Arbeiders bij het derde gesticht Veenhuizen

Vergadering van den Raad van Tucht op den 25 februarij 1830.-


De Leeden van en Raad, allen tegenwoordig zijnde, zoo wordt dezelve door den Voorzitter geopend.-

Wordt andermaal voorgenomen de aanklagte tegen de arbeiders kolonisten Mollebeek & van Kampen in welke zaak de Raad in hare zitting van den 25e Januarij JL geen uitspraak heeft gedaan.-

Er doen zich thans in dezen nog twee getuigen voor, als: de huisvrouw van den Kolonisten arbeider Meulewijk & den kolonisten arbeider Duveiller.-

Gehoord den eerstgenoemden, getuigende, dat Mollebeek van Kampen zijn vrouw wel had uitgescholden voor Schelmen & Dievegoed, doch dat hij het verfoeide derde woord niet gebezigt had, dat van Kampen en Vrouw daarop wederkerig waren begonnen te schelden, en dat alzoo de onenigheid dermate was geklommen.-

Gehoord almede den kolonist Duveiller zeggende dat hij als buur bij die gelegenheid in het huis van Mollebeek was gegaan voor hunl: te doen bedaren, doch dat daarop vrouw Mollebeek hem weder de deur heeft uitgedreven met de woorden: “Weg blixem gij moet mijn deur uit gij zijt de man, die van Kampen opgestookt heeft ons zoo te mishandelen”: Durveiller verklaart zich nimmer met van Kampen noch met Mollebeek te hebben opgehouden, en dat de toedragt der zaak hem geheel onbekend is.-

De Leeden zijn van gevoelen dat Mollebeek als wel de eerste aanleiding tot zijne mishandeling gegeven hebbende, dient gestraft te worden met 3 nagten strafkamer arrest, als mede om eene gelijke opsluiting voor 5 nagten aan van Kampen op te leggen alles overeenkomstig art 3 van het Reglement van Tucht.-

Met algemeene stemmen goedgekeurd, terwijl de Wijkmeester met de executie hiervan belast wordt.-


Er is bij den Voorzitter ingekomen een relaas door den Wijkmeester Rutten, opgemaakt tegen de arbeiders kolonisten Brouwer en Oostwoud.-

Dit Proces verbaal wordt door de Raad gelezen en den inhoud van betzelve wordt gevonden eene oneenigheid te zijn tusschen beide genoemde kolonisten welk geschil om een duif is voortgekomen die Brouwer bij gelegenheid van het schoonmaken der Gooten van het Hoofdgebouw in een van dezelve gevonden en medegenomen had.-
deeze duif werd daarop door Oostwoud als de zijne gereclameerd; doch Brouwer liet dezelve weder wegvliegen met de woorden “haal hem dan vandaan, waar ik hem gevonden heb”, hierover ontstond krakeel en volgens het zeggen van Brouwer zoude Oostwoud een mes van de tafel gegrepen hebben, om hem daarmede aanteranden.-

Het Proces Verbaal wordt mede de aangeklaagden voorgelezen en op aanvrage of zijl: daarop ook iets te zeggen hebben, zoo merkt Oostwoud hieromtrend aan, dat hij geen mes heeft in de hand gehad, maar dat Vrouw Brouwer degeen was geweest welke een mes had gegrepen als ook dat hij Brouwer & Vrouw niet mishandeld, maar alleen zijn duif gereclameerd had.

De Getuige La Violette Veteraan aan dit Gesticht  zegt dat hij als middelaar in het huis van Brouwer was gegaan, en Oostwoud de deur had uitgedreven, verklaard geen mes gezien te hebben als ook geene mishandeling, maar dat het rumoer in eene hevige kibbelarij bestond.-

De Veteraan Kronenberg mede op het gerugt binnen gelopen zijnde getuigd als La Violette.-

De Zoon van den Arbeiders Kolonist Koens mede bij dit geval tegenwoordig geweest zijnde, getuigd dat een oud mes hetwelk op de tafel lag op de grond viel, hetwelk Vrouw Brouwer uit vrees voor Oostwoud wilde meenemen, doch dat Oostwoud in de veronderstelling dat Vrouw Brouwer hem daarmede te lijve wilde ook naar hetzelve had gegrepen; uit welk een en ander dus blijkt dat beiden een en hetzelfde vrees voor dat mes hebben gehad.-

