Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN





De gedrukte circulaire met de verdeling van de plekken voor arbeidersgezinnen in het 2de en 3e gesticht, levert veel commentaar van de toch al schrijflustige subcommissie te Bolsward.


Op 23 december 1824, invnr 356, doet de permanente commissie een gedrukte circulaire uitgaan 'houdende bepalingen ter overname van 200 behoeftige Huisgezinnen in de etablissementen te Veenhuizen', welk stuk opent met de mededeling dat het tweede en derde etablissement nu gereed zijn en bevolkt kunnen worden.

De subcommissie van weldadigheid Bolsward reageert daarop, in de woorden van het brievenboek met invnr 348: 'Zendt in eene memorie van bedenkingen op het besluit der PK van 23 dec. 1824, omtrent de overneming van arb. huisgezin­nen, beschouwd als maatregel tot aanwinst van leden.' De brief is van 16 mei 1825, invnr 73:

Het besluit der Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid, houdende bepalingen ter overname van 200 behoeftige huisgezinnen in de etablissementen te Veenhuizen in dato 23 december 1824, heeft aanleiding gegeven, dat een ijverig en belangstellend lid onzer sub-kommissien, dien reeds sints eenigen tijd met leedwezen het afnemen van het getal leden der lofwaardige Maatschappij van Weldadigheid gezien had, de reden daarvan begon op te sporen, en dezelve door vergelijking volgens de tabellen en opgavelijsten der leden op onderscheidene plaatsen aanwezig, meende te vinden in de inrigting der landelijke subkommissien onder de kommissien van de hoofdplaatsen der arrondisementen behorende.

Wij nemen de vrijheid deze bedenkingen aan UWEdelen mede te delen en twijffelen niet of UWEdelen zullen hierdoor overtuigd worden dat de  voorwaarden waaraan de overneming van huisgezinnen bij besluit van den 23 december 1824 verbonden is, nadeelig zijn voor plaatsen die op zich zelven staan en geene landelijke sub-kommissien onder hun ressort tellen.

Zoo gemakkelijk toch eenen aanwinst van 50 of meer leden vallen moet in grootere uitgestrektheid en bij meerdere bevolking, zoo moeijelijk is dezelve voor kleinere steden. En zullen deze dan altijd verstoken blijven van de vergunning om een huisgezin te doen overnemen.

Zulks doet met regt vreezen dat de ijver om deel te nemen in het lidmaatschap der Maatschappij, hoe langer zoo meer zal verflaauwen, en eindelijk bijkans geheel zal ophou­den.

Het is deze bedenking die ons bewogen heeft om dit bezwaar in den schoot uwer vergadering uit te storten, terwijl wij ons vleijen; dat hetzelve door UWEdelen gunstig zal worden aangenomen en beoordeeld als een blijk van het opregte belang dat de sub-kommissie van Bolsward stelt in den bloei en aanwinst der zoo heilzame Maatschappij van Weldadigheid.

Bijgevoegd, dus ook invnr 73, is de (omvangrijke) discussiebijdrage van dit 'ijverig en belangstellend lid' van de subcommissie, hieronder deels getranscribeerd, deels samengevat. Een subcommissie die een vijfde leden aanwint, krijgt een plek voor een arbeidersgezin en dat is volgens de schrijver nadelig voor subcommissies zonder een arrondissement.

Bedenkingen nopens het besluit der Permanente Kommissie van Weldadig­heid van den 23 december 1824.

Hoogstloffelijk is voorzeker het besluit der geëerde Permanente Kommissie om bij de kostelooze overneming van eenige behoeftige huisgezinnen in de etablissementen te Veenhuizen door de afstand van hun regt van keuze aan de meest ijverige subkommissien de plaatselijke belangstelling in de Maat­schapppij van Weldadigheid te bevorderen.

Het hangt er maar van af, op welke voorwaarden die vergunning aan onderscheidene plaatsen wordt toegestaan.

Indien zulks zonder de bevolking en de plaatselijke omstandighe­den in aanmerking te nemen, alleen geschiedt naar het getal van leden; dan is het te vrezen dat den op zich zelven staande sub-kommissien in weerwil van al hun ijver voor de belangen der Maatschappij nimmer in dat voorregt zullen deelen. En dit kan gewis nooit de bedoeling der edele Permanente Kommissie zijn.

Het zij ons dan vergund het volgende onder haare aandacht te mogen brengen.

