Naar het overzicht
van stukken over WATEREN



Jan Beenen komt de koloniale wereld binnen als opziener te Wateren, zijn weduwe wordt het logeeradres voor kwekeling-boerenknechten

Jan Beenen is een tijd lang werknemer bij het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren en hij komt uit de buurt. Als hij in 1831 voor het eerst in de boeken van de Maatschappij van Weldadigheid voorkomt, wordt als zijn laatste woonplaats genoteerd 'Groot Wateren'. Hoe lang hij daar al woont valt niet te achterhalen, maar er is in het archief, invnr 1242, een akte van ene 'R.H. Beenen te Diever' die in 1822 aan de Maatschappij verkoopt '1/4e boerenwaardeel in de ongescheiden marke van Diever en Wateren'.

Als je een waardeel in een ongescheiden marke bezit, heb je inspraak in wat er met die marke gaat gebeuren, bijvoorbeeld als er sprake van is om grond aan de koloniën te verkopen. Johannes van den Bosch loert er op zulke waardelen in handen te krijgen om het grondbezit van de Maatschappij uit te breiden, dus die 'R.H. Beenen te Diever' is in 1822 dus een bondgenoot.

Opziener

Jan Beenen en zijn gezin komen in de boeken van de Maatschappij voor het eerst voor in het personeelsregister 1828-1834 met invnr 997 op folio 61. Gemeld wordt dat hij is geboren 9 februari 1783 en van de gereformeerde godsdienst, met als gezegd laatste woonplaats Groot Wateren, en dat hij 23 augustus 1831 is aangesteld als 'opzigter bij den landbouw'.

In het eerste mapje (1832) van de overzichten van het personeel met invnr 1007 wordt de functie genoemd 'Opziener te Groot en Klein Wateren'. In de kantlijn staat iets dat ik niet kan lezen. In het tweede mapje (1833) wordt als aanstellingsdatum genoemd 13 februari 1832, maar dergelijke tegenstrijdigheden zijn schering en inslag in deze administratie en negeren we gemakshalve.

Arbeidershuisgezin

Vervolgens zit de permanente commissie een tijd te puzzelen tot welke categorie koloniebewoners de familie Beenen gerekend moet worden. Blijkbaar zijn ze daar maart 1832 uit en hebben ze op 19 maart 1832 bij agendapunt N2 besloten dat de opzichter Beenen en zijn gezin moeten worden geadministreerd als arbeidershuisgezin, want op 3 april 1832, invnr 124 scan 88, schrijft de directeur der koloniën dat hij heeft gehandeld overeenkomstig dat besluit en 'dat de opziener bij het Instituut als arbeider aldaar zal worden geregistreerd, gelijk ik het huisgezin van Jan Beenen als zoodanig van kolonie no 2 bij dat etablissement heb doen overschrijven'.

Arbeidershuisgezinnen zijn oorspronkelijk de gezinnen die wonen aan de buitenkant van de gestichten te Veenhuizen, zie algemene opmerkingen over de categorie op deze pagina. Maar rond deze tijd worden ook sommige gezinnen die zijn gevestigd op de Ommerschans bij die categorie ingedeeld. En dus ook in Wateren.

Volgens invnr 997 worden ze pas per juli 1833 'in de sterkte der arbeidershuisgezinnen' opgenomen, maar dat negeren we weer. Voor zover ik kan nagaan blijft de familie Beenen gewoon wonen waar ze voorheen al woonden. Of die woning eigendom is van de Maatschappij kan ik niet achterhalen, maar ze staan NIET in de bevolkingsadministratie van Wilhelminaoord (waar Wateren administratief onder valt).

Salaris

Dan het loon. Dat bedraagt volgens de genoemde personeelsregister drie gulden per week en dat is zeer magertjes, dus Jan Beenen moet er andere bronnen van inkomsten bij hebben om in leven te blijven en die zullen komen van zijn eigen boerenbedrijfje. Bovendien blijkt uit invnr 135 scan 822 dat 'een der kinderen van Jan Beenen' tijdelijk als schaapherder is 'geëmployeerd voor ƒ 1,54 per week' tot de directeur in april 1833 een andere schaapherder aanstelt.

