Daar alle leden tegenwoordig zijn opend de President de
vergadering.
Worden voor den Raad gebragt Trijntje Smit N1856, schuldig
aan het verkopen van een hemd, een doek en een pr kousen, en Antje
Smit N2070 schuldig aan het verkoopen van een hemd en het
verruilen van een doek.-
Zij kennen de menschen niet aan wien zij hun goed verkocht hebben,
doch Antje Smit zegt de doek geruild te hebben met de
kolonist Albert Pieter de Vries N1397 welke mede worden
binnen geroepen en zijn begane feit bekend.-
Zij worden gelast af te treden.
Gezien Art 13 van het reglement van Tucht hiervoren gemeld
besluit Trijntje Smit te straffen met dubbele vergoeding
ad ƒ 4,90 en acht dagen opsluiting, Antje Smit, dubbele
vergoeding ad ƒ 3,- en 14 dagen opsluiting, als zijnde dit voor de
2e maal, dat zij haar goed verkoopt en A. P. de Vries
dubbele vergoeding ad ƒ -,80 en 3 dagen opsluiting.
De schuldigen weer binnen gelaten zijnde, wordt door de Secretaris
de Vonnissen voorgelezen, waar na zij aftreeden, om de straf te
ondergaan.
De President brengt ter tafel en is voorts gelezen een aan zijn
WelEd. gerigte missive van den Heer Predikant Campagne,
zich daar bij beklagende over de ondergane belediging door Grietje
Aalders Breek huisvrouw van den Bedelaars Kolonist Hendrik
Smits N. 34, Kolonist Veldwachter en als zodanig wonende in
een hut aan de Oostzijde der kolonie, welke missive woordelijk
inhoud:
“Ommerschans 27 April 1844
WelEdelen Gestr. Heer!
Vernomen hebbende dat Grietje Aalders Breek, gehuwd met
eenen Roomsch Catholijken man, alhier Lidmaat geworden op den 25e
Maart 1839 behorende tot de hervormde kerk van haar geloof wilde
veranderen, achte ik het van mijnen pligt, als haren herder en
leeraar, hierover eens met haar te spreeken.
Dientengevolge ontbood ik haar ten mijnen huize, vernam dat
huiselijke onaangenaamheden over het geloof, vergezeld met het
misbruiken van Gods naam, en het verlies van het vleesch hares
ligchaams haar aanspoorde, om Rooms Catholijk te worden.
Haar daarover liefderijk maar tevens ernstig vermaand hebbende,
heeft zij mij op eene vinnige wijze, den Bijbel haar ten geschenke
gegeven, op de tafel geworpen. en onaangename uitdrukkingen
toegevoegd, het welk mij innig griefde en alzoo aanspoorde om deze
klagt bij UWEdGestr in te brengen;
tevens vriendelijk uit te nodigen haar voor den Raad te doen
verschijnen en haar te straffen voor de belediging mij aangedaan,
vooral echter voor hare onzedelijke levenswijze en eindelijk haar
met haar man en kinderen te plaatsen in het Gebouw, opdat zij
gesepareerd levende, zich aan bovengemelde zonden minder mogen
schuldig maken.-
Ik twijfel geensints of tot bevordering der zedelijkheid, zal ik
Uwe medewerking dien aangaande mogen ondervinden.
Ik heb de Eer met hoogachting mij te noemen
WelEdGestr Heer!
Uwen DWD
(getekend) Campagne
Waarna de President aan den Raad verzoekt om na alvorens de
beklaagde te hebben gehoord, te willen beraadslagen of zij ter
zake van het tusschen den heer Predikant en haar voorgevallene, al
dan niet strafbaar zoude zijn, en zoo ja, om dan die straf te
bepalen.
Daarop voor den Raad verschenen zijnde opgemelde Grietje
Aalders Breek heeft de President haar met de klagte van den
Heer Predikant bekend gemaakt en haar afgevraagd of zij iets tot
hare verschoning daar tegen konde in brengen, waarop zij heeft
verklaard,-
dat zij werkelijk door den Dominé was ontboden om met haar te
spreken over haar voornemen om van geloof te veranderen,-
dat zij bij die gelegenheid had te kennen gegeven, dat voornemen
werkelijk te hebben, en dat, wel om dat haar man en kinderen
Roomsch waren, en zij de stellige overtuiging al sedert lang had
verkregen met haren Echtgenoot en kinderen niet gelukkig te kunnen
leven, en ook even min gelukkig te kunnen sterven, zonder tot het
Roomsche geloof over te gaan. dat zij nacht noch dag konde rusten
zoo lang die overgang niet zoude hebben plaats gehad enz. dat zij
hoegenaamd geen voornemen had gehad de Dominé voor het minst te
beledigen, en hem ook in geenen deele beledigd had; doch dat de
Dominé toen zij hem den Bijbel onder het zeggen dat die bij haar
niet tehuis behoorde had terug gegeven, driftig was geworden, en
tegen haar was uitgevaren, zeggende onder anderen, dat hij haar in
de strafkelder zoude laten zetten het mogt kosten zoo veel het
wilde en dat hij hunne terug plaatsing in het Gesticht, om daar
afgezondert te leven zoude bewerken.-
Door den President aan haar gevraagd zijnde of zij den Bijbel niet
met het uitspreken van onbetamelijke woorden op den tafel had
geworpen, of zij door haren man of door iemand anders niet was
aangezocht of als het ware gedwongen om van geloof te veranderen,
heeft zij daarop ontkennend geantwoord, zeggende dat noch het eene
noch het andere had plaats gehad.
De verhoorde hier na afgetreden zijnde, heeft de President de
gevoelens van de Leden van den Raad ter zake gevraagd, waar op uit
aanmerking die gevoelens verschilden door den President is
voorgesteld, om bij meerderheid van stemmen te beslissen of de
beschuldigde al dan niet strafbaar zoude kunnen worden geacht, en
om in het eerste geval de straf ingevolge het Reglement van Tucht
te bepalen, welk voorstel aangenomen zijnde door een der Leden
echter den Wensch is uitgedrukt om de stemming bij geslotene
briefjes te doen plaats hebben, met welken wensch ook andere Leden
zich vereenigde is men in dier voegen tot de stemming overgegaan,
en is het bij de opneming der Stembriefjes gebleeken dat Vier
der Leden tegen het toepassen van de straf, en twee daar
voor hadden gestemd, waar na aan de verhoorde die daar toe weder
binnen is gelaten, door den President is gezegd dat zij voor eerst
naar hare woning konde terug keren.-
En na dat de President de Vergadering deed opmerken dat het tweede
verzoek van den Heer Predikant, omtrent de terug plaatsing van den
Kolonist Veldwachter Smits naar het Gesticht, uitsluitend
tot de bemoeijingen van de Directie behoorde, en dus daar over
door den Raad niet behoefde te worden beraadslaagd, is de zelve
als zijnde er overigens niets meer te verhandelen, gesloten.-
Aldus gedaan op dato als boven
[was getekend]
A. Hulst, J. F. Krieger, P. Postema, J. Steenbeek, Bakker,
Bourlard en Uhl, allen Leden van den Raad.
mij present
Stous
Voor Extract Conform
de Secretaris
J. H. Stous
Notities bij het zittingsverslag