Naar het overzicht
van stukken over WATEREN
In de kwekelingenregisters bevinden zich 3 foute/dubbele
inschrijvingen (Reinier van Nispen op nr 5, Johannes Simon van Zon
op nr 23 en Andries Adriaanse op nr 65). Die worden voorafgaand
aan alle bewerkingen verwijderd.
Ik verwijder ook de 24 inschrijvingen in de kwekelingenregisters
van wasmeiden.
Van de 31 jongens die vaker dan één keer in de
kwekelingenregisters zijn ingeschreven, verwijder ik hun tweede
(en éénmaal 3e) opname. Die tellen in alle berekeningen op deze
pagina NIET mee, terwijl hun eerste opname wél meegenomen wordt.
Opmerkingen over hun tweede opnames staan op deze pagina.
Dan kunnen we constateren dat er van 28 juni 1824 tot 31 december
1860 te Wateren precies 700 jongens als kwekeling
geweest zijn. Ja, ik vind het ook lullig dat het zo'n rond getal
is want dan lijkt het net of er een slag naar geslagen is. Maar ik
heb het vijf keer langs vijf verschillende wegen geteld en het
zijn er echt precies 700.
NB: Als je de tweede (en één keer derde) opnames van
jongens die vaker dan één keer in het Instituut zijn opgenomen
meetelt, is er 732 keer een jongen in het Instituut opgenomen,
maar met dat getal doe ik verder niets.
■ De grote mep van de kwekelingen is oorspronkelijk in de
koloniën gekomen op wat in de kolonieboeken en op deze pagina's
genoemd wordt het Algemeen Contract met de Staat. Dat is
het contract van 1 maart 1823 voor de overname van 4.000 kinderen
tegen 45 gulden per kind per jaar. Zulke kinderen komen dan in de
kindergestichten te Veenhuizen, van 1824 tot 1859 Veenhuizen-1 en
van 1825 tot 1842 ook Veenhuizen-3 en hebben een weesnummer dat
ook in hun kleding genaaid wordt. Op dat nummer zijn ze te vinden
in de wezenregisters met de invnrs 1571, 1572, 1410, 1411, 1412,
1413 en toegang 0137.01 invnr 652 (van al die boeken zijn scans).
In de kwekelingenregisters wordt een weesnummer aangeduid met de
letter 'V'.
Dit zijn 532 kwekelingen, oftewel 76% van de 700
kwekelingen die er in totaal geweest zijn.
■ Daarnaast zijn er jongens die oorspronkelijk in de koloniën
gekomen zijn op wat in de kolonieboeken een bijzonder of een
particulier contract genoemd wordt en op deze pagina's een particulier
contract. Afgesloten met een armbestuur, weeshuisregenten,
burgemeesters, subcommissies, enzovoort, via de contracten-pagina's kun je
zien welke 'uitbesteders' er zoal waren. Vanaf 1 november 1829
hebben alle op particulier contract geplaatste koloniebewoners een
B-nummer waarop ze staan geregistreerd in het boek met invnr 1389
(daarvan zijn scans).
Dit zijn 163 kwekelingen, oftewel ietsje meer dan 23%
van de 700 kwekelingen die er in totaal geweest zijn.
■ Tenslotte zijn er 5 jongens die op een andere basis in
de koloniën gevestigd zijn. Twee (George Hendrik Kligge en
Zacharias Kligge) zijn geplaatst 'uit de contributie' van de
provinciaal commandant van Overijssel, twee (Daniel Frederik
Arpeau en Anthonie Meijer) zijn in de koloniën op kosten van de
permanente commissie en eentje (Adrianus Albert Hartog) is in de
koloniën geplaatst 'op de tweede helft van het contract van 16-19
juni 1826', zie hier.
■ Anders gezegd: drie kwart van de populatie bestaat uit op het contract met de Staat in Veenhuizen geplaatste weeskinderen.
■ Twee jongens (Gijsbertus de Lange en Jacob Tjakkes) worden
tijdens hun verblijf in Wateren overgeschreven van het contract
met de Staat op een particulier contract, maar zijn hierboven bij
Veenhuizense weeskinderen geteld.
■ De verhouding tussen kwekelingen die op het contract met de
Staat gevestigd zijn en kwekelingen op particulier contract wordt
nog anders als we het in de tijd plaatsen. Van de 163 kwekelingen
op particulier contract zijn er 30 op 28 juni 1824 naar
Wateren gekomen en 47 na 1 januari 1859 toen er geen
Veenhuizense wezen meer terecht konden. In de tussenliggende tijd,
bijna 35 jaar, zijn dus slechts 86 jongens op particulier contract
in Wateren gekomen.
