Present:
C. W. Rensing, Presdt
Leden: G. J. Hendriks, W. Heidema, A. v d Berg, L. Vrieze
J. F. Morriën, secrt
De raad te zaâm gekomen zijnde, wordt door den Voorzitter geopend.
De doofstomme bestedeling Frederik Christiaan Muller
PK73, oud 28 jaren is aangeklaagd en verschijnt voor de raad.
Hij heeft, op de fabriek werkzaam zijnde het Weesmeisje W. M.
de Vries N616, met wien hij wilde verkeeren, doch die, als
bedeesd voor hem zijnde, zijn persoon altijd ontvlugte,
geattaqueerd en mishandeld, zoo zelfs dat hij haar reeds onder den
voet had, en zij door den Onderbaas Scheffer is moeten
ontzet worden.
In verzekerde bewaring gebragt zijnde, vond men in de binnenzak
van zijn buis, een zeer scherp mes, het welk hij heimelijk van den
boekbinder had weggenomen, en waardoor deze aanranding een ernstig
aanzien verkreeg.
Vroeger heeft hij de wees M. J. E. Westhoff N1622,
niet met rust kunnen laten, en meer anderen, zoo dat hij Hier niet
past, maar zelfs gevaarlijk wordt.
Daar bij in aanmerking nemende, dat hij in het vorige jaar niet
naar goeden zaak heeft willen luisteren, toen hem zoo dikwerf,
namens zijne uitbesteders, is onder het oog gebragt, dat hij van
zijn ontslag moest afzien, doch ondanks alle deze aangewende
pogingen, is hij, als meerderjarig zijnde, vertrokken, doch in
bittere armoede weder terug gekomen.
Bij al dit bovenstaande komt nog, dat hij zich tot Z. M. den
Koning gewend heeft, bij het hierbij gaande stuk.
Gezien Art 9 van het Reglement van Tucht voor Weezen
Wordt besloten:
De bestedeling F. C. Muller PK 73 over te plaatsen naar
het 2e Gesticht onder approbatie van de Permanente Commissie.
Aldus opgemaakt op datum als in hoofd dezes vermeld en
onderteekend door
(wgt) C. W. Rensing, President
Leden van den Raad: G. J. Hendriks, W. Heidema, A. v d Berg, L.
Vrieze
J. F. Morriën, Secretaris
voor Copie Conform
De secretaris
J. F. Morriën
In de kantlijn heeft iemand voor de permanente commissie de
gegevens van betrokkenen opgezocht:
F. C. Muller N1077B,
Geb 13 Jan 1826
aangek 1 Junij 1854
geplaatst op contract met Diakenen Evang. Luth. Gem. te ’s Hage
Zie 10 Mei 1854 N9
W. M. de Vries, wees N616
Geb 30 Oct 1830
aangek 22 Mei 1837 uit Amsterdam
M. J. E. Westhoff, wees N1622
Geb 10 febr 1834
aangek 1 Julij 1847 uit ‘s Gravenhage
Veenhuizen den 15 Januarij 1855
WelEdele Hooggeachte Heeren
Ik neem ter eere de pen den brief over te schrijven.
Ik laat u weten, Mijne Heeren, onze Koning Willem III en zijne
Koninkelijke familie waren na den zomertijd hier op de kolonie 1
gesticht eens bezocht geweest.
De Heer Prins Frederik heeft mij gezegd, dat ik moest met Mietje
Westhoff getrouwd hebben, dan ik had met haar gehouden.
Ik moet UE en Zijne Koninkelijke familie zeggen.- Mietje Westhoff
bedonderde mij kwaad maken.- Zij wilde moedwillige met de
Weesjongen Roelofs groenewoud genomen heb,
Zij heeft hem in hare hand hard geschonken. Zij lachte mij wel
uit, zij wil voor mij verkocht hebben, zij wilde moedwillige den
baas spelen en tegen de Heeren en Koninkelijke familie
ongehoorzaam wezen.
De Heer Prins Frederik heeft aan de Heer Rensing de permissie
brief gekregen.-
Want zij bedonderde mij kwaad om te plagen, zij mag het niet toch
wel gedaan heeft.
Mietje Westhoff is bij Vader Veen in den zaal 3-4 op den kolonie 1
Gest.-
De Heeren Directeuren hebben van de weesmeid Miena de Vries voor
mij gegeven, zij is zoo braaf en goed oppassende meisje, zij is
bij Vader Visser in de zaal 5-6 wezen,
Ik wil vrijwillige medelijden haar genomen, zij heeft zoo
ongelukkige hare zusjes en broertjes moet houden, zij zorgt voor
hare zusjes en broertjes,
Ik wil met Miena de Vries van de maand Mei gaan trouwen, ik zal
met haar, zusjes en broertjes hier de goede Kolonie gesticht om te
zorgen,
Ik ben een meesterknecht op de Kleermakerij en de poortier op het
Fabriek en meer andere Voeding werk verdiensten Voor hare eigen
kostgeld om te zorgen,
Ik verzoek UE en zijne Koninkelijke familie niet kwalijk zal
nemen en voortmaken.
De Heeren Koning Willem III en Zijne Koninkelijke familie zullen voor mij en met Miena de Vries de permissie krijgen, mogen hier de goede kolonie huis hebben.- Ik weet hier geen nieuws meer te schrijven.-
Ik blijf met hoogachting eerbeid en UWEds onderdanige en
dankbare dienaar
aan Frederik Christiaan Muller
Onze tegenwoordige Koning Willem
en zijn Koninkelijke familie
op de lange Voorhout
te (mist stuk)
Ministerie van Binnenlandsche Zaken ’s
Gravenhage, den 25 Januarij 1855
No. 173
7 Afdeeling
Armwezen
NOTA. Wordt verzocht bij het
antwoord, den datum, de letter, ‘
het nommer en de afdeeling
dezer missive, naauwkeurig aan
te halen
Aan
den Heer Burgemeester
van Norg
Ik heb de eer U te verzoeken het nevensgaand request aan den
Kolonist F. C. Muller te Veenhuizen te doen uitreiken,
onder opmerking dat daarop niet kan worden beschikt, omdat de
bepalingen der Wet op het zegel daarbij niet zijn in acht genomen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
Namens den Minister,
De Secretaris Generaal
Notities bij het zittingsverslag