Naar het overzicht
van stukken over WATEREN
Nicolaas van Heusden is volgens de kolonie-administratie geboren
op 20 april 1806 te Leiden. Zijn moeder. Cornelia
Lodenstein, overlijdt als Nicolaas zes jaar is. Of Nicolaas op dat
moment al aan de Leidse wezenzorg is overgegeven of pas later,
weet ik niet. Hij schrijft een keer, invnr 86 scan 16, dat hij 'in
het Gereformeerde Weeshuis op de Hogelandsche Kerkgragt verzorgd
geweest' is.
De overlijdensdatum van zijn vader, Arij van Heusden, is
onbekend. Er overlijdt in 1826 wel een Arij van Heusden in
Veenhuizen, maar die is pas 27 jaar dus dat kan hem niet zijn. Als
er in december 1828 naar gevraagd wordt, behoort Nicolaas van
Heusden tot de "weeskinderen" die verklaren dat zij buiten de
koloniën nog ouders in leven hebben, invnr 95 scan 333.
De regenten der Huiszitten en Diaconie armen in Leiden sluiten
samen met de regenten van het Heilige Geest of Armen wees- en
kinderhuis te Leiden, in maart 1821 een contract met de
Maatschappij van Weldadigheid, waardoor zij twaalf weeskinderen in
de kolonie kunnen plaatsen, zie hier bij A29. Die
twaalf weeskinderen komen, tegelijk met een aantal Leidse
gezinnen, op 19 juli 1821 in de kolonie aan
Onder hen Nicolaas van Heusden, dan dus vijftien jaar. Op
onderstaande aankomststaat, staan rechts de Leidse wezen en links
de kolonisten uit de kolonie Willemsoord bij wie ze worden
ingedeeld.
Nicolaas begint dus op hoeve 95 van Willemsoord in het huishouden van Wouter Peen, zie kort over hem op deze pagina. Dat gezin wordt in december 1821 verbannen naar de strafkolonie op de Ommerschans en Nicolaas komt dan eerst bij de Zwolse kolonist Pieter van der Veen (volgens de kolonistendatabase) en daarna bij de weduwe C/Karper (zie hier bij hoeve 81 van invnr 1407).
Maar dan gaat in juni 1824 het Instituut voor Landbouwkundige
Opvoeding van start en worden er talentvolle jongens geselecteerd.
Nicolaas van Heusden hoort tot de eerste groep kwekelingen die op
28 juni 1824 naar Wateren komt. Hij krijgt in invnr 1610
het kwekelingnummer 18.
Hij heeft daar ook een betrekking. Hij is schrijver/boekhouder
bij het Instituut, wat er op neer komt dat hij boekhoudkundige en
andere tabellen maakt. Alles op de kolonie moet geadministreerd
worden. Waarschijnlijk doet hij dat werk al vanaf kort na zijn
komst. De Instituteur schrijft in het jaarverslag over 1825,
gedateerd 21 juli 1826 en afgedrukt in het nummer van september
1826 van het maandblad de Star over:
Nicolaas van Heusden, die zich sedert zijne opneming in het Instituut, bijzonder ook op de kennis van de administratie heeft toegelegd, en dezelve, voor zoo verre die het Instituut aangaat, met ijver waarneemt.
Het is ook bekend wat hij er mee verdient en dat is geen vetpot. Zijn salaris bedraagt één gulden per week, dus ƒ 52-- per jaar.
Een belangrijke doelstelling van het Instituut is om jongens op
te leiden voor functies binnen de koloniën, maar Nicolaas vindt
dat allemaal veel te lang duren. Als hij in 1825 verlof heeft om
twee weken in Leiden door te brengen, gaat hij langs bij de
secretaris van de subcommissie van weldadigheid Leiden, Johannes
Tiberius Bodel Nijenhuis. Hij schrijft daar later over, invnr 86
scan 15, dus dit is in de verleden tijd:
In den jare 1800 vijfentwintig in de maand July, ben ik met een mijner toenmaals kameraden, genaamd Maarten Walle, bij UwEdGestrenge geweest, en verlangde dien tijd mijn ontslag van de kolonie der Maatschappij van Weldadigheid.
