Arbeiders bij het derde gesticht Veenhuizen

Raad van Tucht van den 25 Januarij 1830


Art 1
De Leeden van den Raad allen tegenwoordig zijnde zoo wordt de vergadering geöpend

Art 2
Wordt voorgenomen een door den Wijkmeester Rutten ingediend Proces verbaal, opgemaakt tegen de arbeiders kolonisten Mollebeek & van Kampen en zijnde van den volgende inhoud:

“Op den 1 Januarij 1830 des achtermiddags circa 2 ½ uur heeft zich den persoon van F. C. van Kampen arbeiders kolonist aan het 3e gesticht, niet ontzien, om den persoon A. Mollebeek mede tot de arbeiders huisgezinnen van genoemd gesticht behoorende, mitsgaders deszelfs huisvrouw op de navolgende wijze te mishandelen als: F. C. van Kampen is in de woning van Mollebeek gekomen, en dezelve aangerand, en hem erge slagen aan deszelfs hooft toegebragt, terwijl daarna de vrouw van Mollebeek op dezelfde wijze door van Kampen is mishandeld geworden; daar na is de dochter van van Kampen voor het venster van Mollebeek gekomen, heeft een ruit ingeslagen en met geweldige scheldwoorden Mollebeek & vrouw uitgedaagd.-“

Art 3
Gehoord den kolonisten arbeider F. C. van Kampen, zeggende dat zijn huisvrouw, bij gelegenheid van den Nieuwjaarsdag bovengenoemde Mollebeek vriendschappelijk de hand bood; doch daar op door Mollebeek geantwoord was, van geene Schelmen Dieven en Sodomsgoed de hand te geven;
waar op hij van Kampen in het huis van Mollebeek was gegaan, en zijn bloed aan laatstgenoemde en vrouw gekocht had; voorgevende zich op dergelijke gezegdes niet gelaten te hebben kunnen houden.-

Art 4
Gehoord den kolonisten arbeider Mollebeek, verklarende de huisvrouw van van Kampen op bovengenoemde nieuwjaarsdag niets onbehoorlijks te hebben toegevoegd, maar dat van Kampen hem Mollebeek & vrouw op de meergemelden dag in zijne woning is komen overrompelen en hun geslagen en getrapt had, zonder eenige, van Kampen daartoe moverende redenen.

Art 5
Gehoord de huisvrouw van den kolonisten arbeider Raman, zeggende dat zij gezien heeft dat van Kampen en vrouw op nieuwjaarsdag in het huis van Mollebeek obstinaat zijn ingelopen, en laatstgenoemde benevens huisvrouw hebben geslagen.

Art 6
Gehoord den kolonisten arbeider Dazes verklarende gehoord te hebben dat van Kampen en vrouw veel scheldwoorden en verwijtingen tegen Mollebeek & vrouw hebben uitgeroepen.

Art 7
De Raad is van gevoelen dat een daartoe aangewend onderzoek waarschijnlijk nog wel eenige informatien zal opsporen, omtrend de scheldwoorden, welke volgens het zeggen van van Kampen door Mollebeek aan des eerstgenoemden huisvrouw zouden zijn toegevoegd geworden, daar men kwalijk kan veronderstellen dat Mollebeek volstrekt geene aanleiding zoude gegeven hebben, waar door de Raad zig genoodzaakt vind, de afdoening dezer zaak, hangende dit onderzoek, onbepaald te moeten adjourneren.-


Aldus gearresteerd op dato als boven
De President & Leeden
A. de Geus, C. Hulst, L. N. Bandering, Blanken, Coens
Ter ordonn. Van dezelve
De secretaris
C.W.Rensing


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1622

Notities bij het zittingsverslag