Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Het besluit der Permanente Kommissie der Maatschappij van
Weldadigheid, houdende bepalingen ter overname van 200 behoeftige
huisgezinnen in de etablissementen te Veenhuizen in dato 23
december 1824, heeft aanleiding gegeven, dat een ijverig en
belangstellend lid onzer sub-kommissien, dien reeds sints eenigen
tijd met leedwezen het afnemen van het getal leden der lofwaardige
Maatschappij van Weldadigheid gezien had, de reden daarvan begon
op te sporen, en dezelve door vergelijking volgens de tabellen en
opgavelijsten der leden op onderscheidene plaatsen aanwezig,
meende te vinden in de inrigting der landelijke subkommissien
onder de kommissien van de hoofdplaatsen der arrondisementen
behorende.
Wij nemen de vrijheid deze bedenkingen aan UWEdelen mede te delen
en twijffelen niet of UWEdelen zullen hierdoor overtuigd worden
dat de voorwaarden waaraan de overneming van huisgezinnen
bij besluit van den 23 december 1824 verbonden is, nadeelig zijn
voor plaatsen die op zich zelven staan en geene landelijke
sub-kommissien onder hun ressort tellen.
Zoo gemakkelijk toch eenen aanwinst van 50 of meer leden vallen
moet in grootere uitgestrektheid en bij meerdere bevolking, zoo
moeijelijk is dezelve voor kleinere steden. En zullen deze dan
altijd verstoken blijven van de vergunning om een huisgezin te
doen overnemen.
Zulks doet met regt vreezen dat de ijver om deel te nemen in het
lidmaatschap der Maatschappij, hoe langer zoo meer zal
verflaauwen, en eindelijk bijkans geheel zal ophouden.
Het is deze bedenking die ons bewogen heeft om dit bezwaar in den
schoot uwer vergadering uit te storten, terwijl wij ons vleijen;
dat hetzelve door UWEdelen gunstig zal worden aangenomen en
beoordeeld als een blijk van het opregte belang dat de
sub-kommissie van Bolsward stelt in den bloei en aanwinst der zoo
heilzame Maatschappij van Weldadigheid.
Bedenkingen nopens het besluit der Permanente Kommissie van
Weldadigheid van den 23 december 1824.
Hoogstloffelijk is voorzeker het besluit der geëerde Permanente
Kommissie om bij de kostelooze overneming van eenige behoeftige
huisgezinnen in de etablissementen te Veenhuizen door de afstand
van hun regt van keuze aan de meest ijverige subkommissien de
plaatselijke belangstelling in de Maatschapppij van Weldadigheid
te bevorderen.
Het hangt er maar van af, op welke voorwaarden die vergunning aan
onderscheidene plaatsen wordt toegestaan.
Indien zulks zonder de bevolking en de plaatselijke
omstandigheden in aanmerking te nemen, alleen geschiedt naar het
getal van leden; dan is het te vrezen dat den op zich zelven
staande sub-kommissien in weerwil van al hun ijver voor de
belangen der Maatschappij nimmer in dat voorregt zullen deelen. En
dit kan gewis nooit de bedoeling der edele Permanente Kommissie
zijn.
Het zij ons dan vergund het volgende onder haare aandacht te mogen brengen.
In gedacht besluit is bepaald dat eenen vijfden aanwinst van
leden een regt geeft om een arbeidershuisgezin gratis te kunnen
plaatsen, terwijl daarentegen een verlies van leden dat regt doet
verschuiven.
In den eersten opslag schijnt dit allerzins billijk, doch wanneer
men daarbij alleen op het getal leden acht geeft, is het dan geene
verkorting van het regt der op zich zelven staande sub-kommissien?
Is het voor dezen wel altijd mogelijk een vijfde leden meer
aantewinnen? en zoo ja, doen zij dan niet veel meer dan de
sub-kommissien in hoofdplaatzen van een arrondisement in
soortgelijk geval?
Men gelieve slechts de laatste tabellen van den staat der
Maatschappij in te zien en men zal bevinden, dat er op veele
plaatsen een in het oog lopend verschil bestaat tusschen de
bevolking en de deelneming in de Maatschappij.