UwEdGestrenge zeide mij dat ik een dag of twee na dato eens weerom moest komen. ik ben toen ook op de bepaalde tijd aan het huis van UwEdGestrenge verschenen en bevond dat UwEdGestr. niet op dat tijdstip te huis was.
Het kon ook voor mij niet langer uitstel dulden om in de stad te blijven, daar de datum van mijn verlof pas op 2 dagen na verschenen was.
Ik beraadde mij dus om nog een jaar te wachten om te zien of er ook eenig vooruitzigt bij de M.V.W. voor mij was.
Op 3 juli 1827 is er nog een jaar verstreken, schrijft hij in een brief aan Bodel Nijenhuis, invnr 86 scans 15-17.
Het 2e jaar ben ik ook nog gebleven, maar er deed zich niets voor mij op.
Nu inclineer ik op het sterkst voor mijn ontslag, want waarlijk Mijn Heer, het vooruitzigt bij de Maatschappij is donker.
Het is nu 6 jaren geleden dat ik in de kolonie der Maatschappij van Weldadigheid ben verzorgd geweest, en verlang natuurlijk om toch eenmaal mijn brood zelf te kunnen verdienen.
Aangenaam zoude het voor mij zijn indien UwEdGestrenge aan mijn verzoek gelieft te voldoen.
Ik heb nu den ouderdom van p:m: 22 jaren bereikt en verlang dus mijn ontslag.
UwEdGestrenge gelieve hier aan dan te voldoen zoo spoedig als mogelijk is, want anders zoude ik misschien een tweede brief laten volgen; doordien ik dacht dat UwEdGestrenge deze brief niet had ontvangen, en dit kost te veel aan briefport.
Mijne belangens op het duurzaams UwEdGestrenge aanbevelende, heb ik de eer onder afwachting van een gunstige dispositie met alle achting te zijn
WelEdeleGestrenge Heer
IwEdGestr. onderdanige dienaar
Nikolaas van Heusden
Hij mag dan een beetje in herhalingen vallen, het is een keurige
brief en om te laten zien dat hij echt wel mooi kan schrijven, doe
ik de ondertekening hier als plaatje:
Zijn verzoek om ontslag wordt 4 augustus 1827, invnr 86 scan 424,
door de Leidse subcommissie ondersteund.
Zoals gebruikelijk stuurt de permanente commissie op 25 augustus
1827 de brieven van Nicolaas en de subcommissie door naar de
employés in de kolonie, zodat die er hun licht over kunnen laten
schijnen. De directeur geeft op 8 september 1827, invnr 87 scans
90-91, als zijn mening:
... dat Nicolaas van Heusden een oppassende jongeling is, en niet alleen door harden arbeid, maar ook wel met eenig schrijfwerk wanneer daar toe eene geschikte gelegenheid in de gewone maatschappij gevonden wierd, in zijn onderhoud kan voorzien;
wat deszelfs uitzigt in de koloniën aanbelangd, ook dit dunkt mij is voor hem niet zoo duister; terwijl hij zich als boekhouder van het Instituut te Wateren meer en meer bekwaam kan maken, om naderhand bij geschikte vacature als boekhouder of schrijver bij een ander etablissement of kolonie te worden geplaatst.
De directeur speelt de vraag ook door aan de Instituteur van
Wateren, Kornelis Mulder, en die geeft, op 9 september 1827, invnr
87 scan 106, op zijn gebruikelijke badinerende toon zijn geheel
eigen verklaring waarom Nicolaas van Heusden uit Wateren weg wil:
Ik heb de eer UwEGestr. in gevolge missive van den 8 dezer No 360A te berigten, dat de kweekeling van Heusden een aan zijne bekwaamheid geëvenredigd gedrag heeft, ofschoon ik niet mag ontveinzen dat hij niet van groothartigheid kan vrijgesproken worden, en ten gevolge hiervan ben ik in de noodzakelijkheid geweest hem dat nu en dan eens te doen gevoelen, opdat grootheid en nederigheid bij hem gelijken tred zouden houden.