In gedacht besluit is bepaald dat eenen vijfden aanwinst van leden een regt geeft om een arbeidershuisgezin gratis te kunnen plaatsen, terwijl daarentegen een verlies van leden dat regt doet verschuiven.

In den eersten opslag schijnt dit allerzins billijk, doch wanneer men daarbij alleen op het getal leden acht geeft, is het dan geene verkorting van het regt der op zich zelven staande sub-kommissien? Is het voor dezen wel altijd mogelijk een vijfde leden meer aantewinnen? en zoo ja, doen zij dan niet veel meer dan de sub-kommissien in hoofdplaatzen van een arrondise­ment in soortgelijk geval?

Men gelieve slechts de laatste tabellen van den staat der Maatschap­pij in te zien en men zal bevinden, dat er op veele plaatsen een in het oog lopend verschil bestaat tusschen de bevolking en de deelneming in de Maatschappij.

De Maatschappij bestaat uit 16309 leden en is verdeeld in 135 sub-kommissien. Van deze staan behalven de 20 militairen, 48 op zich zelven, terwijl de overige 47 kommissien met de onder hun ressort behorende dorps-kommissien een getal van 762 kommissien uitmaken, welke met andere gecombineerd zijn.

Hoe weinig nu meest allen dezen gecombineerde kom­missien in getal van leden bevatten, in vergelijking der bevolking en welvaart van de meeste dier environs moge uit de volgende opgave blijken, die wij ten proeve mededeelen, en waarbij in den bevolking de volkstelling van den jaare 1795 gevolgd is, die nu mogelijk hier of daar wel eenigzins verander zal hebben ondergaan.

Almelo heeft 16 kommissien, 30 leden, is 2 leden voor ieder kommis­sie.
N.B. Almelo met gerigten alleen bevat 4545 zielen.
Appingedam heeft 22 kommissien, 99 leden, is 4½ lid voor ieder kommissie.
N.B. Appingedam heeft alleen 1595 zielen.

Zo gaat hij verder en dat wordt hieronder verkort weergegeven. Achtereenvolgens plaats, aantal commissies in het arrondissement, aantal leden, gemiddelde per subcommissie, aantal /inwoners van het arrondissement

Breda, 31, 97, 3, 8250
Briel, 32, 80, 2½, 3170
Dordrecht, 26, 257, 10, 18.000
Eindhoven, 57, 79, 1½, 30.000
Groningen, 15, 509, 34, 24.000
Haarlem, 22, 369, 17, 22.000
's-Hertogenbosch, 41, 82, 2, 12.627. Daar er nu bij ieder sub-kommissie 2 leden uit de regering, 2 geestelijken, en 2 burgers moeten zijn, en ieder dorps-kommissien uit 3 leden moet bestaan zo behoort dat arrondisement 126 leden in functie te hebben en bevat thans in het geheel maar 82 leden en alzoo 44 minder als er in functie behoren te zijn.
Leeuwarden, 74, 524, 37, 16.000
Rotterdam, 33, 647, 19, 54.000
Sneek, 11, 188, 17, 5000
Utrecht, 34, 422, 12½, 32.000
Zutphen, 24, 87, 4, 7000


Het arrondisement Sneek (in 1812 45,235 zielen) wordt nu verder uitgewerkt: hoeveel procent van de bevolking is lid van de Maatschappij. In Bolsward zijn van de 3046 bewoners 122 lid, 4%. In Workum is het 3%, IJlst en Sloten 2%:

Blijven alzo voor de 11 sub-kommissien te Sneek, hebbende 188 leden voor 36,900 zielen, indien men nu de stad Sneek stelt dat 100 leden heeft, en 5000 zielen bevat, dan zijn er 88 leden over voor de 10 dorpskommissien, bevattende een aantal van 32,000 zielen en alzo van de vierhonderd zielen naauwelijks een lid.
Daar er nu 30 leden voor de 10 kommissien in functie moeten zijn, zo kan ieder dier kommissien nog geen 6 leden boven het bestuur doormalkan­der tellen.

Het gezegde zal genoeg zijn tot staving onzer meening dat op zich zelven staande sub-kommissien daarbij nog meerdendeels in kleindere steden gevestigd, niet kunnen gelijk gesteld worden met sub-kommissien welke onder hun ressort veele dorpen tellen, en dat men derhalven het regt van deze verkort. Zoo den kosteloozen overneming van behoeftige huisgezinnen alleen van de aanwinst van leden afhankelijk wordt gemaakt.

Het zij ons vergund nog eene bedenking hier bij te voegen.

