De President geedt den raad te kennen dat overeenkomstig de
hierbij overlegde twee processen verbaal van den van toezigt van
koloni N2 van den 8e en 21 dezer maand de bestedelingen Joseph
Lodewijk Bieber, Floris Siegelaar en Pieter Pouw
allen heimelijk de kolonien hebben verlaten en nadat zij zijn
teruggebragt door Geregtsdienaars onmiddellijk naar de Ommerschans
zijn gevoert.
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
De overplaatsing van J:L: Bieber, F: Siegelaar en P: Pouw voor een onbepaalde tijd naar de Ommerschans goed te keuren
Voorts worden gelezen de processen verbaal van den Raad van
toezicht van kolonie No 1 van den 23 Juny en 21 dezer
maand houdende beschuldiging:
1 tegen de bestedeling Hendrik van Dolderen wegens
verkoop van diverse kleedingstukken;
De President geeft de Raad te kennen dat de beschuldigde later is
gedeserteerd geweest en onmiddellijk nadat hij door een
geregtsdienaar is teruggebragt, tot voorkoming van vernieuwde
desertie onmiddellijk is overgebragt naar de Ommerschans
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
De overplaatsing van H: van Dolderen bij dezen goed
te keuren.
2 tegen den kolonistenzoon Adam Snijders wegens
het ontvreemden van tuinvruchten, en verkoop van een kantschop.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, kan niets tot zijne
verschooning inbrengen.
De Raad in aanmerking nemende, dat genoemde Snijders
reeds vroeger voor den Raad heeft teregt gestaan en hij geheel
ongeschikt is voor de gewone koloniën, daarbij gelet op Art: 2§c
en Art: 3§3 van het Reglement van tucht waarbij dubbelle
vergoeding van het ontvreemde, benevens acht dagen opsluiting in
de strafkamer, of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld, naar gelang der omstandigheden,
Besluit:
Adam Snijders voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar
de Ommerschans, waar op de goedkeuring van de Permanente
Commissie zal worden ingewacht.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
In de kantlijn is door een lid van de permanente commissie
bijgeschreven dat op 6 augustus 1847 onder agendapunt N1
hierover een besluit is genomen.
Zie ook dit
verhaaltje op de site.
3 tegen de bestedeling Jan Akkerman wegens het
ontvreemden van een plank
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, zegt die plank te hebben
gevonden;
De Raad in aanmerking nemende de ouderdom van genoemde jongeling
beschouwende die zaak meer als eene ongehoorzaamheid dan wel als
opzettelijke ontvreemding, en daarbij gelet op Art: 2§a en Art:
3§1 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot
acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Jan Akkerman de straf op te leggen van drie dagen
opsluiting in de strafkamer
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
Nog wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van
kolonie N3 van den 20 dezer maand houdende beschuldiging:
1 tegen den kolonist J. Jaspers die den 9 april jl
eigendunkelijk de kolonién heeft verlaten, en den 1 Mei is terug
gekomen.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, bekent zijn misdrijf.
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
Het huisgezin van J. Jaspers voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente Commissie zal worden ingewacht.
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van
Konijnenburg: Daar het huisgezin bovendien slordig is, is
zijn overplaatsing naar de Ommerschans noodzakelijk, vK
2 tegen de kolonistenzoon Yte Hendrik Ites wegens
het vernielen van enige struiken aardappelen bij het schoonmaken
van een akker.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, zegt niets met opzet te
hebben gedaan en dat de aardappelen zeer vuil waren;
De kolonist Wardenier verklaart dat de aardappelen niet
zoo vuil waren of men kon ze wel zien, waarom hij het dus wel
beter had kunnen doen;
De Raad gelet op Art: 2§e en Art: 3§2 van het Reglement van tucht,
waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf
is gesteld,
Besluit:
Y:H: Ites de straf op te leggen van acht dagen opsluiting
in de strafkamer, het welk hem door den President wordt kenbaar
gemaakt.
3 tegen de kolonistenvrouwen Friess en Nicola
wegens het onophoudelijk twisten met elkander, en het ontvreemden
van katoenen garens;
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, beklaagt de eene zich over
den andere zonder dat met zekerheid kan gezegt worden, wie
eigenlijk de aanleidende oorzaak is,
terwijl men de ontvreemding van katoenengarens meerder beschouwdt
als een verwijt voortspruitende uit hun twisten, dan wel als eene
wezenlijke zaak.
De Raad gelet op Art: 2§b en Art: 3§1 van het Reglement van tucht
waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld,
Besluit:
Vrouw Friess en Vrouw Nicola ieder de straf op te
leggen van drie dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun dit kenbaar
gemaakt.
