Raad van Politie en Tucht in de gewone Kolonien

op den 20 April 1854


Alle leden zijn  tegenwoordig, met uitzondering van den Onderdirecteur ten Broek, welke door ongesteldheid is achtergebleven,

Worden gelezen twee processen verbaal van den Raad van toezigt van kolonie N. 1 van den 22e februarij en 15 Maart JL houdende beschuldiging

1. tegen de koloniste kinderen Jan Nobbe en Petrus Bot, wegens gepleegde baldadigheid aan eene onbewoonde kolonisten woning, door het stuksmijten van glasruiten.

De beschuldigden binnen  geroepen zijnde, kunnen niets tot hunne verschoning inbrengen.

De Raad, gelet op Art 2 § c en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbele vergoeding van het beschadigde op dat misdrijf is gesteld,

Besluit

Jan Nobbe en Petrus Bot ieder de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer benevens eene vergoeding de eerste van 25 centen en de laatste van 37,5 , zijnde de enkele waarde, daar de ruiten reeds weder gemaakt zijn, buiten kosten van de Maatschappij.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt.



2. tegen de bestedeling Jacoba van Geest, wegens luiheid en verzet tegen hare pleegmoeder vrouw Matena, waar zij is ingedeeld.

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot hare verschoning inbrengen.

De Raad gelet op Art 2 § a & b, en Art 3 § 1 van het reglement van tucht waarbij opsluiting van drie tot acht dagen in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

Jacoba van Geest de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt haar zulks kenbaar gemaakt.



3. tegen den bestedeling R. Band wegens het ontvreemden van 40 NP hooi.

De beschuldigde binnen geroepen zijnde, kan niets tot zijne verschoning inbrengen.

De Raad gelet op Art § 1 en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht , waarbij dubbele vergoeding van het ontvreemde, benevens acht dagen opsluiting in de strafkamer op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

R. Band de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer, benevens eene vergoeding van 80 centen zijnde de enkele waarde, daar het ontvreemde is terug bekomen.
De beschuldigde binnen geroepen zijnde, wordt hem zulks kenbaar gemaakt.



Verder wordt gelezen een Proces verbaal van den Raad van toezigt van Kolonie N. 3 van heden houdende beschuldiging

1. tegen Hendrika van der Heijden welke den 25 Januarij JL is gedeserteerd, den volgenden dag van Meppel teruggebragt en daarna overgebragt naar Ommerschans tot voorkoming van vernieuwde desertie.

De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

De overplaatsing naar de Ommerschans van Hendrika van der Heijden bij dezen goed te keuren.



2. tegen de bestedeling Willem Jacob Goeree welke den 13e febr was gedeserteerd en te Ommerschans is teruggebragt.

De Raad gelet op Art 2 § d en Art 3 § 2 van het Reglement van tucht waarbij overplaatsing naar de Ommerschans op dat misdrijf is gesteld,

Besluit

De overplaatsing naar de Ommerschans van W. J. Goeree bij dezen goed te keuren.


3. tegen de kolonisten kinderen
Dirk Friskus
Christiaan de Jong
Pieter de Jong
Gerardus Geurtse
Jan Jacob Groen en
Cornelis Johannes Blom
welke allen pijpjes katoen uit de fabriek zouden hebben ontvreemd en verkocht

Jan Calkhoven
Wilhelmus Rikken
Huibregt Groen
Frederik Johannes Hill
Gabriel Nicola en
Christiaan de Jong
welke allen katoenen afval hebben verkocht.

De beschuldigden binnen geroepen zijnde, bekennen allen hun misdrijf.

De Raad in aanmerking nemende dat D. Friskus en J: Calkhoven adsistenten zijn in de fabriek, daarom tegen die misdrijven hadden moeten waken in plaats van daarin mede te deelen, dat C. de Jong zich aan beide misdrijven heeft schuldig gemaakt en G. Geurtsen reeds vroeger om hetzelfde misdrijf is gestraft geworden;
daarbij gelet op Art 2 § c en Art 3 § 3 van het Reglement van tucht, waarbij opsluiting van acht dagen in de strafkamer benevens dubbele vergoeding van het ontvreemde, of ook wel overplaatsing naar de Ommerschans naar gelang der omstandigheden op dat misdrijf is gesteld,

Besluit:

J. Calkhoven,
D. Friskus,
C. de Jong en
G. Geurtsen
 voor een onbepaalden tijd te verwijzen naar de Ommerschans;

P. de Jong,
J. J.  Groen en
C. J. Blom
acht dagen opsluiting benevens eene vergoeding  van 40 centen voor ieder op te leggen en

W. Rikken,
H. Groen,
F. J. Hill en
G. Nicola
acht dagen opsluiting benevens eene vergoeding van 20 centen voor ieder op te leggen, zullende op de overplaatsing naar de Ommerschans de goedkeuring van de Permanente Commissie worden ingewacht.
De beschuldigden binnen geroepen zijnde, wordt hun zulks kenbaar gemaakt.