■ In tegenstelling tot wat ik dacht, en in tegenstelling tot de
oorspronkelijke plannen, zijn er dus nooit kinderen van vrije
kolonistengezinnen in het Instituut geweest. Althans van levende
vrije kolonistengezinnen, er zijn twee kinderen (Anne Jans Boersma
en Marten Jans Boersma) van overleden vrije kolonisten.
De 'uitbesteders' van particuliere contracten hebben vanaf 1825
de keus de kinderen te laten indelen bij gezinnen in de vrije
koloniën of ze onder te brengen in de kindergestichten te
Veenhuizen. In dat laatste geval hebben ze een PK-nummer dat hen
onderscheidt van de andere weeskinderen, maar de PK-nummers negeer
ik op deze pagina's.
Sommige 'uitbesteders' kiezen altijd voor de vrije koloniën, anderen gaan akkoord met plaatsing in Veenhuizen en dat worden er in de loop der tijd steeds meer. Van de 700 kwekelingen die op het Instituut aankomen, hebben...:
■ 581 kwekelingen, oftewel 83% van de 700, de wandeling er naar toe gemaakt vanuit de kindergestichten te Veenhuizen. Dat maakt Wateren nog meer een soort dependance van Veenhuizen, want slechts...:
■ 110 oftewel 16% zijn komen lopen vanuit een hoeve in de vrije koloniën. Dat is niet zo veel en daar zitten ook 30 bij die op 28 juni 1824 komen als er nog nauwelijks wezen in Veenhuizen gevestigd zijn en 34 van de jongens die na 1 januari 1859 zijn aangekomen.
■ Verder komt er eentje (Jan Smit, die van Utrecht) van een
hoeve bij de Ommerschans en zijn er 8 (Daniel Frederik
Arpeau, Evert Kalfsterman, Laurens Kwakkelaar, Johannes Molier,
Jan Steneke, Louwerens Stormmesand, Martinus Vink en Andries
Pieter Jan Everhard Walter) die bij hun aankomst in de koloniën
rechtstreeks naar het Instituut gaan.
In principe worden jongens met talent geselecteerd door de
Instituteur Kornelis Mulder, na diens vertrek in juli 1831 door de
adjunct-directeur voor het onderwijs annex Instituteur Jan Hessel
van Wolda en na diens dood in 1844 door de 'opziener der scholen'
annex Instituteur Jan Hendrik Geraets. Meestal selecteren zij op
voordracht van de leerkrachten in de koloniën, soms vraagt een
jongen er zelf om (zoals Reinier van Nispen beschrijft in zijn
'Herinneringen').
Alleen bij de hierboven genoemde zeven die bij aankomst in de
koloniën rechtstreeks naar het Instituut gaan hebben zij niets in
te brengen. Dan is er voorafgaand gesmoesd tussen uitbesteders en
permanente commissie en door laatstgenoemde beslist om iemand als
kwekeling te plaatsen.
Zoals Amsterdam, in de eerste helft van de 19e eeuw de enige plek
in ons land die je echt een stad kunt noemen, geleidelijk het
kindergesticht overneemt, zo neemt het - in iets mindere mate -
ook het Instituut te Wateren over. Van de 700 kwekelingen komen er
284 (40,5%) uit Amsterdam. De overigen komen uit:
Den Haag |
52 |
Haarlem |
49 |
Rotterdam |
38 |
Groningen |
31 |
Utrecht |
21 |
Dordrecht |
18 |
Tholen |
15 |
Leiden | 10 |
Middelburg | 10 |
Zaandam | 10 |
Vlissingen |
8 |
Den Helder | 7 |
Harlingen |
7 |
Zwolle | 7 |
Enkhuizen |
6 |
Alkmaar | 5 |
Delft | 5 |
Haskerland | 5 |
Schiedam |
5 |
Vlaardingen | `5 |
Deventer | 4 |
Goes | 4 |
Gouda | 4 |
Kampen | 4 |
Koog aan de Zaan | 4 |
Leeuwarden | 4 |
Monnickendam | 4 |
Amersfoort | 3 |
Bolsward | 3 |
Hillegom | 3 |
Sneek | 3 |
Tiel | 3 |
Wonseradeel | 3 |
Verder zijn er 2 kwekelingen uit Arnhem, Goor, Gorinchem, Heerenveen, Hindeloopen, Kantens, Leersum, Nieuwer Amstel, Rotsterhaule, Schoterland, Weesp, Wilhelminaoord en Zaltbommel.
En is er 1 kwekeling uit Akkrum, Bedum, Colijnsplaat, De Rijp,
de Zijpe, Elburg, Gorssel, Hennaderadeel, Heusden, Hoogezand,
Joure, Kats, Krommenie, Leerdam, Leije, Loenen, Meppel,
Middelharnis, Midwolda, Nieuwolde, Nijmegen, Nisse, Ommerschans,
Slochteren, Steenwijk, Veendam, Veere, Vlieland, Winschoten en
Zaandijk.