4 tegen de kolonistenzoon Johan Andries de Ouden,
welke van 1 Mei jl eigendunkelijk de koloniën heeft verlaten en
den 26e daaraanvolgende is teruggebragt;
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, zegt dat hij eigendunkelijk
is gegaam, omdat hem het verlof was geweigerd;
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld,
Besluit:
J:A: den Ouden voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar
de Ommerschans, waarop de goedkeuring van de Permanente
Commissie zal worden ingewacht;
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar
gemaakt.
5 tegen de bestedeling Leendert Carel Kohler, welke den 23 July jl is gedeserteerd en de 26e daaraanvolgende van Zwolle is teruggebragt en daarna overgeplaatst naar de Ommerschans tot voorkoming van vernieuwde desertie;
De Raad gelet op Art: 2§d en Art: 3§2 van het Reglement van
tucht, waarbij overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans
op dat misdrijf is gesteld, daarbij tevens in aanmerking nemende
de noodzakelijkheid of schoon hij anders nog geen 16 jaren oud is,
Besluit:
De overplaatsing voor een onbepaalden tijd naar de Ommerschans van L:C: Kohler goed te keuren
In de kantlijn bijgeschreven door directeur der koloniën Van Konijnenburg: Dit kind zou na 3 maanden tijdsverloop weer voor zijne terugplaatsing in aanmerking kunnen worden gebragt. VK
6 tegen de kolonistenzonen Johan Rudolph en Johan
Arnold Bödeker wegens het plegen van verregaande
baldadigheden in de katoenweverij en het vernielen van een paar
kousen van een hunner medekolonisten volgens het hiermede
bijgevoegde procesverbaal van den Onder directeur der fabrieken.
De beschuldigde binnengeroepen zijnde, kunnen niets tot hunne
verschooning inbrengen;
De Raad gelet op Art: 2§a en Art: 3§1 van het Reglement van tucht
waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat
misdrijf is gesteld,
Besluit:
J:R: & J:A: Bödeker ieder de straf op te
leggen van vier dagen opsluiting inde strafkamer en tevens een
paar nieuwe kousen op rekening van Bödeker aan Hoen
uit te reiken.
De beschuldigden binnengeroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar
gemaakt.
Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord 22 July 1847
C. Hulst
G.C. Jaket
L. ten Broek
G Deems
C: de Vries
F.J.P. van Marle, de secretaris
Procesverbaal
Op heden den 8: July 1847 de Raad van Toezigt in kolonie N2
zitting nemende, waarbij alle leden tegenwoordig waren, wordt
binnengeroepen de bestedeling Joseph Lodewijk Bieber, oud
16 jaren, ingedeeld bij den kolonist Lem, hoeve N85, die
zich heeft schuldig gemaakt herhaalde male van zijn werk te
loopen, waarom hij van desertie is teruggebragt, op bovengenoemde
datum naar Ommerschans is overgebragt, om verder onkosten
te voorkomen, de raad hierna uiteengaande op dag maand en jaar
hierboven aangewezen
Frederiksoord, 8 July 1847
A W Idserda
A. Croll
A Keizer
G. Deems
Morriën
Procesverbaal
Op heden den 21 July 1847 de Raad van Toezigt in kolonie N2
zitting nemende , is bij rondvraging aan de leden, die allen
tegenwoordig zijn, den President gebleken, dat er geene andere
zaken te behandelen zijn dan die hier bestaande,
dat Floris Siegelaar, oud 20 jaren en Pieter Pouw
oud 19 jaren, beide bestedelingen en ingedeeld geweest in de
tweede wijk van deze kolonie,
de eerste bij den kolonist van der Sluis, en de laatste
bij Inpijn,
op den 30 Juny heimelijk de kolonien hebben verlaten en dat zij op
den 5 July daaraan volgend te zijn aangebragt te Ommerschans
door den veldwachter van Wolvega, Grietenij West
Stellingwerf, waar zij zich heen begeven hadden.
Ter voorkoming van herhaalden desertie heeft men hen maar te Ommerschans
alwaar zij zich toch al bevonden gehouden.
