Bedelaars bij het tweede gesticht Veenhuizen

Bevindt zich abusievelijk in invnr 1618

Extract van het verhandelde bij den Raad van Tucht te Veenhuizen den 28 November 1835


Tegenwoordig zijn de Leden
C. Hulst, Adjunct directeur, President
Nijenbandering, onder directeur buiten
Rulach, zaalopziener
Gustavus, zaalopziener
J.Kluvers, onderdirecteur binnen, secretaris

Er wordt ter tafel gebragt Proces Verbaal gedresseerd door den Onder Directeur J. Kluvers op eene door den kolonisten verldwagter Fredrik Eksteen gedane aanklagte, wegens gepleegde ?? door den opziener der gebouwen L. Knuwer met zijne vrouw genaamd Ester de Kort.
tevens zijn dringend verlangen te kennen gevende, dat genoemde opziener L. Knuwer hier over zoude mogen worden achtervolgd.

De kolonisten veldwagter F: Eksteen wordt voor den Raad geroepen en wordt hem het proces verbaal dat den inhoud zijner aanklagte bevattende, voorgelezen: op welkers inhoud hij volstandig blijft volharden.

Men laat gemelde F: Eksteen buiten gaan en daarentegen voorkomen, zijne vrouw Ester de Kort.

De Raad legt voor deze de aanklagte van hare man open, en wordt haar gevraagd of die aanklagte gegrond was en er werkelijk eene onzedelijke omgang tusschen haar en meergenoemden L. Knuwer had plaats gehad,
dat door haar toestemmend wordt beantwoord, en tot duidelijk maken van het gebeurde, omstandig verhaalt dat zij voor omtrent zeven of acht weeken geleden, des avonds tusschen licht en donker, achter de woning van de weduwe Femers drie a vier akkers bezijden de weg, in een bezaaid rogge Stuk in die onzedelijke aanraking had geweest,
dat zij daarvoor had  genoten twee vijf stuiver stukken ofschoon een daalder aan haar was beloofd;
dat zij ook van dien tijd af en ter oorzake van die gemeenschap in eene zwangere staat verkeerde; waarvan zij bij afwisseling van verhoor en bij herhaalde ondervragingen het tijdverloop nu berekend op vijf of zes weeken.-

Men doet de opziener der gebouwen L. Knuwer in hare presentie voor de Raad komen, in welks tegenwoordigheid de gepleegde daad wordt staande gehouden.

Meergemelde Knuwer verklaart onder de kragtigste bewoordingen en verzekeringen dat alles eene bedachte leugen is en dat de toeleg alleen is, om afzetterijen te plegen of om andere hem onbegrijpelijke redenen;
dat wel de toeleg van de schaamteloze vrouw geweest is, om het tot dat schandelijk feit te willen brengen; wijl hij haar na gepasseerde woensdag acht dagen op het Kerkpad van de woning der weduwe Femers, na die van van Gemert was ontmoet;  dat zij toen genoemden L. Knuwer aangesproken en gezegd had door haar man te zijn uitgezonden om wat te verdienen;
dat zij gerust iemand in haar hut kon brengen om met haar in gemeenschap te leven al was het zelfs ook in tegenwoordigheid van haar man; maar dat hij dat verachtelijke voorstel als toen verfoeijend had van de hand gewezen; en walgelijk van afschuw zijn weg had vervolgd.

Deze verklaring wordt door Ester de Kort niet ontkent, maar de tijd veranderd in het verloop van drie weeken;
tengevolge waarop de aanmerkinge volgt, die door den President gemaakt worden, hoe zij zoodanig met den juisten tijd in de war is, daar zij eerst spreekt van 6 of 7, daar na van 5 of 6, nog nader van 4 of 5 weeken, of was het ook dat zij nog voor de 2e maal in zulk een zaak  zich had gewikkeld,
waarop zij nu opnieuw voor den dag komt met eene gelijke onzedelijken omgang met denzelfden persoon en ongeveer op dezelfde plaats als waar vroeger de eerste gemeenschap zouden hebben plaats gehad, en waarvoor zij had genoten zes stuivers, meerder klein geld was er niet op zak geweest.-

Ook deze passage wordt door L. Knuwer wederom als eene opgeraapte leugen en eene voorberadene schending van zijn persoon voorgedragen; verzekerende alverder dat hij sederd dien tijd noch voor dien tijd, Zoo als zij opgeeft, de vrouw niet had gezien.- maar wel  had gehoord dat zij bij Knuwer aan de deur had geweest en na hem gevraagd had.

