jongeling is bereids overgeplaatst naar de Ommerschans.
Is in de Raad gekomen en voorgelezen een procesverbaal van
den fabrijkbaas Kolkers waarin deze te kennen geeft dat op
den middag van den 10e Mei jl door den kolonist R: Smit
wonende hoeve N127, terwijl de smidsbaas en andere knechten zich
verwijderd hadden, eenige ijzeren krammen en haakjes zijn
weggenomen, welke ook door de beschuldigde op de eerste aanvrage
van de genoemde Fabrijkbaas zijn vertoond, welk feit overigens in
den breede vermeld is in opgemeld procesverbaal, het welk in
originale hier nevens wordt overlegd.
De beschuldigde R. Smit binnengeroepen en te dezer zake
onderhouden zijnde erkend daarin voorkomende daad er bijvoegende
dat hij deze krammen en haakjes had willen gebruiken bij het maken
van een varkenshok en aan eenige andere kleinere reparatien aan
zijne woning, waarom als bestemd ten gebruike van een huis der
Maatschappij, hij gemeend had niet zulk een groot misdrijf te
plegen, terwijl hij hoop dat men in de beoordeling dier daad
hierop zal gelieven te letten
Zitting van den 25e Mei 1847
Niets behandeld
Zitting van den 2e Juny 1847
Is voor den Raad verschenen de kolonist Johannes Willem Wijgh
wonende op hoeve N61 ter zake van verzet tegen de opziener Zorn,
de welke zich beklaagde dat hij gelijk vroeger zoo ook van
weigerde te werken met bijvoeging van allerlei grove smaad en
scheld redenen.
De wijkmeester Uhl hem hierover ondervraagd hebbende bekwam hij geen antwoord, terwijl de beschuldigde veinsde door eene bezwijming overvallen te worden, waarop deze zijne veinserij doorgrondende hem onmiddellijk in de strafkamer liet brengen alwaar hij weldra wel weder bekwam.
De voorzitter herinnerd den beklaagde dat dit nu voor de tweede
maal was, dat hij ter zake van onwil voor den Raad most
verschijnen en hoe hij deswege reeds vroeger voor den Raad van
Policie en Tucht is veroordeeld geworden.
Nog geeft de voorzitter te kennen dat het aan hem bekend is
gemaakt dat door dezelven kolonist koloniale kleedingstukken zijn
verkocht geworden, het welk ook door dezelven erkend is, kunnende
hij echter zich den prijs niet meer herinneren welke hij
daarvoor ontvangen heeft.
Is al verder voor den Raad verschenen de persoon van Harm Jans
de Vries, ingedeeld bij weduwe Richter wonende op
hoeve N35 ter zake van dronkenschap en wel dat hij op den 14 Mei
jl zich aan het misbruik van sterken drank op een grove wijze
heeft schuldig gemaakt en wel bij het gaan naar Steenwijk
(welke tocht daar te boven zonder verlof door hem is ondernomen)
De beschuldigde hierover onderhoudende zijnde erkent het hem
te laste gelegde wanbedrijf
Zitting van den 9e Juny 1847
Zijn voor de Raad verschenen Pieter Sjabbens oud 14 jaren
en Johannes Oosterhof oud ruim 14 jaren, beide ingedeelden
bij de kolonist van der Thorn wonende op de hoeve N76 als
hebbende zich op 28 Mei jl zonder verlof uit de kolonién
verwijdert, van welke desertie zij op den 5e Juny daaropvolgende
zijn terug gebragt.
De beschuldigden erkennen hun ten laste gelegde misdaad en kunnen
geen redenen opgeven waarom zij zulks gedaan hadden, weswegens zij
op morgen de 10e dezer van hier zullen overgebragt worden naar Veenhuizen
N1 ingevolge last des directeurs der kolonién
Aldus gedaan op den 9e Juny 1847
Zitting van den 9e Juny 1847
Is in den raad verschenen Joachim Franciscus Cirri, oud 31
jaren, ingedeelde bij den kolonist Mulder, wonende
hoeveN98, beschuldigd van op de 17e Mei jl ontvreemd te hebben van
de kolonist Overhof, hoeve N3 vijftig centen, welke
ontvreemding door de beschuldigde in de beginne bij de wijkmeester
ontkend is, maar naderhand zoo wel bij die al in den Raad is erken
geworden.