Dit een en ander heeft de Raad voornoemd gemeend ter
kennisse te moeten brengen van dien van Politie en Tucht,
waarna hij uiteengaat op dag maand en jaar hierboven aangewezen
Frederiksoord, 21 July 1847
A W Idserda
A. Croll
A Keizer
G. Deems
Morriën
Raad van toezigt gehouden in kolonie N. 1
Alle leeden zijn tegenwoordig
Zitting van den 16 Juny 1847
Niets behandeld
Zitting van den 23 Juny 1847
De President zegt dat ter zijner kennisse gebragt is dat door Hendrik
van Dolderen, oud 27 jaren, ingedeeld bij den kolonist Leffef
zou zijn verkocht gevonden koloniale kleeding;
Tot geven van inlichtingen is in den Raad geroepen Jan Heere
oud 14 jaar ingedeeld bij dezelfde kolonist, welke heeft verklaart
dat genoemde van Dolderen op aanzoek van zekeren Jan
van Rooij aan dezen zou gegeven hebben ter verkoop een broek
en buis het welk zou zijn verkocht geworden aan zekeren van
den Linde.
Dat wijders de genoemde van Dolderen door de weduwe
Broekhuizen, koloniste wonende op hoeve N38 zou zijn
gewaarschuwd geworden om zulks niet te doen.
De beschuldigde in den Raad geroepen zijnde om ter dezer zake
ondervraagd erkent kleedingstukken aan de gemelden Jan van
Rooij ter verkoop gegeven en daarvoor ontvangen te hebben 50
centen
Het is den Raad voorgekomen dat de beschuldigde wiens
geestvermogens aanmerkelijk schijnen geleden te hebben door
de meer genoemde Jan van Rooij is verleid geworden en wel
met het inzigt om daardoor voor zich zelve een oneerlijke winst te
bejagen blijkbaar uit de geringe schier niet noemenswaardige som
van 50 centen welke aan van Dolderen door Jan van
Rooij is uitgekeerd
Zitting van den 30 Juny 1847
Niets behandeld
Zitting van den 7 July 1847
Niets behandeld
Zitting van den 14 July 1847
Niets behandeld
Zitting van den 21 July 1847
De President geeft te kennen dat hij vermeend heeft voor den raad
te moeten doen verschijnen Adam Snijders oud bijna 30
jaren inwoonende bij zijnen behuwd broeder C. van den Bos,
kolonist woonende op hoeve N. 19, beschuldigd van herhaalde malen
uit de tuinen in zijne buurt en den verderen omtrek de aard- en
peulvruchten te hebben ontvreemd, en deze ongeoorloofde
handelingen op meer dan een tijdstip, tot nog voor weinige dagen
te hebben voort gezet, zijnde hij bij deze tuindieverij
meermalen op heterdaad betrapt geworden.
Dat de beklaagde zich wijders heeft schuldig gemaakt aan het
ontvreemden van Koloniale werkgereedschappen en het verkoopen van
dezelve.
Immers is het gebleken dat hij op den 16 July jl van zijnen zwager
heeft weggenomen een kantschop, welke door hem is verkocht
geworden aan iemand te Wapserveen wiens naam hem onbekend is voor
de som van vijftien centen.
De Raad van toezigt zich herinnerende dat hij bij Procesverbaal dd
6 April dezes jaars door gemelden beschuldigde reeds heeft doen
kennen als een nutteloos en gevaarlijk voorwerp, voor geene
verbetering vatbaar, herhaald thans deze kwalificatie van den
persoon met te meerder ernst en aandrang daar het vergrijp toen
door hem aan de goederen der maatschappij gepleegd in het wegnemen
van pootaardappelen uit de gaten waarin ze bereids gelegd waren
zich hernieuwd heeft bij het opwassen en rijpen der nieuwe
aardvrucht.
Terwijl zijne stoutmoedige en baldadige ontvreemdings zucht zich
thans uitstrekkende tot de akkers der Maatschappij, en de
tuinen der hoevenaren, ook der teboven andere goederen niet
onaangetast laat. Blijvende hem boven dien bij voortduring een
halstarrige en verregaande luiheid kenmerken.
Al eerder is door de Wijkmeester Taatgen aan den Raad het
berigt gegeven dat door de kolonist van der Wilk bij hem
gebragt is eene plank blijkbaar afgescheurd van een hek en
ontnomen aan Jan Akkerman, bestedeling oud 14 jaar wonende
bij wed. de Ruiter hoeve N6
De beschuldigde in den Raad geroepen en te dezer zake
ondervraagd zijnde geeft ten antwoord dat hij de onderwerpelijke
plank in eene sloot in de heide had gevonden heeft en aan zijne
huismoeder tot brandstof wilde geven.
De Raad mag niet onopgemerkt laten dat deze knaap zich blijft
kenmerken door aanhoudende luiheid, zijnde hij bereids
onderscheidene malen hiervoor in de strafkamer gezet.