De Maatschappij bestaat uit 16309 leden en is verdeeld in 135
sub-kommissien. Van deze staan behalven de 20 militairen, 48 op
zich zelven, terwijl de overige 47 kommissien met de onder hun
ressort behorende dorps-kommissien een getal van 762 kommissien
uitmaken, welke met andere gecombineerd zijn.
Hoe weinig nu meest allen dezen gecombineerde kommissien in
getal van leden bevatten, in vergelijking der bevolking en
welvaart van de meeste dier environs moge uit de volgende opgave
blijken, die wij ten proeve mededeelen, en waarbij in den
bevolking de volkstelling van den jaare 1795 gevolgd is, die nu
mogelijk hier of daar wel eenigzins verander zal hebben ondergaan.
Almelo heeft 16 kommissien, 30 leden, is 2 leden voor
ieder kommissie.
N.B. Almelo met gerigten alleen bevat 4545 zielen.
Appingedam heeft 22 kommissien, 99 leden, is 4½ lid voor
ieder kommissie.
N.B. Appingedam heeft alleen 1595 zielen.
Zo gaat hij verder en dat wordt hieronder verkort weergegeven.
Achtereenvolgens plaats, aantal commissies in het
arrondissement, aantal leden, gemiddelde per subcommissie,
aantal /inwoners van het arrondissement
Breda, 31, 97, 3, 8250
Briel, 32, 80, 2½, 3170
Dordrecht, 26, 257, 10, 18.000
Eindhoven, 57, 79, 1½, 30.000
Groningen, 15, 509, 34, 24.000
Haarlem, 22, 369, 17, 22.000
's-Hertogenbosch, 41, 82, 2, 12.627. Daar er nu bij ieder
sub-kommissie 2 leden uit de regering, 2 geestelijken, en 2
burgers moeten zijn, en ieder dorps-kommissien uit 3 leden moet
bestaan zo behoort dat arrondisement 126 leden in functie te
hebben en bevat thans in het geheel maar 82 leden en alzoo 44
minder als er in functie behoren te zijn.
Leeuwarden, 74, 524, 37, 16.000
Rotterdam, 33, 647, 19, 54.000
Sneek, 11, 188, 17, 5000
Utrecht, 34, 422, 12½, 32.000
Zutphen, 24, 87, 4, 7000
Het arrondisement Sneek (in 1812 45,235 zielen) wordt nu verder
uitgewerkt: hoeveel procent van de bevolking is lid van de
Maatschappij. In Bolsward zijn van de 3046 bewoners 122 lid, 4%.
In Workum is het 3%, IJlst en Sloten 2%:
Blijven alzo voor de 11 sub-kommissien te Sneek, hebbende 188
leden voor 36,900 zielen, indien men nu de stad Sneek stelt dat
100 leden heeft, en 5000 zielen bevat, dan zijn er 88 leden over
voor de 10 dorpskommissien, bevattende een aantal van 32,000
zielen en alzo van de vierhonderd zielen naauwelijks een lid.
Daar er nu 30 leden voor de 10 kommissien in functie moeten zijn,
zo kan ieder dier kommissien nog geen 6 leden boven het bestuur
doormalkander tellen.
Het gezegde zal genoeg zijn tot staving onzer meening dat op zich
zelven staande sub-kommissien daarbij nog meerdendeels in
kleindere steden gevestigd, niet kunnen gelijk gesteld worden met
sub-kommissien welke onder hun ressort veele dorpen tellen, en dat
men derhalven het regt van deze verkort. Zoo den kosteloozen
overneming van behoeftige huisgezinnen alleen van de aanwinst van
leden afhankelijk wordt gemaakt.
Het zij ons vergund nog eene bedenking hier bij te voegen.