De voorzitter onderhoud de beschuldigde daar en boven over zijn
verregaande en aanhoudende luiheid tot welk tweede beschuldiging
de beklaagde het zwijgen doet, kunnende hij overigens dezelve niet
ontkennen, daar de rapporten der opzieners en de werkstaten der
verschillende wijkmeesters zulks overvloedig getuigen
Gedaan op datum als boven
De President
H Faaken
De Leden
W Taatgen
A. Lucassen
G: de Vries
De secretaris
J Heerkens de Vries
Aan uwede Heer C Hulst
Adj Directeur der vrije kolonie
Frederiksoord den 10 Mei 1847
Procesverbaal
Op heden den 10 Mei 1847 des voor middags tussen half twaalf en
twaalf uur, dat er een lijk begraven zou worden, gingen drie
roomsche knegten uit de smederij het lijk na,
op dat moment brag de smidbaas Herema met de leerling J.
Veldmeijer een kaggel uit de smederij naar boven,
daar zijnde zag Herema door het ijzergat hetwelk boven de
smederij is dat Roelof Smit nieuwe krammen kreeg en stak
die in de vestjaszak,
toen Herema van boven kwam gaf hij het mijn te kennen,
ik ging mede na de smederij en vroeg R. Smit, wat hij in
de zak gestoken had,
het antwoord was een krammetje,
hij kreeg er een uit,
ik Zij nog meer,
toen weer een,
Ik Zij nog meer toen kreeg hij alles uit de zak, het welk zamen
bedroeg zes krammen en drie haakjes.
Ik vroeg wie toond gij dat gijntje,
zijn antwoord was ik ben een dief, maar ach verschoon mijn ik zal
het niet meer doen, hout het stil
Maar ik zij dat mag ik niet stilhouden volgens mijn betrekking,
zoo geeft ik bij deze kennis van bovenstaande
De fabrijkbaas
A Kolkers
Procesverbaal
Op heden den 20 Mei 1847 de Raad van toezigt vergaderen zijnde,
wordt binnengeroepen de bestedeling Jan van der Vaart
ingedeeld in de 2 wijk van Kolonie N2 bij de kolonist Van
Ooijen hoeve N36, ter zake van zich te hebben schuldig
gemaakt aan herhaalde desertie en het verkoopen van eenige
kleedingstukken hem vroeger op zijn kleedingfonds uitgereikt.
Op de vraag, wat hem aanleiding gegeven heeft, om zich heimelijk
te verwijderen, blijft hij het antwoord schuldig.
Intusschen heeft de directie hem maar voorlopig naar de Ommerschans
doen overbrengen, om voor te komen, dat hij weder de Kolonién
verlate; en de Maatschappij kosten veroorzaakt.
Niets meer te behandelen zijnde gaat de Raad uiteen op dag maand
en jaar voornoemd
De President
A H Idserda
De Leden
A Keizer
A. Croll
G. Deems
De secretaris
Morriën
Raad van Toezigt gehouden in Kolonie N 3
Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt binnen geroepen de vrouw van den kolonist Huisman
hoeve N4, die drie dagen naar Amsterdam geweest is, zonder
daartoe verlof bekomen te hebben, Zij bekent zulks en zegt het
gedaan te hebben omdat hare zuster te Amsterdam overleden
was
Van wiens nalatenschap zij niet bekomen had,wat haar toekwam, om
dat zoo mogelijk in orde te brengen, en uit hoofde zij wel wist,
dat op hunne rekening van oververdienste schuld in plaats van
tegoed stond, zij geen verlof bekomen kon, heeft zij het gewaagd
drie dagen de kolonie te verlaten, in welken tijd zij naar Amsterdam
en terug geweest is.
