Tegenwoordig zijn de Leden
C. Hulst, Adjunct directeur, President
Nijenbandering, onder directeur buiten
Rulach, zaalopziener
Gustavus, zaalopziener
J.Kluvers, onderdirecteur binnen, secretaris
Er wordt ter tafel gebragt Proces Verbaal gedresseerd door den
Onder Directeur J. Kluvers op eene door den kolonisten verldwagter
Fredrik Eksteen gedane aanklagte, wegens gepleegde ?? door
den opziener der gebouwen L. Knuwer met zijne vrouw
genaamd Ester de Kort.
tevens zijn dringend verlangen te kennen gevende, dat genoemde
opziener L. Knuwer hier over zoude mogen worden achtervolgd.
De kolonisten veldwagter F: Eksteen wordt voor den Raad
geroepen en wordt hem het proces verbaal dat den inhoud zijner
aanklagte bevattende, voorgelezen: op welkers inhoud hij
volstandig blijft volharden.
Men laat gemelde F: Eksteen buiten gaan en daarentegen
voorkomen, zijne vrouw Ester de Kort.
De Raad legt voor deze de aanklagte van hare man open, en wordt
haar gevraagd of die aanklagte gegrond was en er werkelijk eene
onzedelijke omgang tusschen haar en meergenoemden L. Knuwer
had plaats gehad,
dat door haar toestemmend wordt beantwoord, en tot duidelijk maken
van het gebeurde, omstandig verhaalt dat zij voor omtrent zeven of
acht weeken geleden, des avonds tusschen licht en donker, achter
de woning van de weduwe Femers drie a vier akkers bezijden
de weg, in een bezaaid rogge Stuk in die onzedelijke aanraking had
geweest,
dat zij daarvoor had genoten twee vijf stuiver stukken
ofschoon een daalder aan haar was beloofd;
dat zij ook van dien tijd af en ter oorzake van die gemeenschap in
eene zwangere staat verkeerde; waarvan zij bij afwisseling van
verhoor en bij herhaalde ondervragingen het tijdverloop nu
berekend op vijf of zes weeken.-
Men doet de opziener der gebouwen L. Knuwer in hare
presentie voor de Raad komen, in welks tegenwoordigheid de
gepleegde daad wordt staande gehouden.
Meergemelde Knuwer verklaart onder de kragtigste
bewoordingen en verzekeringen dat alles eene bedachte leugen is en
dat de toeleg alleen is, om afzetterijen te plegen of om andere
hem onbegrijpelijke redenen;
dat wel de toeleg van de schaamteloze vrouw geweest is, om het tot
dat schandelijk feit te willen brengen; wijl hij haar na
gepasseerde woensdag acht dagen op het Kerkpad van de woning der
weduwe Femers, na die van van Gemert was
ontmoet; dat zij toen genoemden L. Knuwer
aangesproken en gezegd had door haar man te zijn uitgezonden om
wat te verdienen;
dat zij gerust iemand in haar hut kon brengen om met haar in
gemeenschap te leven al was het zelfs ook in tegenwoordigheid van
haar man; maar dat hij dat verachtelijke voorstel als toen
verfoeijend had van de hand gewezen; en walgelijk van afschuw zijn
weg had vervolgd.
Deze verklaring wordt door Ester de Kort niet ontkent,
maar de tijd veranderd in het verloop van drie weeken;
tengevolge waarop de aanmerkinge volgt, die door den President
gemaakt worden, hoe zij zoodanig met den juisten tijd in de war
is, daar zij eerst spreekt van 6 of 7, daar na van 5 of 6, nog
nader van 4 of 5 weeken, of was het ook dat zij nog voor de 2e
maal in zulk een zaak zich had gewikkeld,
waarop zij nu opnieuw voor den dag komt met eene gelijke
onzedelijken omgang met denzelfden persoon en ongeveer op dezelfde
plaats als waar vroeger de eerste gemeenschap zouden hebben plaats
gehad, en waarvoor zij had genoten zes stuivers, meerder klein
geld was er niet op zak geweest.-
Ook deze passage wordt door L. Knuwer wederom als eene
opgeraapte leugen en eene voorberadene schending van zijn persoon
voorgedragen; verzekerende alverder dat hij sederd dien tijd noch
voor dien tijd, Zoo als zij opgeeft, de vrouw niet had gezien.-
maar wel had gehoord dat zij bij Knuwer aan de deur
had geweest en na hem gevraagd had.