Bij het doorlopen van bovengenoemde tabellen trok het onze aandacht dat er in dorps-kommissien veelal zoo weinig werk wordt gemaakt van de belangen der Maatschappij. Men ziet althans het getal van leden dáár zeldzaam aangroeijen en blijkens de opgave van april 1823 - april 1824, hebben de op zich zelven staande sub-kommissien genoegzaam allen volkomen en op zijn tijd betaald, terwijl daarentegen van de sub-kommissien, welke onder hun ressort dorps-kommissien tellen, verre weg het grootste gedeelte achterstand heeft, ja door sommigen zelfs is nog nooit afgerekend.

Zou de reden daarvan ook in de inrigting zelve gelegen zijn? Zij kan toch niet uit onwil der natie en ook niet overal uit den ongunstigen toestand der landbewoonders verklaard worden?

Bij de gedachte aan een getal van 1700 leden welken onze Maat­schappij in het jongst verlopen jaar verloren heeft, terwijl intusschen de Maatschappij tot nut van het algemeen, die van doofstommen en blinden is toegenomen, en de onlangs oprichte Maatschappij tot Zedelijke verbetering der gevangenen, reeds bevat boven de 4000 leden, - verdient zulks wel eenige overweging.

Het is uit reine zucht voor de belangen der heilzame Maatschappij van Weldadigheid dat wij deze aanmerking hier bij voegen. Ons bedunkens is toch het groote kwaad gelegen in de gecombineerde kommis­sien. Zou zulks niet verholpen kunnen worden, zoo ieder sub-kommissie op zich zelven stond en regelregt met de Permanente Kommissie correspondeer­de.

Wij hebben de vrijheid genomen om onze bedenking voor u open te leggen. En wij vertrouwen dat dezelve door UWEdelen gunstig zullen worden ontvangen.


De volgende dag, 17 mei 1825, ook invnr 73, doet Bolsward er nog een brief achteraan. Het brievenboek met invnr 348 vat samen: 'Stelt voor het inroepen van de magt om behoefti­ge huisgezinnen naar de koloniën te doen overplaatsen tegen hunnen wil.' Aanleiding is het arbeidershuisgezin van Pieter Dirks Dijkstra, zie hier en het is een vervolg op eerdere pleidooien van de subcommissie die zijn verzameld op deze pagina.

Wij hebben de eer UEd. te informeren dat het door ons voorgedragen huisgezin van Pieter Dirks Dijkstra in welstand op de 7e dezer in de etablis­sementen te Veenhuizen is gearriveerd.

Wij nemen deze gelegenheid waar, om UEd. te berichten dat den opzending van dit gezin ons zo wel als het armenbestuur van den doopsge­zinde gemeente alhier, wederom veele moeijelijkheid heeft veroorzaakt, aangezien hetzelve ofschoon ons betuigd hebbende daartoe genegen te zijn, waarop wij de voordragt hebben gedaan, in den beginne aarzelden om derwaards te vertrekken: tot dat eindelijk door goede woorden en bedreigin­gen zij gehoor hebben gegeven aan de noodzakelijkheid.

In deze omstandig­heden hebben wij meermalen verkeerd en daar wij evenmin als de besturen of corporatien niet weten welke middelen door ons in cas van weigering bij de hande mogen of kunnen worden genomen, om die huisgezinnen welke in den winter als de honger haar kwelt, zich ter kolonisatie aangeven of door de corporatien als geschikt worden gedesigneerd, en zich naderhand wanneer hun de lust daartoe is vergaan of zich door anderen tegenstrevers der Maatschappij hebben laten verleiden, rond uit weigeren als de tijd daar is om te vertrekken;

moeten wij betuigen dat deze omstandigheid het plan van kolonisatie niet alleen zeer schadelijk is, maar hetzelve ondoelmatig en onmogelijk maakt en de sub-kommissien onaangenaamheden, teleurstellin­gen doet ondervinden.

het spreekt van zelve dat best oppassende arbeiders, die dikwerf zugten om werk en verdiensten, het tot benijden van de kolonis­ten in de etablissementen of kolonien en gaarne daar geplaatst wenschten te zijn;

dan deze lieden zijn in onze maatschappij hoegenaamd tot geen last, deze zijn geen voorwerpen waarmee men de armendirectien ontledigd en dierhalven ondoelmatig tot de opzending derwaards; maar integendeel worden dewelke bedoeld, die ofschoon met gezonde leden het werk schuwen en zorgeloos het bedeelde brood eten en de verdiensten verkwisten; deze zijn tot overlast in de maatschappij en botvieren van de reeds uitgeputte armenkassen en van deze wenschte iedere armendirektie ontslagen te zijn.

