Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



De opstandigheden van 7 mei 1843 in het tweede gesticht te Veenhuizen: het begin

De opstandigheden van zondag 7 mei 1843 worden beschreven in De strafkolonie pagina's 252-255, met de rechtzaak erna op de pagina's 263-264. Het begint allemaal met een brief van de directeur der koloniën op 9 mei 1843 als hij verslag doet van een bezoek dat hij zaterdag aan Veenhuizen gebracht heeft. Dat verslag is onvolledig beward gebleven en hier verder niet opgenomen. We beginnen op het eind van het verslag, invnr 274 scan 705:

(...)

Alzoo tamelijk te vreden zaturdagavond laat te huis komende, kon ik niet denken, den volgenden avond ten 10 ure, te zullen ontvangen den brief van den Adjunct-Directeur bij het 2e Gesticht, waarvan een afschrift hier is bijgevoegd.

Ik heb daarop dadelijk, zonder copij er van te houden, geantwoord, dat daar er belangrijke verwonding scheen te hebben plaats gehad, al de schuldige of verdachten terstond aan den gewonen regter moesten worden overgeleverd en daarom niet eenige daarvan eerst huishoudelijk gestraft, en dat men den Heer Van der Hoop, substituut-officier te Assen, mondeling de zaak moest mededeelen, ten einde de arrstatie onverwijld mogt plaats hebben.

Voorts merkte ik aan, dat het mij niet bleek, dat de veldwachters, de eerste maal, onder aanvoering des Onder-Directeurs in de zaal waren gegaan, welke ambtenaar vooraf de ontevredenheid had kunnen en behooren te onderzoeken, bij gebreke waarvan de afloop wel niet veel beter te verwachten was.-

Ook van een tweeden brief, gisteren ontvangen, leg ik een afschrift hierbij over en heden, nog geen nader bericht ontvangen hebbende, mag ik daaruit opmaken dat de rust en orde niet meer gestoord geworden is.

Uit Assen heb ik zijdelings vernomen, dat de misdadigers reeds gehaald zijn.

(...)

Bijgevoegd is een kopie van een brief van de adjunct-directeur van het tweede gesticht te Veenhuizen Cornelis Wilhelmus Rensing van zondag 7 mei 1843, waarin hij verslag doet van de gebeurtenissen van die dag. Die verslag bevindt zich ook in invnr 274, de scans 702-703:


Copie
Veenhuizen, den 7e Meij 1843

Wij hebben heden eene onaangename passage gehad, waarvan ik mij haaste U Edelen kennis te geven en hierin bestaande: eene oproerigheid onder onze bevolking onder kerktijd plaatshebbende, zoo wierd ik uit de kerk geroepen, doch te huis komende was alle wederom stil, ik informeerde mij naar de oorzaak en het bleek mij dat het was voortgekomen, door dien zaalopziener Gustavus aan de vrouwenkant zijne zalen had gesloten, teneinde de kleeding zijner vrouwen op te neemen, daar dezelve hem anders ontliepen en hij zijn werk anders niet behoorlijk konde doen, hierover waren eenige, ja nogal een aanzienlijk getal Kolonisten mannen gebolgen, daar zij nu die vrouwelijke personen niet konden zien, waarmede zij in aanraking stonden, zij schreven daarop nevensgevoegde ongeldige brief aan Gustavus.

In de kantlijn bijgeschreven door iemand in Den Haag: Die er niet bijgezonden is

Na rijp beraad konde het dus niet anders of de belhamels moesten in hechtenis genomen worden, maar daar het getal van 40 zooals in de opgemelde hiernevens gaande brief vermeld wordt, aanzienlijk was, zoo diende vooraf eenige voorzorgen genomen te worden; ik moedigde dus het corps veldwagters aan, en dezelve gingen naar de zalen om de belhamels eruit te halen, maar dit ging moeijelijk.

De Kolonisten veldwagter Hermans kreeg een steek in de borst, die de apothecar verbond, dewijlen geen Doctor bij de hand was, Hodenpijl kwam niet opdagen toen men om hem zond, en toen heb ik Schunlau gezonden, die op het ogenblik noch niet heeft kunnen komen, want ik schrijf U Edelen slegts eenige ogenblikken na het geval,-

buiten en behalve de veldwagter Hermans heeft ook de Kolonistenveldwagter Gelderblom een steek in de schouder gehad die sterk gebloed, doch niet gevaarlijk is,-

ook de Kolonistenveldwagter Kraaijevanger heeft onderscheidene
messesteken door zijn jas, doch is niet gewond, ik ben het meest beducht voor de wonde van Hermans.