Aldus gedaan in den Raad te Frederiksoord den 20 April 1854
C. Hulst
?????
C. Donker
A. van Os
F: H: P: van Marle, secretaris


Bijlage 1: Raad van toezicht van Frederiksoord 22-02-1854


Alle de leeden zijn tegenwoordig

Zitting van den 22 Februarij 1854.

De Voorzitter geeft aan den Raad te kennen, als dat hij voor den Raad ontboden heeft, Jan Nobbe en Petrus Bot, ter zake van baldadigheid, als hebbende in eene leegstaande woning, in de dubbele regel vijf glasruiten ingeworpen, en dat dit gezien was door meerdere jongens, welke dan ook door hem ontboden waren, zich aan de Raadkamer te bevinden ten einde hunne getuigenis te kunnen afleggen.

De Raad laat de drie getuigen genaamd Willem Hahn, Pieter Westra, en Jan Meij, binnenstaan, en na dat de voorzitter hun afgevraagd heeft of zijlieden gezien hadden dat de glazen waren ingegooid in ledig staande woning gemerkt N 7a zeggen zij eenparig als dat Pieter Bot drie en Jan Nobbe twee glazen hebben stuk gegooid.

Daarna doet de Raad de beide beschuldigde jongelingen binnen staan, als Pieter Bot oud 15 jaren kolonisten zoon van dien naam, wonende op hoeve N43 en Jan Nobbe oud 13 jaren zoon van de kolonist vrijboer Nobbe wonende op hoeve N130.

Door de Voorzitter wordt aan hun gevraagd om welke redenen zij die glazen hadden stuk geworpen op zondag den 12 Februarij 1854, blijven zij het stilzwijgen bewaren, en na hun meer bepaaldelijk afgevraagd te hebben of zij zulks dan gedaan hadden, geven zij beiden ten antwoord dat zij die glazen hadden ingeworpen zonder eenig doel of reden.

Door den Raad van Toezigt wordt van deze baldadigheid gepleegd, kennis gegeven aan den Raad van Politie en Tucht, om naar bevind van zaken te kunnen handelen,

Bijlage 2: Raad van toezicht van Frederiksoord 15-03-1854


Alle de leeden zijn tegenwoordig

Zitting van den 15e Maart 1854

Vrouw Matena wonende op hoeve N42, geeft aan de Raad te kennen, dat de bij haar ingedeelde bestedeling Jacoba van Geest onder zware vloekwoorden gezegd heeft, dat zij in het huishouden hoegenaamd niets wil doen, en dat wat of men haar ook zegt naar geene redenen wil horen,
bovendien heeft haar man bij haar bevonden aardappelen, die zij van huis wilde mede nemen, waardoor de onaangenaamheden hooger zijn gestegen,
zelfs is dat zoo ver gekomen, dat wij genoodzaakt zijn geworden, om aan haar niets meer te verstrekken, dat de voeding die aan ons voor haar van wege de Maatschappij is toegekend.

Nog verzoekt vrouw Matena dat deze bestedeling van haar mag worden weggenomen en bij een ander huisgezin worde ingedeeld.

Daar na laat de Raad de beschuldigde Jacoba van Geest oud 20 jaren binnen staan.
De Voorzitter doet haar de navolgende vragen als
1e Met welk voornemen zij Aardappelen van huis had willen mede nemen en wat zij daarmede wilde doen
2e Waarom zij de huismoeder in het huishouden niet eenige dienst verschaft.

Hierop antwoord zij dat zij een paar aardappelen uit de schillen had mede genomen en die in haar zak had gestoken, maar zegt niet wat zij daarmede voor had.
En dat zij niets in het huishouden deed was hierin gelegen dat zij niets anders ontving dan haar toe gekende voeding.

De Raad kan niet af zijn van te moeten vermoeden dat Jacoba van Geest een meisje is, van een zeer luije aard en bovendien onverschillig met wien men niets kan beginnen, noch door vermaningen noch door straffen of beboetingen, zelfs is het met haar zoo ver gekomen, dat men haar bij niemand kan indeelen.


In dezelfde zitting geeft de wijkmeester Taatgen te kennen als dat door hem op de daad betrapt is Reijer Band als zich te hebben schuldig gemaakt aan het ontvreemden van hooi het welk zich op de volgende wijze heeft toegedragen.

De wijkmeester doet voor ieder kolonist het rantsoen hooi voor de koe afwegen en laat dit ieder op een afzonderlijke hoop plaatsen.

Maar nu werdt door genoemde R. Band in plaats van één twee partijen op zijn kruiwagen geladen waarna hij wijkmeester hem terug deed komen en om hem te overtuigen hetzelve nawoog, en toen heeft bevonden als dat er 40 Nederlandsche ponden meer opgeladen was, dat het rantsoen maar mogte bedragen.

Meermalen had hij ontwaard als dat  er te kort kwam maar heeft de schuldige niet kunnen ontdekken.

Zelfs is hem ter oren gekomen, dat de zoon van de kolonist Monnier wonende op hoeve N28 tegen de zoon van kolonist Lucassen wonende op hoeve N26 gezegd moet zijn, gaat maar niet heen om hooi want Reijer Band heeft de hoop al weggehaald op zijn kruiwagen.

