Zitting van Zaturdag den 27e April 1844

Daar alle leden tegenwoordig zijn opend de President de vergadering.

Worden voor den Raad gebragt Trijntje Smit N1856, schuldig aan het verkopen van een hemd, een doek en een pr kousen, en Antje Smit N2070 schuldig aan het verkoopen van een hemd en het verruilen van een doek.-

Zij kennen de menschen niet aan wien zij hun goed verkocht hebben, doch Antje Smit zegt de doek geruild te hebben met de kolonist Albert Pieter de Vries N1397 welke mede worden binnen geroepen en zijn begane feit bekend.-

Zij worden gelast af te treden.

Gezien Art 13 van het reglement van Tucht hiervoren gemeld

besluit Trijntje Smit te straffen met dubbele vergoeding ad ƒ 4,90 en acht dagen opsluiting, Antje Smit, dubbele vergoeding ad ƒ 3,- en 14 dagen opsluiting, als zijnde dit voor de 2e maal, dat zij haar goed verkoopt en A. P. de Vries dubbele vergoeding ad ƒ -,80 en 3 dagen opsluiting.

De schuldigen weer binnen gelaten zijnde, wordt door de Secretaris de Vonnissen voorgelezen, waar na zij aftreeden, om de straf te ondergaan.



De President brengt ter tafel en is voorts gelezen een aan zijn WelEd. gerigte missive van den Heer Predikant Campagne, zich daar bij beklagende over de ondergane belediging door Grietje Aalders Breek huisvrouw van den Bedelaars Kolonist Hendrik Smits N. 34, Kolonist Veldwachter en als zodanig wonende in een hut aan de Oostzijde der kolonie, welke missive woordelijk inhoud:


“Ommerschans 27 April 1844
WelEdelen Gestr. Heer!

Vernomen hebbende dat Grietje Aalders Breek, gehuwd met eenen Roomsch Catholijken man, alhier Lidmaat geworden op den 25e Maart 1839 behorende tot de hervormde kerk van haar geloof wilde veranderen, achte ik het van mijnen pligt, als haren herder en leeraar, hierover eens met haar te spreeken.
Dientengevolge ontbood ik haar ten mijnen huize, vernam dat huiselijke onaangenaamheden over het geloof, vergezeld met het misbruiken van Gods naam, en het verlies van het vleesch hares ligchaams haar aanspoorde, om Rooms Catholijk te worden.

Haar daarover liefderijk maar tevens ernstig vermaand hebbende, heeft zij mij op eene vinnige wijze, den Bijbel haar ten geschenke gegeven, op de tafel geworpen. en onaangename uitdrukkingen toegevoegd, het welk mij innig griefde en alzoo aanspoorde om deze klagt bij UWEdGestr in te brengen;
tevens vriendelijk uit te nodigen haar voor den Raad te doen verschijnen en haar te straffen voor de belediging mij aangedaan, vooral echter voor hare onzedelijke levenswijze en eindelijk haar met haar man en kinderen te plaatsen in het Gebouw, opdat zij gesepareerd levende, zich aan bovengemelde zonden minder mogen schuldig maken.-

Ik twijfel geensints of tot bevordering der zedelijkheid, zal ik Uwe medewerking dien aangaande mogen ondervinden.

Ik heb de Eer met hoogachting mij te noemen
WelEdGestr Heer!
Uwen DWD
(getekend) Campagne


Waarna de President aan den Raad verzoekt om na alvorens de beklaagde te hebben gehoord, te willen beraadslagen of zij ter zake van het tusschen den heer Predikant en haar voorgevallene, al dan niet strafbaar zoude zijn, en zoo ja, om dan die straf te bepalen.

Daarop voor den Raad verschenen zijnde opgemelde Grietje Aalders Breek heeft de President haar met de klagte van den Heer Predikant bekend gemaakt en haar afgevraagd of zij iets tot hare verschoning daar tegen konde in brengen, waarop zij heeft verklaard,-

dat zij werkelijk door den Dominé was ontboden om met haar te spreken over haar voornemen om van geloof te veranderen,-

dat zij bij die gelegenheid had te kennen gegeven, dat voornemen werkelijk te hebben, en dat, wel om dat haar man en kinderen Roomsch waren, en zij de stellige overtuiging al sedert lang had verkregen met haren Echtgenoot en kinderen niet gelukkig te kunnen leven, en ook even min gelukkig te kunnen sterven, zonder tot het Roomsche geloof over te gaan. dat zij nacht noch dag konde rusten zoo lang die overgang niet zoude hebben plaats gehad enz. dat zij hoegenaamd geen voornemen had gehad de Dominé voor het minst te beledigen, en hem ook in geenen deele beledigd had; doch dat de Dominé toen zij hem den Bijbel onder het zeggen dat die bij haar niet tehuis behoorde had terug gegeven, driftig was geworden, en tegen haar was uitgevaren, zeggende onder anderen, dat hij haar in de strafkelder zoude laten zetten het mogt kosten zoo veel het wilde en dat hij hunne terug plaatsing in het Gesticht, om daar afgezondert te leven zoude bewerken.-

Door den President aan haar gevraagd zijnde of zij den Bijbel niet met het uitspreken van onbetamelijke woorden op den tafel had geworpen, of zij door haren man of door iemand anders niet was aangezocht of als het ware gedwongen om van geloof te veranderen, heeft zij daarop ontkennend geantwoord, zeggende dat noch het eene noch het andere had plaats gehad.

De verhoorde hier na afgetreden zijnde, heeft de President de gevoelens van de Leden van den Raad ter zake gevraagd, waar op uit aanmerking die gevoelens verschilden door den President is voorgesteld, om bij meerderheid van stemmen te beslissen of de beschuldigde al dan niet strafbaar zoude kunnen worden geacht, en om in het eerste geval de straf ingevolge het Reglement van Tucht te bepalen, welk voorstel aangenomen zijnde door een der Leden echter den Wensch is uitgedrukt om de stemming bij geslotene briefjes te doen plaats hebben, met welken wensch ook andere Leden zich vereenigde is men in dier voegen tot de stemming overgegaan, en is het bij de opneming der Stembriefjes gebleeken dat Vier der Leden tegen het toepassen van de straf, en twee daar voor hadden gestemd, waar na aan de verhoorde die daar toe weder binnen is gelaten, door den President is gezegd dat zij voor eerst naar hare woning konde terug keren.-

En na dat de President de Vergadering deed opmerken dat het tweede verzoek van den Heer Predikant, omtrent de terug plaatsing van den Kolonist Veldwachter Smits naar het Gesticht, uitsluitend tot de bemoeijingen van de Directie behoorde, en dus daar over door den Raad niet behoefde te worden beraadslaagd, is de zelve als zijnde er overigens niets meer te verhandelen, gesloten.-

Aldus gedaan op dato als boven

[was getekend]
A. Hulst, J. F. Krieger, P. Postema, J. Steenbeek, Bakker, Bourlard en Uhl, allen Leden van den Raad.

mij present
Stous

Voor Extract Conform
de Secretaris
J. H. Stous

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1623

Notities bij het zittingsverslag