Na deze blessuren wierden de overige veldwagters ontmoedigd, doch ik had intijds eenige Veteranen in de wapens, die de Kapitein binnen liet marcheren; daarop hebben wij, doch niet zonder moeite, de belhamels gevat en in de boeijen gesloten, de namen van dezelve zijn als volgt:
    Laagland,
    van der Spek,
    Bosch,
    Allemans en
    Schut.

Over deze nu zullen wij morgenochtend Raad houden en wij zijn voornemens dezelve ieder 40 slagen te geven indien U Edelen dit goeddunkt.
Dit is het maximum dat het Reglement bepaalt, daarna geef ik U Edelen consideratie dezelve onmiddellijk over te plaatsen naar de Ommerschans, alwaar betere cachotten zijn dan hier, en het is nodig dat deze 5 belhamels uit onze bevolking verwijdert worden, er schuilen er nog meer onder doch die hebben wij heden niet gepakt, omdat wij eerst morgen onderzoek naar hunne namen moeten doen.

Onder de bovenstaande vijf arrestanten zijn er ook onder die de gemoederen sints eenige dagen opgewonden hebben, over het eten, dat toch even als altijd is geweest, behalven dat er eenigen dagen geen aardappelen zijn geweest.

Ik verzoek U Edelen mijne gedachten over dit voorval met keerende looper te willen mededeelen, verschoon dit mij geschrift en stijl, want het is hier ter neder gestelt, zooals het mij in eene confusie voorkwam.

Op het moment is de geheele bevolking zoo rustig als men het kan wenschen, doch ik zal niettemin 10 a 12 man Veteranen hedenacht onder de wapens houden, men konde niet weten wat er verder konde plaatsgrijpen.

De Kolonist Laagland die de persoon is die de veldwagter Hermans in de borst gestoken heeft, zal ik morgen aan de Burgemeester aangeven, wie de andere veldwagters gestoken hebben kennen wij niet, maar het schuilt onder de 5 die in het cachot zitten.

De Adjunct-Directeur, Rensingh.

NB Schunlau komt mij daar zeggen dat hij de wonde gepeild heeft, doch dat dezelve hem toeschijnt niet gevaarlijk te zijn.

Voor copie conform,
de Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg.


Verder is bijgevoegd een kopie van een verslag van Rensing van maandag 8 mei, de dag na de opstand, waarin hij de stand van zaken beschrijft en aankondigt welke stappen hij die dag gaat zetten. Het verslag bevindt zich in invnr 274, scan 712.


Veenhuizen, 8 mei 1843

Het is tot op heden rustig doch hedennamiddag moeten er nog twee personen geligt worden, het is te hoopen dat die gemakkelijker te vatten zijn dan die van gister.

Ik ga momentelijk naar Westervelde naar de Burgemeester, die ik van het voorgevallene kennis zal geven, doch ik rij ook dadelijk door naar Assen, naar den Heer Substituut-Officier, en kan dan tegen drie uren dezen middag terug zijn, als wanneer de arrestatie moet plaatshebben, daar het veenwerkers zijn, die niet eerder te huis komen.

Ik heb 12 Veteranen op de wagt, en vinde het nodig dat die heden en morgen nog tot veiligheid blijven; het zal egter niet noodig zijn dat U edele alsnog overkomt; mogt er echter iets gewigtigst plaats grijpen, dan schrijf ik U edele dadelijk, in allen gevalle morgen over de uitslag van het door mij verrigte op heden.

De verwonde Kolonisten veldwagter Hermans is niet beter, hij heeft eene zeer onrustige en pijnlijke nagt gehad, hij geeft ook bloed op, men vreest dat er innerlijk iets gekwetst is.

De gewone maandagsstukken benevens de overige correspondentie zullen zoo spoedig mogelijk volgen.

De Adjunct-Directeur
(Get.) Rensing.

Voor copie conform.
De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg.

Het verhaal gaat verder op 11 mei 1843 als de directeur het volgende uit Veenhuizen ontvangen rapport doorstuurt.