Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



3 juni 1835: De directeur doet verslag van zijn laatste bezoek aan Veenhuizen

Dit verslag van 3 juni 1835 bevindt zich in invnr 160, de scans 132-136. De permanente commissie bespreekt dit op haar vergadering van 29 juni 1835 onder agendapunt N27, maar dat heb ik niet bekeken. De wevers in VH-2 en VH-3 werken onder een pannendak waardoor ze op het heetst van de dag hun werk moeten staken. Er zijn twaalf knechten in de klompenmakerij en er zullen wel nooit meer klompen aangekocht hoeven te worden.


Frederiksoord, den 3 Junij 1835

Ik heb de eer U Weledelgestrengen verslag te doen van mijn bezoek te Veenhuizen op den 3e, 4e, en 5e dezer maand.

De winterrogge staat bij het 3e gesticht best, en bij het 1e redelijk goed en belooft een gewas als van 1833.
De aardappelen zijn tijdig in den grond gekomen; op eenige weinige stukken na voor den 20 Mei.
Bij het 1e is er 53 bunder en bij het 3e 56 bepoot. Het veenbranden is bijna afgelopen zoodat de laatste boekweit in de volgende week gezaaid wordt; wanneer er 50 bunders bij het 1e en 100 bij het 3e in gereedheid komt.

Het klaver en grasgewas is nog achterlijk en vooral bij het 1e gesticht schraal. De langdurige droogte van verleden jaar schijnt daar veel planten te hebben doen sterven. Er zijn of worden nog op ieder hoeve eenige bunders met spurrie, garst en haver met klaver gezaaid, welke, zoo die voedergewassen wel slagen en de droogte dezen zomer niet te langdurig is, het uitzigt geven dat het vermeerderde rundvee zal kunnen worden gevoed; doch bij verdere tegenheden hierin, zou een gedeelte van dat vee weder naar de Ommerschans moeten worden teruggebragt.

Het vee blijft gezond. Bij het 3e gesticht waren er 160 schapen van de 200 gekocht, met die wol voor f 3, 25 zoo dat ze zeer goedkoop zijn. Met het wasschen en scheeren van de schapen zal in de volgende week een begin worden gemakt.

Met de tuinvruchten slaagt met tot hiertoe tamelijk wel.

Het jongste plantsoen van dezen winter, inzonderheid de opgaande boomen, vooral die bij het 1e gesticht en op het plein van hetzelve, is zeer goed aangeslagen en belooft daar met der tijd, eene heilzame nuttige beschutting.

Men is nog bezig met het slegten en branden van veen, en dergelijke grond, tot den aanleg van groenland, waarvan bij het 1e waarschijnlijk 6 bunder en bij het 3e tenminste 3 in dit jaar gereedkomt.

Met de fabrijkmatige werkzaamheden gaat het vrij wel. De voorraad garens blijft nog altijd grooter dan er verweven wordt, doch de wevers bij no. 2 en 3 ondervinden dan ook reeds veel verhindering door de hitte van de dakpannen, waardoor het kettinggaren niet vochtig kan worden gehouden, waarin men echter zoo veel mogelijk voorziet door eene vochtige lap over de ketting te leggen, behalve dat de wevers veelal des morgens ten 4 ure beginnen te werken, moetende zij op het heetst van den dag hun werk staken.

Het linnen bleeken wordt gestadig beter en Veenhuizen voorziet zich tegenwoordig zelve van al het benoodigde linnen en zou dit, zonder bijzondere tegenheden met hetzelfde getal weefgetouwen op den duur kunnen blijven doen.

De klompenmakerij voorziet thans reeds geheel in de behoefte, wordende er met 12 knechts en den baas in denzelve gewerkt en ik geloof niet dat er immer weer klompen voor deze gestichten zullen behoeven te worden aangekocht.

Met het bouwen van het waschhuis bij het 1e gesticht gaat men zeer goed vooruit, zijnde men met het dak bezig.

Met de gezondheid van de bevolking is het tamelijk wel gesteld. Uit de ziekten-rapporten zullen U Weledelgestrengen ontwaren hoevele scabieusen er bij het 1e gesticht onder eene gestrenge of liever naauwgezette, algemeene  behandeling zijn genomen met welken maatregel de geneesheer Schindler zich zeer veel moeite geeft. Ofschoon er in de vorige week bij het 2e gesticht nogal sterfgevallen hebben plaatsgehad, is het getal zieken echter niet groot.

De Heer Amshoff beklaagt zich bij voortduring, zeer over den provisor J.A. Steenmeijer die zeer dikwijls beschonken zou zijn, ook bij het voorval, waarover Steenmeijer nevens gevoegden brief van den Adjunct-Directeur geschreven heeft.

Ik heb de Adjunct-Directeur uitgenodigd om Steenmeijer naauwkeurig gade te slaan, doch blijf bij mijn gevoelen, dat dezelve spoedig diende te worden ontslagen.

Met een 40-tal van de Ommerschans overgebragte mans-bedelaars kolonisten is het mannenkwartier thans alhier volstrekt bezet, de ziekenplaatsen niet uitgezonderd, terwijl de opzending van veel meer mannen dan vrouwen (van welke laatste er te Veenhuizen nog wel 200 zouden kunnen worden geplaatst) blijft voortduren; waarom het bedenkelijk voorkomt het maken van meerdere ruimte voor mans kolonisten, zoo als ik U Weledelen bij mijne missive van den 22 april jl. N690 heb voorgesteld nog langer te verschuiven, gelijk U Edelgestrengen Resolutie van den 4 Mei jl, no.1 hebben te kennen gegeven te verlangen.

Wederom worden er verscheidene aanzoeken, zoo van de weezen zelvers als door de besteders, om verlof voor eerstgenoemden gedaan, waaronder een van Zaandam, voor niet minder dan 22 personen, alle welke verzoeken worden afgeslagen of waarvan de besteders naar U Weledelgestrengen worden verwezen.

Het belang van de kinderen, om de kennis aan bloedverwanten en vrienden te onderhouden, tegen den tijd van hun ontslag, vordert hen van tijd tot tijd met verlof te laten gaan.
Van de andere zijde is het kostbaar en zijn de werkvatbare handen voor de Kolonien, niet zonder eenige schade te missen. Het beste ware, om aan de Adjunct-Directeuren zelve over te laten, om aan zulke aanzoeken van besteders zelve, naar gelang van personen, tijd en middelen, spaarzaam te voldoen.

De zaalopziener van Dinteren heeft eindelijk om zijne ongeschiktheid, buiten dienst moeten worden gesteld, in wiens plaats zal worden beproefd de kolonist en bestedeling Cornelis Oosterveen B990 van de gewone Kolonien, waaromtrent ik U Weledelgestrenge nader een voorstel doen zal, zoodra deze eenigzins schijnt te zullen voldoen.

De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg


NB: De 'nevensgevoegde' brief van Steenmeijer is niet opgenomen. Uit aantekeningen in de kantlijn blijkt dat het gedeelte over Steenmeijer is gekopieerd voor de inspecteur der koloniën Wouter Visser.