Nog wordt binnen geroepen Hendrika Tappers, oud 28 jaren
behuwd zuster van de kolonist P C van Rijp hoeve N30, die
in zwangerschap verkeert.
Zij zegt onzedelijke verkering te hebben gehad met den kolonist WL
Gutzloe bevorens hoeve N29 welke den 1e Mei jl weggeloopen
is.
Daarna wordt binnen geroepen Johanna Maria Schuurman oud
41 jaren ingedeeld op hoeve N99, die mede zwanger is
Zij bekent zulks en noemt als met haar onzedelijk te hebben
verkeerd Gerrit Fraterman die den 10e Mei 1845 de kolonie
heimelijk heeft verlaten uit hoeve N53
Nog worden binnen geroepen de kolonisten
LD van der Kooi, hoeve N8
J Teunisse, hoeve N17
W Bödeker, hoeve N27
Welke bij het uitzoeken van de aardappelen eenige in hunne zakken
mede namen
Zij bekennen alle drie zulks gedaan te hebben evenwel meende zij,
omdar het maar weinige waren daaraan geen kwaad van beduidenis
gedaan te hebben en vragen zij dat misdrijf verschooning.
Het is dan ook alleen om het voorbeeld aan anderen, dat men deze,
die van de knapste kolonisten zijn voor den Raad geroepen heeft en
verzocht men hen met eene ernstige vermaning te laten gaan.
Ook wordt binnen geroepen de kolonist J Themmen hoeve N21,
die al mede in aardappelen werkende eenige uit zijne zakken
gehaald zijn, en hij met eene kruiwagen waarop poot-aardappel
waren op het land gekomen bij de kolonist Jacet hoeve N15,
die aardappelen pootte, op hoeve N4 zonder een zak met aardappelen
op zijne kruiwagen.
Themmen is namelijk gegaan van den wijkmeester Verboom
om poot-aardappelen te brengen bij de genoemde poter op hoeve N4,
tot aan de vrijboer de Nekker hoeve N16, de straatweg
passerende bij genoemde vrijboer is hij den dam bij het huis
opgereden met eene zak waarin de aardappelen waren op de kruiwagen
met aardappelen, dat gezien is door:
Meintje Kuperus, oud 20 jaren
Fennigje Kist, oud 15 jaren
Adriaantje Vreeling, oud 20 jaren
Johanna Theunissen, oud 15 jaren
Toen heeft men hem met de Nekker zien spreken en daarna is
Themmen voort gegaan, doch op het land gekomen zonder zak
op de kruiwagen.
Eerst Themmen en daarna de Nekker hoorende
ontkennen beide.
Het is echter zeer zeker dat de Nekker de zak met
aardappelen bekomen heeft.
Themmen bekent bij de Nekker opgereden te zijn,
doch zegt zonder zak met aardappelen, hij zegt alleen de kruiwagen
met aardappelen geladen te hebben doch geene zak,
maar waarom dan daar opgereden, 7 hoeven vóór die, waar hij weezen
moest
en daar gekomen, was hij weder op de straatweg dat hij ook wel
moest omdat hij greppels, het oude mergelgat etc passeren moest
waar hij met eene kruiwagen met aardappelen niet langs kon, en
waarom zonder eenig doel dan zóó gek geloopen.
Op dat alles weet Themmen niets te antwoorden
Eindelijk wordt binnen geroepen de bestedeling A. Zwart
uod 26 jaren uit hoeve N140 die poot-aardappelen kruijende 1,25
Mud ontvreemd en in eenen akker brem verborgen heeft.
Hij bekent en zegt het gedaan te hebben omdat zij zoo weinig te
eten hadden.
Aldus gedaan te Willemsoord, den 9e Juny 1847
JL Hoving
J van Agteren
J Klijzing
Jaket
F de Plot
Notities bij het zittingsverslag