Zo daartoe maar meer geschikte gelegenheid ware, en zij met meerder firmiteit in dezen konden handelen en gesontineerd(?) wierden.

Meermalen hebben wij deze bezwaren geopperd en aan UEd. oordeel onderworpen, dan zonder een gunstig gevolg. De bestaande wetten hebben deze kwaadwilligen tot hun voordeel; zodat geen bestuur het zal wagen den mainforce te gebruiken of te leenen, zo lang zij in de armendirec­tien de magt niet hebben over het personeel van hunnen bedeelden, om dezelven doen te verplaatsen of te onderhouden waar zij oordeelen zulks het meest met hunnen belangen overeentekomen.

Het is om deze aangevoerde redenen dat wij in het bijzonder, en mogelijk veele de besturen, armendirectien en subkommissien in het alge­meen wenschten dat hierin wierde voorzien, hetzij door eenen algemeene wetsbepaling of ander krachtdadige dispositien, opdat alle deze administra­tien welke met het heilzame plan der kolonisatie in aanraking komt, niet genoodzaakt worden om hetzelve als voor haar geen nut hebbende vaarwel te moeten zeggen, waaruit als dan spoedig moet volgen, dat deze inrigtingen van onze Maatschappij voor ons en dezulken als dan haaren meeste belang­rijke zijde zal hebben verloren.

 

De permanente commissie reageert op beide brieven op woensdag 1 juni 1825, invnr 357. Beleefd en vriendelijk, maar zonder te wijken. Zowel het idee met alle dorpscommissies afzonderlijk contact te houden als om mensen onder dwang naar arbeiderswoningen in Veenhuizen te brengen wijst zij af:

Gevoelig voor UWEd. daarbij aan den dag gelegde hooge belangstelling, zoo in den bloei der Maats. als in de slaging van derzelven doel met de kolonisa­tiën, hebben wij het genoegen UWEd. op die missives bij dezen te antwoor­den.

Wat dan den eerste betreft;

- wij hebben de daarbij overgelegde memorie van bedenkingen op ons besluit van den 23 dec. 1824 overwogen, en, zonder te willen treden in wederleggingen van sommige punten, daarin vervat, hetgeen ons met betrekking tot dat bestaande besluit, minder noodza­kelijk scheen, geven wij UWEd. de verzekering van bij al dien hij vervolg nieuwe besluiten omtrent de overneming van huisgezinnen voor de etabl. van arbeider door ons mogten worden ontworpen, wij op UWEd. kenbaar ge­maakte gevoelens hieromtrent een ernstig regard zullen slaan;

ofschoon het voorstel om alle kleinere subkommissiën, thans onder die van de arrondise­menten werkende, mede in onmiddellijker betrekking tot ons te stellen, door ons voor niet wel mogelijk wordt gehouden; terwijl wij omtrent het bezwaar, dat er in de bepalingen van gen. besluit omtrent de plaatsing voor vermeer­de­ring van leden voor UWEd. subkommissie in het bijzonder gelegen mogt zijn, bij de aanstaande repartitie van overnemingen voor 1825, zoo veel doenlijk op de belangen van uwe stad zullen attent zijn.

Op de tweede, moeten wij UWEd. aanmerken, dat wij natuurlijk uit den aard der zaak geene middelen bezitten, noch ook wel van het Gouvt. vorderen kunnen om bepaalde huisgezinnen naar de koloniën tegenwillig te doen overbrengen.

Intusschen zijn wij van gedachten, dat de arme-direktiën bij weigering eener aangebodene plaatsing in de koloniën, zoodanige huisge­zinnen derzelver genotene bedeelingen zoude kunnen onthouden, of wel daarmede bedreigen, hetgeen werkelijk uitgevoerd wordende het gevolg zal hebben of dat dezelve naar de kolonien vertrekken of dat zij van de bedee­ling verstoken vervallen tot de klasse der bedelaars, als wanneer zij van zelven vallen in de termen van naar de bedelaars etablissementen te moeten worden opgezonden.

Deze en diergelijke maatregelen zijn de eenige, welke wij weten, dat meer klem kunnen geven aan de heilzame bedoelingen om de behoeftigen door eigen arbeid in de kol. een bestaan te doen aannemen; terwijl het tot erlangen van strengere middelen, het steeds de zaak der gemeente besturen zoude zijn, zich deswege aan hooger autoriteit te wen­den.