De directeur der koloniën vindt dat er iets aan dat loon moet gebeuren en doet dat zonder op toestemming van de permanente commissie te wachten. Op 25 oktober 1834, invnr 152 scans 317-318, reageert hij op aanmerkingen die de permanente commissie 30 september 1834 N49 heeft gemaakt op de begroting:

Omtrent de 49e aanmerking neem ik de vrijheid hier aan te merken, dat men zich bij UWEdG vergist met betrekking tot het salaris van den opziener te Groot Wateren, als hetwelk op ƒ 4:- voor de zomer en ƒ 3:- voor de wintermaanden s weeks is bepaald geworden.
De toevoeging van ƒ 1:- gedurende de afgeloopen wintermaanden, evenwel, is door mij goedgekeurd, om de door den Adjunct-Directeur opgegeven reden, zonder dat daartoe vooraf UWEdG toestemming is gevraagd geworden, dat, vergeten of verzuimd is, welke toestemming ik dus de eer heb UWEdG bij dezen alsnog te vragen, voor de op handen wintermaanden.
Het vee, bij Jan Beenen gesteld, is te talrijk, dan, dat hetzelve door zijne vrouw alleen zou kunnen worden opgepast, waarom bij dit huisgezin steeds een kolonist moet worden ingedeeld, waarvoor dat meerdere dan gerekend zou worden in vergoeding te strekken, ofschoon buiten dat bezwaar voor den opziener, ƒ 4.- s weeks het geheele jaar door, niet bovenmatig kan genoemd worden.

De permanente commissie gaat hier blijkbaar mee akkoord, want bij het gezin van Jan Beenen in het personeelsregister 1835-en-verder met invnr 998 staat genoteerd: 'ƒ 3.- . Het salaris in het register der beambten 1834 met ƒ 1 verhoogd, 27 nov 1834 N21'.

Gezinssamenstelling

Dan de gezinssamenstelling zoals die in de Maatschappij-registers staat. Het wijkt zoals gebruikelijk weer extreen af van de wiewaswie-gegevens dus die heb ik er tussen haakjes achter gezet:

Jan Beenen, geboren 9 februari 1783, is getrouwd met
Jantje Dirks, geboren 20 december 1791. Op het moment van inschrijving hebben ze de volgende kinderen:

Hendrik Beenen, geboren 21 mei 1817 (wiewaswie: 28 mei 1818),
Jantien Beenen, geboren 17 december 1819 (volgens wiewaswie heet zij Lammigjen en is zij geboren 26 januari 1815). en
Dirk Beenen, geboren 4 februari 1827 (dit scheelt maar een dag: 5 februari 1827).

1835-1837

De jaren erop gaat het zo zijn gangetje met de opziener Beenen en zijn gezin. Op een overzicht van de bevolking van Wateren op 1 september 1835, invnr 163 scan 9, staat Beenen onder de ambtenaren.

Bij de beschrijving op 1 december 1836, invnr 178 scans 15-17, van de schade die is aangericht door de zware storm van 29 november 1836, loopt Instituteur Van Wolda ook de woningen in Groot Wateren langs. 'Het huis en de alleenstaande schuur van den opziener Beenen' en een ander huis 'hebben slechts hier en daar kleine openingen in het dak bekomen, die met eenig riet te herstellen zijn'.

Naar Veenhuizen

Maar dan, op 8 mei 1837, overlijdt Jan Beenen. De Maatschappij zit weer even te puzzelen want ze met de rest van de familie aanmoet, maar dan meldt invnr 998: 'Weduwe Beenen en gezin ontslagen en onder de arbeiders huisgezinnen gevestigd 16 Oct 1837, zie 15 aug 1837 N2'.

Ze staan nu geadministreerd op scan 48 van het register van arbeidersgezinnen met invnr 1574. Ze zijn gevestigd in woning 60 van het eerste gesticht te Veenhuizen, ze zijjn geplaatst voor rekening van de Maatschappij en ze zijn daar aangekomen op 16 oktober 1837 vanuit Wateren.

Uit invnr 190 scan 354, een brief van de directeur dd 20 december 1837, blijkt dat er geen verstrekkingen aan de weduwe zijn gedaan, dus ze hebben niet de koloniale kleding en huisraad ontvangen die gezinnen bij aankomst in de koloniën normaal krijgen.

