De Leeden zijn tegenwoordig uitgenomen den Onder Directeur Neijenbandering
welke door ziekte verhinderd wordt.-
De President opent de Raad en brengt ter kennisse van de Leeden
een bij zijn Ed. ingekomen proces verbaal het welk beschouwd word
tot de competentie der Raad te behoren, en zijnde hetzelve van den
volgenden inhoud.
“Veenhuizen den tweeden Meij achttienhonderd dertig werd mij
ondergetekende Wijkmeester bij het 3e Gesticht kennis gegeven dat
bij eenige der arbeiders huisgezinnen spek gebraden werd hetgeen
volgens gerucht door den arbeiders kolonist Arnoldus Ketels
in N. 15 woonachtig, van L. de Weerd te Norg bij een geheel
varken aangekocht voor een gulden en vijftig cent, en zoude dit
varken dat voldrachtig was, en daar van niet heeft kunnen
verlossen aan de gevolgen gestorven zijn; -
dadelijk heeft den ondergetekende wijkmeester onderzoek gedaan, en
werkelijk bevonden dat de arbeiders kolonisten met namen Johannes
Franck Lukard, Arnoldus Ketels, Bernardus Visser
en Pieter de Haan bezig waren met het braden en kooken van
spek, waaraan een bedorven lugt merkbaar was;
ik heb van het bovenstaande aan den Onder Directeur C. Hulst
rapport gedaan, en heeft mij ter voorkoming van nadelige gevolgen
gelast dat bedorven spek en vet in de grond te begraven.-
Aldus gedaan ten dage en jare voorsch
Opgemaakt door mij Wijkmeester”
(was get) J. Rutten
Dit proces verbaal mede aan den beklaagden voorgelezen zijnde, zoo
is aan dezelve gevraagd of hij daar op ook iets aan te merken
heeft, het welk hij met neen heeft beantwoord.-
De beklaagden afvragende wie hem had verlof gegeven om naar Norg
te gaan, wist daar op niet te antwoorden als dat hij van L. de
Weerd aldaar een mand met vis wilde afhalen welke deeze voor
hem van vrienden te Groningen had medegebragt.-
Hierop brengt men den beklaagden onder het oog dat hij strafbaar
is, vermits hij zonder permissie de kolonie heeft verlaten.-
De beklaagde gevraagd zijnde, hoe danig hij tot de koop van het
onderhavige varken geraakt was, verklaart deswegens “dat hij bij
bovenvermelde gelegenheid aan het huis van L. de
Weerd te Norg zijnde, aldaar dit varken had
gezien, en dat daar uit de koop was voortgevloeid, dat L. de
Weerd hem gezegd had dat het spek wel te eeten was, dat hij
daar op aan de Weerd een gulden voor het varken geboden
had, doch dat die het niet minder als voor Een gulden Vijftig
cents aan hem wilde verkoopen, dat zij daar op de koop voor
laatstgenoemde som gesloten hadden”-
dat hij geen koopmanschap met dit spek had of ook niet heeft
willen drijven, maar dat hij de in het proces verbaal vermelde
kolonisten van hetzelve gratis had medegedeeld.”-
De kolonisten J. F. Lukard, P. de Haan en B.
Visser desaangaande gehoord, welke verklaren de beide
eersten, dat de beklaagde hun van het spek gratis had medegedeeld,
terwijl B. Visser zegt voor het aan hem gegevene vijf en
twintig cents te hebben betaald indien het spek had goed geweest.-
Overwegende dat de beklaagde niet regtstreeks als handeldrijvende
in dezen, kan beschouwd worden.-
Overwegende dat dezelve desniettemin in veele opzigten gehandeld
heeft tegen de koloniale Reglementen.-
In aanmerking nemende dat hij over het gepasseerde het grootste
berouw aan den dag legt, en plegtig beloofd dat nimmer weder iets
van dien aard met hem zal voorvallen.-
De Leeden Koens en Blanke zijn beiden van gevoelen dat men wat aanbetreft de koop van het varken, Ketels om bovenstaande consideratiën voor dit maal met eene serieuse correctie zoude kunne vrij kennen van straf, edoch dat hij wel degelijk behoort gestraft te worden wegens het zonder permissie verlaten van de kolonie.-
Wordt aangenomen en dientengevolge wordt de kolonist A. Ketels verwezen tot strafkamer arrest voor den tijd van 4 dagen volgens art 3 van het Reglement van Tucht.
De wijkmeester Rutten wordt met de dadelijke executie hier van belast.-
Aldus gedaan en gearresteerd op dato als boven
De President en Leeden
A. de Geus
C. Hulst
E. Blanken
Coens
Notities bij het zittingsverslag