De Raad doet Reijer Band oud 22 jaren ingedeelde bij de kolonist Petsoldt wonende op hoeve N29 binnen staan, en na dat de Voorzitter de tegen hem ingebragte beschuldiging  voor houdt, wil hij nog de zaak in tegenwoordigheid van de wijkmeester Taatgen ontkennen, en blijft hij volharden van geen twee partijen hooi te hebben genomen, maar dat hij wat hooi op zijn kruiwagen had, wel waar was, maar dat van de grond had opgeraapt, dat aldaar was blijven liggen.

De Raad is wel van gevoelen dat hij zich heeft schuldig gemaakt, aan het zich toeeigenen van hooi, dat een ander kolonist toegedeeld was.
Waarom de Raad van Toezigt hem verwijst naar de Raad van Politie en Tucht om aldaar naar bevind te handelen.

De President
H. Faaken
de Leden
W. Taatgen
F. Hogenberk
de Secretaris,


Bijlage 3: Raad van toezicht van Willemsoord 22-04-1854


Raad van Toezigt gehouden in kolonie N. 3

Alle leden zijn tegenwoordig

Hendrika van der Heijden oud 46 jaren, ingedeeld geweest in Hoeve N21, is den 25 Januarij JL gedeserteerd, den 27 daaraanvolgende van desertie uit Meppel teruggebragt en den 29 Januarij JL overgeplaatst naar de Ommerschans.


Willem Jacob Goeree, oud 19 jaren, ingedeeld geweest in Hoeve N58 is den 13 Februarij JL gedeserteerd en van desertie te Ommerschans teruggebragt.


Nog worden binnen geroepen, de navolgende kolonisten kinderen, als
Dirk Friskes, oud 20 jaar, Hoeve 103
Christiaan de Jong, oud 18 jaar, Hoeve 99
Pieter de Jong, oud 14 jaar, Hoeve 99
Gerardus Geurtse, oud 21 jaar, Hoeve 115
Jan Jacob Groen, oud 15 jaar, Hoeve 117
Cornelis Johannes Blom, oud 17 jaar, Hoeve 84 (voorkind van vrouw Joosten)

Deze zes jongens weven in de weefschuur N. 119 en hebben in de week van 12 tot 18 Maart JL aan Roelofje Magchielsen die met appelen enz langs de huizen loopt woonachtig te Steenwijk, verkocht ruim 50 pijpjes katoenen inslag garen, en de volgende week nog  27 stuks, voor 2 ????? voor één cent.

De bovengenoemde jongens zeggen 15 pijpjes katoen verruild te hebben, voor pekelharing en appelen, het eerstgenoemde getal zal wel door hen verkocht wezen, want dat is de opgaaf der koopster zelve die mede op den daad betrapt is van het navolgende.

Jan Calkhoven, oud 19 jaar, Hoef N182
Wilhelmus Rikken, oud 21 jaar, Hoef N87
Huibregt Groen, oud 17 jaar, Hoef N117
Fredrik Johannes Hill, oud 13 jaar, Hoef N97
Gabriel Nicola, oud 15 jaar, Hoef N85
Christiaan de Jong (dezelfde als boven)

Die zouden hebben aan haar (bovengenoemde koopvrouw) eenig afval verkocht voor 5 centen, waarvoor zij bekennen appelen gekocht te hebben.

Met dat katoenen afval heeft de Fabrijkbaas Visser haar betrapt, en heeft zij onder getuigen beleden, dat gekocht te hebben van de 6 laatstgenoemde wevers, die toen werkzaam waren in de weefschuur N96, alsmede dat zij vroeger de vorenstaande katoenen garens gekocht had.

Aldus gedaan te Willemsoord den 20 April 1854
Hoving,  J. Verhagen, J. Verboom, C. Donker, F. de Plot


Bijlage 4: Besluit permanente commissie 16-05-1854


Nader 2 dezer N 4,5 en 6

’s Gravenhage, den 16 Mei 1854
N. 20

DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
   
Gelezen den brief van den Dir der kolonien van den 9 dezer N 1218 en het daarbij ingezonden Proces verbaal van den Raad van Policie en tucht in de Gewone kolonien van den 20 April ll

Nader gelezen de adressen van de Gewone kolonisten J. de Jong, P. Calkhoven en R. Hill te Willemsoord, van den 22 en 24 daaraan volgende,  strekkende om verzachting of ontheffing der aan hunne daarbij genoemde kinderen opgelegde straffen

Besluit

onder afwijzing der voorschreven verzoeken, te bekrachtigen de verwijzing voor een onbepaalden tijd naar de Strafkolonie te Ommerschans van de bestedelingen

H. van der Heijden N1007B en W. J. Goeree N368B

alsmede van de Gewone kolonisten kinderen
J. Calkhoven, kol 3/128
D. Friskes, kol 3/94
C. de Jong, kol 3/90
G. Geurtsen, kol 3/104

Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Directeur der kolonien ter uitvoering
de P.C.

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, bij post 16 of 17 mei 1854 N20, invnr 778

Notities bij het zittingsverslag