Op de aan haar gevraagde redenen die haar bewogen hadden om bij L. Knuwer aan huis te komen, zegt zij, door haar man aangespoord te zijn, om van genoemden L. Knuwer te vragen eene som van fl. 20,- om daarvoor de zaak af te maken.

Men doet de vrouw uit de Raad verwijderen en de man voorkomen.

De President vraagt hem hoe hij met deze zaak was bekend geraakt, waarop door hem wordt geandwoord dat hij zijn vrouw had verdagt gehouden, door dien zij, boodschappen na het Gesticht doende, telkens te laat uit bleef en laat te huis kwam; het geen hem voor ruim een week had doen besluiten; van zijn vrouw door ernstige dreigementen tot bekentenis der zaak te bewegen en over te halen, waarin hij dan ook was geslaagd, en zoodoende was achter de zaak gekomen,
daarbij nog herhalende dat zijn vrouw heden agt dagen, zijnde geweest Saturdag 21 dezer, bij haar te huis komst van het Gesticht aan hem had verhaald  dat zij de opziener der gebouwen had gesproken die haar de som van fl 3,- had beloofd, en vervolgens nog meer geld aan haar zoude afstaan, als ook nog wel een stuk Kleeren voor haar man, als zij maar wilde zwijgen.

Hierop wordt door den President aan Eksteen toegevoegd dat zijn vrouw van dit gesprek met L. Knuwers niets in de Raad heeft doen blijken, dat overigens haar vertellingen en uitleggingen zoo danig  tegenstrijdig waren dat dezelve allen na verdichtselen geleken, en om hem Eksteen daar van te overtuigen wordt zijne vrouw weder voor den Raad geroepen en in zijne presentie gehoord.
   
Door den President wordt aan haar gevraagd wanneer zij L. Knuwer voor het laatste en derhalve de laatste maal had gezien en gesproken, waarop zij antwoord dat zulks had plaats gehad nu acht dagen geleden, dat zij hem toen voor het gesticht had ontmoet en om wat kalk had gevraagd, dat zij overigens niets met L. Knuwer had gesproken om dat hij druk was en geen tijd had gehad.
Op de vraag of zij zulks wel en goed wist dat zij niets of niet in het geringst iets meer met L. Knuwer had gesproken, antwoord zij van neen, maar toen haar gevraagd werd of er evenwel door Knuwer niet aan haar was toegezegd fl.3,- zegt zij weder van Ja , dat was zoo, maar ook anders waaren er geen verdere woorden gewisseld.-
evenwel toen men haar voorhield dat zij ook terzelfder tijd nog de toezegging moest hebben verkregen van nog meer geld en een stuk Kleeding voor haar man, als zij maar wilde zwijgen, wordt dit door haar ook weder met Ja beantwoord, dat was nu ook zoo gebeurd.

Hierop vraagt de President aan F. Eksteen of hij uit de verklaring zijner vrouw nu niet ten duidelijksten de verzekering heeft, dat het voorgebragte leugentaal, en schaamteloze eerroverij is; waarop door Eksteen wordt geantwoord dat zijn vrouw de ene dag niet weet wat de andere gebeurd is; en het ook onwaar was dat zij te dier tijd om kalk had gevraagd maar dat dit niet te min het gebeurde, door zijn vrouw aan hem beleden, de waarheid was en hetzelve door hem daarvoor werd gehouden.

De Raad doet de gedaagden naar buiten  gaan en neemt de tegenstrijdige en tegen elkanderen inloopende redenen in overweging, in dier voege, dat de zaak van Eksteen met zijne vrouw voor een verdichtsel wordt gehouden en als verregaande Eerroof behoort beschouwd te worden.

Daar er voor diergelijke vergrijpingen geene artikelen van straf bepalingen in het reglement van tucht worden gevonden, oordeeld de Raad, door inzending van een extract uit het verhandelde, van heden, de strafbepaling aan de decisie van den Heere Directeur der Kolonien te moeten onderwerpen met daarbij tevens voor te dragen, van de kolonist F. Eksteen en Gezin na de kolonie Ommerschans terug te plaatsen.

Aldus gedaan in de Raad van Policie en Tucht op plaats en dag, maand en jaar als boven

De secretaris
J. Kluvers

BRON:
Drents Archief, toegang 0186, zit per abuis in invnr 1618

Notities bij het zittingsverslag