Bij het doorlopen van bovengenoemde tabellen trok het onze
aandacht dat er in dorps-kommissien veelal zoo weinig werk wordt
gemaakt van de belangen der Maatschappij. Men ziet althans het
getal van leden dáár zeldzaam aangroeijen en blijkens de opgave
van april 1823 - april 1824, hebben de op zich zelven staande
sub-kommissien genoegzaam allen volkomen en op zijn tijd betaald,
terwijl daarentegen van de sub-kommissien, welke onder hun ressort
dorps-kommissien tellen, verre weg het grootste gedeelte
achterstand heeft, ja door sommigen zelfs is nog nooit afgerekend.
Zou de reden daarvan ook in de inrigting zelve gelegen zijn? Zij
kan toch niet uit onwil der natie en ook niet overal uit den
ongunstigen toestand der landbewoonders verklaard worden?
Bij de gedachte aan een getal van 1700 leden welken onze
Maatschappij in het jongst verlopen jaar verloren heeft, terwijl
intusschen de Maatschappij tot nut van het algemeen, die van
doofstommen en blinden is toegenomen, en de onlangs oprichte
Maatschappij tot Zedelijke verbetering der gevangenen, reeds bevat
boven de 4000 leden, - verdient zulks wel eenige overweging.
Het is uit reine zucht voor de belangen der heilzame Maatschappij
van Weldadigheid dat wij deze aanmerking hier bij voegen. Ons
bedunkens is toch het groote kwaad gelegen in de gecombineerde
kommissien. Zou zulks niet verholpen kunnen worden, zoo ieder
sub-kommissie op zich zelven stond en regelregt met de Permanente
Kommissie correspondeerde.
Wij hebben de vrijheid genomen om onze bedenking voor u open te leggen. En wij vertrouwen dat dezelve door UWEdelen gunstig zullen worden ontvangen.
Wij hebben de eer UEd. te informeren dat het door ons
voorgedragen huisgezin van Pieter Dirks Dijkstra in welstand op de
7e dezer in de etablissementen te Veenhuizen is gearriveerd.
Wij nemen deze gelegenheid waar, om UEd. te berichten dat den
opzending van dit gezin ons zo wel als het armenbestuur van den
doopsgezinde gemeente alhier, wederom veele moeijelijkheid heeft
veroorzaakt, aangezien hetzelve ofschoon ons betuigd hebbende
daartoe genegen te zijn, waarop wij de voordragt hebben gedaan, in
den beginne aarzelden om derwaards te vertrekken: tot dat
eindelijk door goede woorden en bedreigingen zij gehoor hebben
gegeven aan de noodzakelijkheid.
In deze omstandigheden hebben wij meermalen verkeerd en daar wij
evenmin als de besturen of corporatien niet weten welke middelen
door ons in cas van weigering bij de hande mogen of kunnen worden
genomen, om die huisgezinnen welke in den winter als de honger
haar kwelt, zich ter kolonisatie aangeven of door de corporatien
als geschikt worden gedesigneerd, en zich naderhand wanneer hun de
lust daartoe is vergaan of zich door anderen tegenstrevers der
Maatschappij hebben laten verleiden, rond uit weigeren als de tijd
daar is om te vertrekken;
moeten wij betuigen dat deze omstandigheid het plan van
kolonisatie niet alleen zeer schadelijk is, maar hetzelve
ondoelmatig en onmogelijk maakt en de sub-kommissien
onaangenaamheden, teleurstellingen doet ondervinden.
het spreekt van zelve dat best oppassende arbeiders, die dikwerf
zugten om werk en verdiensten, het tot benijden van de kolonisten
in de etablissementen of kolonien en gaarne daar geplaatst
wenschten te zijn;
dan deze lieden zijn in onze maatschappij hoegenaamd tot geen
last, deze zijn geen voorwerpen waarmee men de armendirectien
ontledigd en dierhalven ondoelmatig tot de opzending derwaards;
maar integendeel worden dewelke bedoeld, die ofschoon met gezonde
leden het werk schuwen en zorgeloos het bedeelde brood eten en de
verdiensten verkwisten; deze zijn tot overlast in de maatschappij
en botvieren van de reeds uitgeputte armenkassen en van deze
wenschte iedere armendirektie ontslagen te zijn.
