Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN
Toen ik in 't begin der voorige maand te Veenhuizen was, meende
ik reeds reden te hebben van aan de regtige administratie, of
liever de voldoende afbetaling der genotene winkelwaren door den
winkelier te twijffelen,
bij mijn komst op den 28e dezer in het 2e etablissement mij in dit
vermoeden nog versterkt vindende, gelaste ik een speciaal
onderzoek dezer zaak, namentlijk of de waarde der bij hem
voorhanden zijnde goederen voldoende was om het debet zijnder
reekening te kunnen dekken;
het gevolg van dit onderzoek schijnd maar al te zeer de
gegrondheid mijner vrees aantetoonen, zoo dat volgens bekomen
rapport, het te kort niet minder dan ƒ300- zoude bedragen;
verontwaardigd over zoodanige slegte handelwijze, het zij dezelve
aan kwade trouw, negligentie of onkunde is toe te schrijven, heb
ik gemeend den winkelier Klaassen dadelijk van zijnen post te
moeten ontzetten, en zijnen winkel als in beslag te neemen; ten
einde indien er werkelijk kwade trouw mogt bestaan, de goederen
niet meer verminderen:
daar intusschen aan de andere zijde de winkel geen dag kan
gesloten blijven, en er geen geschikt sujet in de etablissementen
gevonden wordt aan wien de verkoop der goederen kan worden
opgedragen of aanvertrouwd, ben ik na overleg met den Heer Adjukt
Direkteur Drijber te raden geworden, en heb goed gevonden, de
sedert lang om eenige betrekking vragende persoon Andre te
ontbieden, en hem provisioneel in de winkel te stellen;
deze is ons altijd opgegeven te zijn een zeer eerlijk man en daar
hij voorheen zelve een bakkerij en winkel gehad heeft,
waarschijnlijk niet ongeschikt voor die betrekking in de kolonie;
bij mijn vertrek van Veenhuizen was hij nog niet aangekomen en ik
dus buiten staat hem te zeggen dat dit alleen zijn zoude om in de
behoefte te voorzien en hij dus nog niet moet reekenen om als
winkelier te continueren, dat zijn bekwaamheid en goede trouw in
het behandelen van die zaak hem echter eeniger mate aanpraak op de
gunst der Permanente Kommissie zoude doen verwerven enz., al het
geen hem nu bij zijne komst door den Heer Drijber zal worden
voorgehouden.
Daar de ongelukkige uitslag met den man die ik als eerlijk
beschouwde, en met wiens lot ik bewogen was, en daarom door mij
der Permanente Kommissie gunstig voorgedragen werd, afgeschrikt;
wilde ik niet gaarne eenen anderen voorstellen tot de betrekking
welk onder alle subalterne betrekkingen bij de Maatschappij den
eerlijksten man vordert, en het zal mij dus bijzonder aangenaam
zijn, dat de Permanente Kommissie of eenen anderen winkelier zond,
of wel aangaande den persoon van André zoodanige informatie tragt
te bekomen, als zij zal vermeenen noodig te hebben, om hem als
winkelier te kunnen aanstellen.
Deze informatie kunnen misschien zoo door den Heeren Schuurmans en
Van Rooyen als andere bekende personen te Assen worden gegeven, en
ingeval ik mij niet bedrieg is hij bij den WelEdelGestr. Heer 2e
Assessor niet geheel onbekend.
Eindelijk heb ik de Heer Drijber opgedragen de zaak van Klaassens
in persoon te onderzoeken en mij nader van een en ander te
rappoorteren; daar ik ten slotte de vrijheid neem de Permanente
Kommissie te verzoeken mij haar intentie omtrent de verdere
behandeling der zaak, zoo ten aanzien van Klaassens als kolonist,
als de waarneming van den post van winkelier, wel te willen
mededeelen.
Voorts moet ik ter kennis van de Permanente Kommissie brengen, dat
den bedelaar kolonist - wiens naam ik mij op dezen oogenblik niet
herinnere, en die bij een volgende zal opgeven - om een of ander
misdrijf in het etablissement te Veenhuizen in arrest zijnde,
heeft verklaard voor 2 of 3 jaren in een bosch niet ver van
Antwerpen hout hakkende, eene jongen wiens naam hij noemt, door
een slag op het hoofd van het leven te hebben beroofd, en
denzelven in dat bosch begraven, waar op hij is weggegaan en
rondgezworven, tot hij te Antwerpen als bedelaar is opgevat en in
het werkhuis geplaatst.
Eene zoodanige vrijwillige verklaring zonder dat ten minste te
Veenhuizen eenig vermoeden tegen hem bestond, nog minder eenig
onderzoek van dien aard bij hem gedaan is; zoude aan eene
krankzinnigheid doen denken; doch dit schijnt in het geheel het
geval niet te zijn; maar het genoemde eene daadzaak te wezen.
Ik heb dus gemeend om het belang der justicie de noodige
maatregelen te moeten neemen, dat deze bekentenis ter kennisse van
de publieke justitieel authoriteiten werd gebragt en dus den Heer
Drijber verzocht, eene schriftelijke verklaring van drie
geemployeerden in wiens bijzijn den zich aanklagende, het hier
boven omschreven gezegde herhaald heeft, aan den schout der
gemeente Norgh te doen toekomen.
Ten gevolge de missive van de Permanente Kommissie dato 25 novb.
N785 en partikulier schrijven van den HoogEdGestr. Heer 2e
Assessor betrekkelijk het zenden van turf naar 'S Hage - van haar
medelid den WelEdGetr. Heer van Riemsdijk heb ik geen brief
omtrent het zenden van turf ontvangen - heb ik naar Veenhuizen
geschreven van schepen aanteneemen, het koste wat het wilde,
waar op het aan den veenbaas de Jong, na veele moeiten te Smilde,
Meppel en Zwartsluis te hebben aangewend, gelukt is, twee schepen
te bekomen, de eene tegen betaling van ƒ130- de andere voor ƒ170-.
De eerste is dingsdag geladen, en de tweede wierd ieder ogenblik
gevragt.
De vragten komen door een gerekend dus nog hooger, dan van de
eerste lading; doch daar tegen zijn de schepen grooter; zoo dat
ieder zal laden drie dagwerk, terwijl de eerste met 2½ dagwerk
bevragt was; het is thans buiten tijds, en de enkelde schepen die
nog varen, doen dit voor eigen reekening.
Ik heb niet tegenstaande alle deze moeijelijkheden en
buitengewoone hooge vragten, tot het doen aanneemen van een
vierde schip besloten en hoop dat zij allen nog te 'S Hage zullen
aankomen.