Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN





Er is gebrek aan petten, vooral in Veenhuizen, en waarnemend directeur Falck onderzoekt december 1825 de voor- en nadelen van petten van verschillende stoffen


Directeur der koloniën Wouter Visser is enkele dagen weg voor familiezaken en de adjunct-directeur voor de administratie Gijsbert Falck neemt de honneurs waar. Op 11 december 1825, invnr 76, schrijft hij over de mogelijkheden van petten van zeehondenvel of van wol.


Daar er in de koloniën, maar vooral te Veenhuizen gebrek aan petten is, waarin natuurlijk behoord te worden voorzien, en daar de tot hiertoe in gebruik zijnde aanvankelijk zeer goed staan en doelmatig schijnen, doch bij derzelver gebruik blijken weijnig bestand te zijn en spoedig geheel onbruik­baar worden, tenminsten een slegt aanzien verkrijgen heb ik nodig geoor­deeld met den Her Adjunkt Direkteur Brouwer nategaan of het mogelijk zijn zoude de gebruikelijke petten door anderen, meer doelmatige en minder kostbaar of meer met de belangen der Maatschappij overeenkomende te doen vervangen, waar op wij de Heer Brouwer voorstelden de petten van zeehondenvel te vervaardigen of wel van wol te breiden;

de eerst genoemde soort zullen in vergelijking met de gewonen beiden nieuw zijnde, niet zoo goed staan als deezen, doch onbetwistbaar veel sterker zijn en oud, of half versleten, zeker niet zoo onvoegzaam of slorderig wezen. De prijs dezer nieuwe soort zal zijn - de tailles dooreengerekend - aan grondstof 30 a 35 cents en aan maakloon door de kolonisten 25 cents, dus te samen 60 centen, derhalven nog iets minder dan de thans in gebruik zijnde.

De van wol gebreide petten of mutsen kosten eigenlijk voor ditmaal of zoo wij aannee­men op den duur genoegzaam wol van eigen schapen te hebben, niets, en zouden daarom boven allen te dezen de voorkeur verdienen, dan ik mag niet nalaten te melden dat dezelven mijns bedunkens in het algemeen niet zoo doelmatig zijn zouden.

Vooreerst geloof ik dat zij in uiterlijk voorkomen beneden de petten zouden blijven; ten anderen zijn zij tegen den regen niet bestand en dekken dus het hoofd niet genoegzaam bij de jongens die op het land arbeiden, terwijl zij voor de kleindere welligt de onzuiverheid zouden bevorderen.

Zonder dit laatste zouden de gebreide mutsen voor hun die steeds in het gestigt blijven misschien niet geheel zijn aftekeuren, en het welligt verkieselijker zijn voor de groote jongens petten van zeehondenvel en voor de kleine gebreide mutsen te doen vervaardigen.

Ten gevolge van alle deze consideratiën heb ik de eer een model van ieder deze soorten hierne­vens aan de Permanente Kommissie te adresseren met verzoek zoo spoedig mogelijk haar besluit dien aangaande te mogen vernemen; vergezeld van de nodige authorisatie tot aankoop van gewone petten, leder of zeehondenvel naar mate de Permanente Kommissie zal goedvinden te bepalen.

Blijkbaar neemt de permanente commissie op 15 december 1825 een besluit hierover, maar is dat besluit niet duidelijk, want op 18 december 1825 schrijft de inmiddels weer op zijn post zijnde directeur Wouter Visser, invnr 76:


Ik heb de eer de Permanente Kommissie te berigten de goede ontvangst harer missive dd. 15 dezer N(ruimte opengelaten) met de daarbij vermelde stukken, en hoop die nader te beantwoorden; alleen haast ik mij nadere inligting te vragen omtrent het aanmaken der petten; of de Permanente Kommissie namentlijk besloten heeft zoo als ik meen te mogen veronderstel­len, tot het doen vervaardigen van petten van zeehondenvel, of dezelve van wol te doen breiden of wel van beiden en meer bepaald de eerstgen. voor grote en de andere voor kleinere jongens die niet naar buiten gaan.