Na deliberatie hierover vermeend de Raad de beide beklaagden voor ditmaal, als voor het eerst, met eene zeer ernstige vermaning vrij te laten, aangezien zijl: beiden beloven dat diergelijke gevallen met hun nimmermeer zullen voorvallen.-

Hierin wordt algemeen genoegen genomen, en wordt alzoo gearresteerd.-


De aanklagte tegen de huisvrouw van den Arbeiders Kolonist Raman, wordt door de Raad onderzocht, en men hoort deswegens Vrouw Muissen (bedelaars Huisgezin) als aanklaagster in dezen, welke te kennen geeft dat zij door vrouw Raman is uitgescholden voor een lui en slegte vrouw, dat zij van het voorschot van de maatschappij leefde, dat haar man het magazijn bestolen had enzo….. .-

De huisvrouw van den kolonisten arbeider Raman wordt in hare defensie gehoord, en zegt dat ook vrouw Muissen haar heeft uitgescholden en gestâag haar, en haar man in het bijzonder, niet ongemoeid laat.-

Er bestaan geene getuigen noch voor de aanklaagster noch voor de aangeklaagde.-

De Raad is van gevoelen dat zijl: beiden schuldig zijn en de voorzitter stelt voor om de straf overeenkomstig art 3 van het Reglement van Tucht te bepalen.-

De aanklaagster en aangeklaagde beloven voortaan beter te zullen harmoniëren.-

De Leeden Koens & Blanke zijn van oordeel dat men deeze belofte in aanmerking zoude kunnen nemen.-

Dit gevoelen bijval vindende zoo wordt gearresteerd dat beide vrouwen met eene zeer ernstige correctie voor dit maal zullen worden vrijgelaten van de straf anders op hun zoo zeer volgens het Reglement van toepassing.-


Alzoo men het noodzakelijk achte, eene opneming van sommige Kleedingstukken en Huisraad bij het Huisgezin van den arbeider van Kampen te doen, zoo, is het proces Verbaal door den Onder Directeur daarvan opgemaakt, bij den Voorzitter ingekomen; welke het bij dezen ter kennisse van de Raad brengt en waar uit blijkt  dat er slegts voorhanden waren twee wollen dekens, een halve bultzak en een peuluw;
wijders dat de huisgenoten genoegzaam geen hembd om het lijf hadden, zoo als omtrend de Vrouw zelve gebleken is de waarheid te zijn.-

Den kolonist van Kampen gehoord welke te kennen geeft, dat alle zijne goederen in een tijdvak van 5 Jaren versleten zijn, en dat zijne verdiensten zoo gering zijn geweest, dat hij dezelve niet heeft kunnen voltallig houden, maar integendeel zich genoodzaakt heeft gevonden zoo als beddegoed & o tot kleedingstukken te moeten versnijden.

Overwegende dat geene ziekelijke omstandigheid of zwakheid in het Huisgezin de Oorzaak van deeze armoedige Staat is, maar wel de luiheid en het gebruiken van Sterke drank welk laatste, ondanks de Surveillance, niet geheel schijnt voorgekomen te kunnen worden.-

Overwegende dat het hoofd des Huisgezins eene bekwame kleermaker is, die in den beginne van Particulieren zware verdiensten heeft genoten, doch allengkens door zijn eigen toedoen zijne klanten verloren heeft.-

Overwegende dat van Kampen in deezen tweemaal voorkomt met afzonderlijke misdrijven, terwijl hij buiten deeze gevallen reeds meermalen voor de Raad geweest is.-

Overwegende eindelijk dat dit Huisgezin in de termen valt van art 2 Lett. E van het Reglement van Tucht, waarop bij het volgende artikel 3, 3e onderdeel onder meer anderen de straf van verwijzing naar de Ommerschans, naar gelang van omstandigheden kan bepaald worden.-

Is besloten het Huisgezin van van Kampen onder approbatie van de Permanente Kommissie, te verwijzen naar de Ommerschans, gelijk geschied bij deeeze.-

Aldus gearresteerd op dato als boven

De President en Leeden
A.de Geus, C. Hulst, L. N. Bandering, Coens, Blanke
Ter ordonnantie van dezelven
De Secretaris bij de Raad
C.W. Rensing


BRON:
Drents Archief, toegang 0186, invnr 1622

Notities bij het zittingsverslag