Zo daartoe maar meer geschikte gelegenheid ware, en zij met
meerder firmiteit in dezen konden handelen en gesontineerd(?)
wierden.
Meermalen hebben wij deze bezwaren geopperd en aan UEd. oordeel
onderworpen, dan zonder een gunstig gevolg. De bestaande wetten
hebben deze kwaadwilligen tot hun voordeel; zodat geen bestuur het
zal wagen den mainforce te gebruiken of te leenen, zo lang zij in
de armendirectien de magt niet hebben over het personeel van
hunnen bedeelden, om dezelven doen te verplaatsen of te
onderhouden waar zij oordeelen zulks het meest met hunnen belangen
overeentekomen.
Het is om deze aangevoerde redenen dat wij in het bijzonder, en
mogelijk veele de besturen, armendirectien en subkommissien in het
algemeen wenschten dat hierin wierde voorzien, hetzij door eenen
algemeene wetsbepaling of ander krachtdadige dispositien, opdat
alle deze administratien welke met het heilzame plan der
kolonisatie in aanraking komt, niet genoodzaakt worden om hetzelve
als voor haar geen nut hebbende vaarwel te moeten zeggen, waaruit
als dan spoedig moet volgen, dat deze inrigtingen van onze
Maatschappij voor ons en dezulken als dan haaren meeste
belangrijke zijde zal hebben verloren.
Gevoelig voor UWEd. daarbij aan den dag gelegde hooge
belangstelling, zoo in den bloei der Maats. als in de slaging van
derzelven doel met de kolonisatiën, hebben wij het genoegen UWEd.
op die missives bij dezen te antwoorden.
Wat dan den eerste betreft;
- wij hebben de daarbij overgelegde memorie van bedenkingen op
ons besluit van den 23 dec. 1824 overwogen, en, zonder te willen
treden in wederleggingen van sommige punten, daarin vervat,
hetgeen ons met betrekking tot dat bestaande besluit, minder
noodzakelijk scheen, geven wij UWEd. de verzekering van bij al
dien hij vervolg nieuwe besluiten omtrent de overneming van
huisgezinnen voor de etabl. van arbeider door ons mogten worden
ontworpen, wij op UWEd. kenbaar gemaakte gevoelens hieromtrent
een ernstig regard zullen slaan;
ofschoon het voorstel om alle kleinere subkommissiën, thans onder
die van de arrondisementen werkende, mede in onmiddellijker
betrekking tot ons te stellen, door ons voor niet wel mogelijk
wordt gehouden; terwijl wij omtrent het bezwaar, dat er in de
bepalingen van gen. besluit omtrent de plaatsing voor
vermeerdering van leden voor UWEd. subkommissie in het bijzonder
gelegen mogt zijn, bij de aanstaande repartitie van overnemingen
voor 1825, zoo veel doenlijk op de belangen van uwe stad zullen
attent zijn.
Op de tweede, moeten wij UWEd. aanmerken, dat wij natuurlijk uit
den aard der zaak geene middelen bezitten, noch ook wel van het
Gouvt. vorderen kunnen om bepaalde huisgezinnen naar de koloniën
tegenwillig te doen overbrengen.
Intusschen zijn wij van gedachten, dat de arme-direktiën bij
weigering eener aangebodene plaatsing in de koloniën, zoodanige
huisgezinnen derzelver genotene bedeelingen zoude kunnen
onthouden, of wel daarmede bedreigen, hetgeen werkelijk uitgevoerd
wordende het gevolg zal hebben of dat dezelve naar de kolonien
vertrekken of dat zij van de bedeeling verstoken vervallen tot de
klasse der bedelaars, als wanneer zij van zelven vallen in de
termen van naar de bedelaars etablissementen te moeten worden
opgezonden.
Deze en diergelijke maatregelen zijn de eenige, welke wij weten,
dat meer klem kunnen geven aan de heilzame bedoelingen om de
behoeftigen door eigen arbeid in de kol. een bestaan te doen
aannemen; terwijl het tot erlangen van strengere middelen, het
steeds de zaak der gemeente besturen zoude zijn, zich deswege aan
hooger autoriteit te wenden.