Naar het overzicht
van stukken over VEENHUIZEN



Oktober 1843 en later: de juridische afwikkeling van het oproer begin mei in het tweede gesticht van Veenhuizen


In een brief dd 19 oktober 1843 met nummer N2983 noemt de directeur bijna terloops de hoge eis tegen Roelof Laagland als hij vragen van de permanente commissie over een eerdere affaire met deze bedelaarskolonist beantwoordt:


Frederiksoord, den 19 October 1843

Ter voldoening aan de Marginale van den 9e dezer maand N5 heb ik de eer U Hoog Edelgestrenge te berigten omtrent de teruggaande stukken dat de Directie te Ommerschans zich meent te herinneren dat de Bedelaarskolonist R. Laagland N3084, die den 13e Mei 1842 naar het Algemeen Depot der Landmagt te Harderwijk was opgezonden den 27e Juny daaropvolgende, niet uit hoofde van ligchaamsgebreken, maar wel als later bevonden met een onteerend paspoort uit 'sLands Zeedienst weggezonden te wezen, naar de Kolonie te zijn teruggebragt, hetgeen ook bevestigd wordt, door het tijdsverloop van 6 weken, die hij te Harderwijk in dienst gebleven is, en dat men zich daarentegen, geen soortgelijk geval herinnert, dat er een Kolonist van dat Corps is teruggezonden, gedeeltelijk met een wagen heeft moeten worden overgebragt.

R. Laagland is dezelfde tegen wien de Procureur-generaal bij het Hof van Drenthe, den 13e dezer maand de doodstraf heeft geeischt terzake van het tumult in April jl. aan het 2e Gesticht te Veenhuizen.

De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg

De rechtszaak is dan al geweest (12 en 13 oktober 1843) en het vonnis is aanstaande (20 oktober). De juridische gevolgen worden beschreven op de pagina's 263-264 van De strafkolonie en een globale samenvatting van de rechtzaak staat hier.