Terug naar Wateren

Het is blijkbaar niet naar de zin van de weduwe. Ze krijgt voor elkaar dat ze met haar gezin op 4 mei 1838 terug mag naar Wateren en nu komen ze wel in een woning van de Maatschappij, de enkele dagen ervoor vrijgekomen hoeve 1 van Doldersum en Wateren. Ze staan nu in het bevolkingsregister van Wilhelminaoord 1836-1840 met invnr 1355 op scan 95: 'Weduwe Beenen en kinderen van Veenh. 1 den 4 Mei 1838' en 'Gevestigd voor rekening der P.C.'

Het belang voor de Maatschappij bij die overplaatsing is dat ze nu een adres hebben (of denken te hebben) waar ze kwekelingen kan plaatsen die al werkende verder worden opgeleid tot boerenknecht. Een gekend probleem van Groot Wateren is dat er veel en veel meer werk is dan er arbeidskrachten ter plaatse zijn.

Eerste ingedeelden

Meteen op de dag dat ze verhuizen, 4 mei 1838, komt de eerste ingedeelde in huis:
Arie Schouten, geboren 14 januari 1819 te Koog aan de Zaan. Hij is een ex-kwekeling en hij verdwijnt alweer als hij 1 september 1838 in militaire dienst gaat.

De volgende ingedeelde komt rechtstreeks uit het Instituut, op 13 november 1839 komt in huis de kwekeling
Johannes Jobse, geboren 17 juni 1819 te Middelburg. Aan de indeling komt een einde als op 15 augustus 1840 wordt geconstateerd dat hij van verlof is achtergebleven.

Ook de volgende komt rechtstreeks uit het Instituut:
Jan Jans de Ruiter, geboren 6 februari 1818 te Nije Haske, komt 10 oktober 1840 inwonen. De inschrijving van het gezin loopt door op scan 99 van invnr 1356 en daar staat dat hij op 7 april 1841 het gezin en de koloniën met ontslag verlaat..

Positieve rekening

Als arbeidershuisgezin staat de weduwe op de lijsten waarop wordt bijgehouden of kolonisten schuld hebben aan de Maatschappij. Dat is bij haar nooit het geval, ze staat altijd positief:

invnr 223 scan 237
31 december 1838 ƒ 23,26
invnr 223 scan 237 31 december 1839 ƒ 37,07½
invnr 280 scan 597
1 juli 1843
ƒ 25,52½
invnr 295 scan 872
1 juli 1844 ƒ 31,29
invnr 309 scan 732 30 juni 1845
ƒ 41,28½
invnr 325 scan 190 30 juni 1846 ƒ 52,86½

Het is mogelijk dat dochter Jantien/Lammigjen bijverdient als wasmeid voor het Instituut, zie halverwege deze pagina.

En de familie heeft te maken met de kolonie-administratie. Op 30 maart 1841, invnr 242 scan 336, draagt de directeur voor ontslag voor de oudste zoon van de weduwe Hendrik. met de opmerking: 'daarbij kunnen er andere jongelieden bij die weduwe worden ingedeeld'. Hendrik vertrekt 31 mei 1841.
Op een lijst dd 13 januari 1843, invnr 273 scan 135, van kolonistenkinderen die 16 jaar worden en waarvoor een geboorteakte moet worden aangevraagd, staat ook Dirk Beenen.

Verkoop drank en coffij

Maar er is ook sprake van irritatie, want op de nota van het verhandelde door de directeur met de Instituteur op 24 juni 1844, invnr 294 scan 301, staat:

7. De wed. Beenen voor de laatste maal te vermanen om zich van alle verkoop van sterken drank en ook van coffij, aan vreemdelingen volstrekt te onthouden, op straffe van onvermijdelijke verwijdering  van haar huisgezin van daar, welke vermaning haar heden door den Directeur zelven gegeven is, wordende de Instituteur uitgenoodigd, gestreng op haar te doen toezien.

in de kantlijn noteert de permanente commissie dat de weduwe met een hoeve is 'begunstigd' en dat de Maatschappij geen enkele verplichting aan haar heeft.