Dit heeft hij mij kwalijk genomen als komende dusdanige verwijtingen of vermaningen niet overeen met de hooge waardigheid als boekhouder die hij bekleedt, en om deze handelwijs aan mij te wreeken, vroeg de arme jonge zijn ontslag.
Blijkbaar bedoelt de Instituteur met groothartigheid NIET dat
Nicolaas een groot hart heeft, maar dat hij zich wel eens
hooghartig en verwaand gedraagt. Maar er is sprake van berouw,
schrijft de Instituteur:
Dit een en ander heeft hij mij zelfs beleden, met betuiging tevens dat hij diep berouw had over zijne gedane keus en mij op het allervriendelijkst verzocht hem dit te vergeven en zijne voorspraak te willen zijn bij UwEdGestr. en bij de Permanente Kommissie.
Overigens heb ik noch op van Heusdens werkzaamheden noch op zijn gedrag iets te zeggen, en neem daarom deze gelegenheid waar om hem in UwEdGestr. protectie aantebevelen, vertrouwende dat zijn gedrag en wandel de belooning zal zijn voor al het goede aan hem besteed, en dat zijne hoogmoed nimmer meer over zijne nederigheid zal zegevieren..
De directeur der koloniën stuurt deze brief 11 september 1827,
invnr 87 scan 152, door naar de permanente commissie en die
bespreekt dat 19 september 1827 N11 en neemt het dan
waarschijnlijk voor kennisgeving aan.
Iedereen is gelukkig, Nicolaas blijft boekhouden in Wateren. Maar de boodschap is wél overgekomen! Al een paar maanden later is de gewenste vacature er. Op 17 december 1827, invnr 88 scan 622, schrijft de directeur aan de permanente commissie:
Voorts neem ik de vrijheid te vragen de bepaalde authorisatie tot aanneeming als adsistenten op het algemeen Bureau van Jan Janssen, ingedeelde wees van 's Hage bij den kolonist Krabshuis, en den kweekeling van Heusden, waartoe ik vermeen dat door den WelEdGestr. Heer Faber van Riemsdijk, tijdens deszelfs verblijf in de kolonien reeds voorloopig de toestemming is gegeven;
waarbij ik dan teevens wenschte te worden geinformeerd welk salaris per week aan gen. ads. zoude behoren te worden uitbetaald: de somma van ƒ 3.- aan den eersten en ƒ 4.- aan den tweeden is mij doelmatig en overeenkomstig hunne verkregen kennis en ?? diensten voorgekomen.
De permanente commissie bespreekt dit 22 december 1827 en
schrijft erover aan de directeur op 29 september 1827 en het
resultaat is dat Nicolaas van Heusden per 7 januari 1828
is aangesteld als assistent op het algemeen bureau van de koloniën
in Frederiksoord. Inderdaad voor 4 gulden per week, dus ƒ 208,-
per jaar.
Maar ja, dan duikt die eerder genoemde groothartigheid weer op.
De directeur der koloniën schrijft op 17 mei 1828, invnr 91 scan
140:
Voorts dat de als wees bekenden doch tevens op het algemeen Bureau geplaatste van Heusden, zich niet ontzien heeft de kolonisten van Ooijen en Rietberg in het bijzonder, en in deze alle de overige kolonisten, slegte menschen te noemen, en zich op zijne betrekkingen als Boekhouder zoo als hij zich noemt, te zeer te verheffen, met dat gevolg dat genoemde kolonisten daardoor beledigd, met van Heusden hebben geworsteld, enz.
dat aan de andere zijde ook de kolonist van Ooijen beschonken was, en Rietberg met van Heusden handgemeen wierd.