Op de aan haar gevraagde redenen die haar bewogen hadden om bij L.
Knuwer aan huis te komen, zegt zij, door haar man
aangespoord te zijn, om van genoemden L. Knuwer te vragen
eene som van fl. 20,- om daarvoor de zaak af te maken.
Men doet de vrouw uit de Raad verwijderen en de man voorkomen.
De President vraagt hem hoe hij met deze zaak was bekend geraakt,
waarop door hem wordt geandwoord dat hij zijn vrouw had verdagt
gehouden, door dien zij, boodschappen na het Gesticht doende,
telkens te laat uit bleef en laat te huis kwam; het geen hem voor
ruim een week had doen besluiten; van zijn vrouw door ernstige
dreigementen tot bekentenis der zaak te bewegen en over te halen,
waarin hij dan ook was geslaagd, en zoodoende was achter de zaak
gekomen,
daarbij nog herhalende dat zijn vrouw heden agt dagen, zijnde
geweest Saturdag 21 dezer, bij haar te huis komst van het Gesticht
aan hem had verhaald dat zij de opziener der gebouwen had
gesproken die haar de som van fl 3,- had beloofd, en vervolgens
nog meer geld aan haar zoude afstaan, als ook nog wel een stuk
Kleeren voor haar man, als zij maar wilde zwijgen.
Hierop wordt door den President aan Eksteen toegevoegd dat
zijn vrouw van dit gesprek met L. Knuwers niets in de Raad
heeft doen blijken, dat overigens haar vertellingen en
uitleggingen zoo danig tegenstrijdig waren dat dezelve allen
na verdichtselen geleken, en om hem Eksteen daar van te
overtuigen wordt zijne vrouw weder voor den Raad geroepen en in
zijne presentie gehoord.
Door den President wordt aan haar gevraagd wanneer zij L.
Knuwer voor het laatste en derhalve de laatste maal had
gezien en gesproken, waarop zij antwoord dat zulks had plaats
gehad nu acht dagen geleden, dat zij hem toen voor het gesticht
had ontmoet en om wat kalk had gevraagd, dat zij overigens niets
met L. Knuwer had gesproken om dat hij druk was en geen
tijd had gehad.
Op de vraag of zij zulks wel en goed wist dat zij niets of niet in
het geringst iets meer met L. Knuwer had gesproken,
antwoord zij van neen, maar toen haar gevraagd werd of er evenwel
door Knuwer niet aan haar was toegezegd fl.3,- zegt zij
weder van Ja , dat was zoo, maar ook anders waaren er geen verdere
woorden gewisseld.-
evenwel toen men haar voorhield dat zij ook terzelfder tijd nog de
toezegging moest hebben verkregen van nog meer geld en een stuk
Kleeding voor haar man, als zij maar wilde zwijgen, wordt dit door
haar ook weder met Ja beantwoord, dat was nu ook zoo gebeurd.
Hierop vraagt de President aan F. Eksteen of hij uit de
verklaring zijner vrouw nu niet ten duidelijksten de verzekering
heeft, dat het voorgebragte leugentaal, en schaamteloze eerroverij
is; waarop door Eksteen wordt geantwoord dat zijn vrouw de
ene dag niet weet wat de andere gebeurd is; en het ook onwaar was
dat zij te dier tijd om kalk had gevraagd maar dat dit niet te min
het gebeurde, door zijn vrouw aan hem beleden, de waarheid was en
hetzelve door hem daarvoor werd gehouden.
De Raad doet de gedaagden naar buiten gaan en neemt de
tegenstrijdige en tegen elkanderen inloopende redenen in
overweging, in dier voege, dat de zaak van Eksteen met
zijne vrouw voor een verdichtsel wordt gehouden en als verregaande
Eerroof behoort beschouwd te worden.
Daar er voor diergelijke vergrijpingen geene artikelen van straf
bepalingen in het reglement van tucht worden gevonden, oordeeld de
Raad, door inzending van een extract uit het verhandelde, van
heden, de strafbepaling aan de decisie van den Heere Directeur der
Kolonien te moeten onderwerpen met daarbij tevens voor te dragen,
van de kolonist F. Eksteen en Gezin na de kolonie Ommerschans
terug te plaatsen.
Aldus gedaan in de Raad van Policie en Tucht op plaats en dag,
maand en jaar als boven
De secretaris
J. Kluvers
Notities bij het zittingsverslag