Laatste ingedeelden

Met de volgende indelingen loopt het niet zo lekker.
Willem Eerhart, geboren 26 januari 1824 te Groningen, komt 15 augustus 1842 over uit het Instituut, maar gaat 28 januari 1843 naar een andere hoeve.
Karel Middelhoff, geboren 11 november 1827 te Haarlem, komt 27 juli 1844 over uit het Instituut, maar keert daar 30 oktober 1845 naar terug.
Antoine Nicolaas Fortanier, geboren 30 mei 1826 te Delft, komt uit een hoeve te Wilhelminaoord op 6 augustus 1846 en gaat naar het Instituut op 9 januari 1847.
● En dan Jeronimus Augustus Johannes Kummel, geboren 17 februari 1828 te  Amsterdam. Hij komt uit het Instituut op 9 januari 1847 en hij deserteert op 11 april 1847. Hij wordt 16 april teruggebracht en bij de tuchtzaak geeft hij als reden voor zijn vlucht 'dat, te Groot Wateren ingedeeld geweest zijnde bij de Wed. Beenen, hij onderscheidenen keren verzocht had, naar het Instituut te worden terug geplaatst, uit hoofde hij het bij die Weduwe niet goed had'.

Kortom, het loopt niet lekker. En dan is het eind voorspelbaar.

Het vertrek

Op 19 mei 1847, invnr 339 scan 378, schrijft de directeur aan de Instituteur:

In antwoord op Uwe brieven van 12 en 17 dezer N67 en 68, meld ik UwEd dat het huisgezin van de Karper den laatsten dezer maand naar Groot Wateren kan worden overgebragt, ter vervanging van de weduwe Beenen, die voor dien tijd verlangt te vertrekken, in plaats van zich in een ander huisgezin te laten indeelen, nu zij, niet zonder haar toedoen, geheel zonder kinderen geraakt is en daarbij geen ingedeelden houden kan, kunnende haar de uitgezette pootaardappelen worden vergoed.

Diezelfde dag geeft de directeur kennis hiervan aan de adjunct-directeur van de vrije koloniën, invnr 339 scan 375, en schrijft hij aan de permanente commissie, invnr 337 scans 573-574. In die laatste brief schrijft hij dat de weduwe na de dood van haar man 'uit medelijden op de hoeve gelaten is'.

De directeur blijkt in deze brief een hele andere opvatting te hebben over de samenstelling van het gezin Beenen dan hierboven geschetst (en in genealogieën voorkomend). Hij schrijft dat er geen kinderen meer in huis zijn,

zijnde er eerst een zoon elders gaan dienen, later eene dochter in het huwelijk getreden, dit voorjaar weer een zoon in militaire dienst getreden, van welke men niet gelooft, dat hij zal terug komen, terwijl de laatste, jongste dochter nu is gaan dienen'.

Die laatste dochter ken ik niet. Het komt wel vaker voor dat de directeur er helemaal naast zit bij de gezinssamenstelling van kolonisten. In het stamboek staat alleen dat Dirk op 8 mei 1847 in militaire dienst gaat en dat Jantien de kolonie in mei 1847 zonder toestemming blijkt te hebben verlaten.

De vrouw, weinig gedaan hebbende, om hare kinderen in het belang der Maatschappij bij zich te houden, was ook zeer tegen ingedeelden, die voor den arbeid in Groot Wateren zoo noodig waren. Ook viel er nu en dan, nog wel meer op haar aan te merken.

De directeur heeft haar aangezegd dat nu de kinderen uit huis zijn ze niet alleen in de woning kan blijven en dat ze bij een gewoon kolonistengezin zal worden ingedeeld, waarop zij te kennen heeft gegeven dan liever te vertrekken.

De permanente commissie behandelt dit 27 mei 1847 bij agendapunt 9 en gaat waarschijnlijk geheel akkoord met de voorstellen.

Op 31 mei 1847 schrijft de directeur aan de Instituteur, invnr 339 scan 401: 'Ingevolge autorisatie der P. C. van van 27 dezer No 9 magtig ik Ued om aan de Wed. Beenen te Groot Wateren ontslag te verleenen'. Ze vertrekt als laatste van het gezin Beenen op 1 juni 1847 van de kolonie.