Aldus gedaan in den Raad voornoemd der 21 July 1847
De Voorzitter
H Faaken
Leden
W. Taatgen
A. Lucassen
C. de Vries
De Secretaris
J.Heerkes de Vries
Raad van Toezigt gehouden in kolonie N3
Alle leden zijn tegenwoordig
Wordt binnen geroepen de kolonist J. Jaspers hoeve N130,
die den 9 april 1847 gedeserteerd is en den 1 mei ll teruggekomen
is;
Hij zegt te geloven in zinsverbijstering te hebben verkeerd, daar
hij ook dadelijk toen hij zijnen verkeerden stap inzag, terug
gekomen is.
Nog wordt binnen geroepen Ytes Hendrik, zoon van den
kolonist Ites, oud 19 jaren, hoeve N93, die op de
hoeve bij den kolonist Wardenier aardappelland
gehakt heeft en daarbij zoo veel aardappel struiken uitgehakt
heeft, dat de genoemde kolonist er over klaagde, en het gebleken
is schandalig behandeld te zijn, deze jongen is al meermalen om
luiheid en onwil moeten worden gestraft.
Hij zegt nu, dat de aardappelen zóó erg met onkruid begroeid
waren, dat hij het niet beter doen kon, doch dat is onwaarheid,
daar de schoolkinderen op dezelve hoeve aardappelen schoongemaakt
hebben dat goed is geschied;
Eindelijk worden binnen geroepen Vrouw Friess en Vrouw
Nicola hoeve 72 & 73, die zoo erg op elkaar verbitterd
zijn dat zij om beuzelingen het grootste ongenoegen maken elkander
voor hoer, dief etc. uitschelden waaraan een half wijks volk te
pas komt;
Vrouw Nicola brengt nu hier een paar sokken, welke hierbij
aan die boveneinden zijn van Katoengaren, die vrouw Friess
voor harer man gebreden heeft, maar uit hoofde zij bevreesd was –
zegt vrouw Nicola – dat Friess hetzelf verraden
zou, heeft vrouw Friess die sokken mij gegeven dat was
vóór de onenigheden;
Vrouw Friess daarentegen verzekerd dat Vrouw Brouwer
hoeve N70 borstrokken van Katoengaren gebreden heeft voor vrouw Nicola,
maar van deze sokken zegt zij niets te weten;
Men heeft wat de ontvreemding van dat Katoengaren betreft nog
niets met zekerheid kunnen ontdekken, doch men is bezig te zien
gewoon te worden wat daarvan zijn; Voor ’s hands zoude het
wenselijk zijn één van beide te verplaatsen, daar hun gekijf
schandelijk is.
Nog wordt binnen geroepen Johan Andries, zoon van den
kolonist den Ouden hoeve N168, oud 24 jaren, die is op den
1e Mei jl gedeserteerd en den 26e daaraanvolgende
teruggekomen.
Hij weet niets ter verschooning uit te brengen.
Leendert Carel Kohler, bestedeling op hoeve N154, oud 15
jaren, is den 23 Juny jl gedeserteerd en den 26 d.a.v. van Zwolle
teruggebragt; deze is reeds naar Ommerschans overgebragt.
Eindelijk worden nog binnengeroepen Johan Rudolph en Johan
Arnold, zonen van de kolonist Bödeker hoeve N27, oud
17 & 16 jaren die in de katoenweverij zich zeer door ondeugden
onderscheiden volgens het bijgaand procesverbaal van den onder
direkteur der fabrijken;
Zij erkennen hun misdrijf en beloven beterschap, waarvan
echter niet veel te geloven is
Aldus gedaan te Willemsoord, den 20 July 1847
JH Hoving
J van Agteren
J Klijzing
Jacet
F de Plot
Aan den Onderdirecteur
Van Kolonie No 3
Te
Willemsoord
Proces Verbaal
Door de kinderen van de kolonist Bodeker wonende op Hoef
No 27, Johannes en Arnoldus voordurend
baldadighedens in de Katoenweverij Letter O pleegen
Als eenige weefgetouwen met Pik besmeren, een paar kousen, de
welken den wever Jan Hoen bekwamen uiteen getrokken en
verscheurd,
Vorens Zij vermaant en wekelijks beboet zijn brengt zulks echter
geen beterschap te weegt, uit hoofden dezelven overgeven aan de
beoordeling van den Raad van Onderzoek en Tucht om na goedvinden
in deze Zaak te handelen
Willemsoord den 25 Julij 1847
De Onderdirecteut voor het Fabrijkwezen
L ten Broek
Notities bij het zittingsverslag