Daar het mij nu uit ingenomen informatien en bekentenissen van de een, zoo wel als ander zijde gebleken is, allen schuld te hebben, heb ik goed gevonden, de kolonisten heden voor den kleinen raad der kolonien te brengen, door welke hun de straf voor twee dagen opsluiting is opgelegd, en ten aanzien van van Heusden de Perman. Komm. voortestellen, ook deze gedurende twee of vier weken half salaris te geven.
Vreemd genoeg staat er niets over de straf voor Van Ooijen en
Rietberg in de notulen
van de kleine raad van 17 mei. Tot de strafkorting op het salaris
van Nicolaas wordt door de permanente commissie op 3 juni 1828,
invnr 961 mapje 1828 (geen scans) besloten en daarna zijn er geen
geluiden meer over onheuse bejegening van kolonisten.
Het is mij niet duidelijk of Nicolaas van Heusden gedurende deze
tijd is ondergebracht bij kolonisten in Frederiksoord of dat hij
elke werkdag de stevige wandeling maakt van Wateren naar
Frederiksoord. Ik vermoed het laatste, want hij staat niet in de
stamboeken van Frederiksoord.
Hij staat op een lijst dd 21 oktober 1828 van kwekelingen die
vallen onder de herderlijke zorg van dominee Clinge van Vledder,
invnr 94 scans 257-258.
Begin februari 1829. invnr 95 scan 834, vraagt de directeur aan de permanente commissie toestemming 'om aan den geempl. van Heusden eene gulden sweeks meer te mogen uitbetalen'. De permanente commissie neemt dat voorstel over en een van de folio's met 'hoofdambtenaren' in het personeelsregister met invnr 997 meldt: 'Bij Besluit van 25 februari 1829 No 2 zijn salaris met een gulden verhoogd.' Vijf gulden per week betekent ƒ 260.- per jaar.
Maar er zit nog meer in het vat. Op dezelfde folio van invnr 997
staat dat hij 'bij Resolutie van 26 september 1829 No 2'
wordt overgeplaatst naar het algemeen bureau van de permanente
commissie in Den Haag, 'met verhooging van zijn salaris met ƒ
1.-.'
Nicolaas van Heusden legt het traject 'Wateren → algemeen bureau
Frederiksoord → algemeen bureau Den Haag', niet alleen af. Gelijk
met hem op gaat Christiaan Barenfanger, zie over hem deze pagina. Van
beide jongens wordt in invnr 1610 genoteerd dat ze ondanks alle
overplaatsingen blijven behoren 'tot de sterkte der kwekelingen'.
Dat is een beetje onhandige afspraak, die steeds weer moet worden uitgelegd. Zo meldt de Instituteur nog in januari 1832 over de jongens, invnr 121 scan 504: 'Zijn van bijzonder contract, en zijn al lang van het gesticht verwijderd.' Hun officiële ontslag als kwekeling is pas op 1 maart 1833, zie invnr 135 scan 851, en op het overzicht van in 1833 ontslagen jongens, invnr 145 scan 270, staat 'geemployeerd bij het bureau te s Hage'.
Zes gulden per week is een mooi salaris in de koloniën, maar in
Den Haag is het leven een stuk duurder. Op 18 oktober 1830 vragen
Nicolaas van Heusden en Christiaan Barenfanger in een gezamenlijke
brief om loonsverhoging, invnr 109 scan 266:
(...)
Dat de supplianten echter na hunne overkomst alhier spoedig hebben moeten ondervinden, dat hun salaris en toelage bijna toereikende was om kost en inwoning en nog wel ver beneden het middelmatige te bekomen, en dat zij dus niet konden denken om in hunne behoefte aan kleeding te voorzien, en dat alzoo hunne toestand in plaats van verbeterd te zijn inderdaad was verminderd.
(...)
En zo nog twee kantjes door over hun 'treurigen toestand' en de
mogelijkheid dat zij 'in korte tijd niet meer fatsoenlijk op haar
bureau zullen kunnen verschijnen'. Dan is er een tijd geduld
nodig, maar invnr 997 meldt: 'Besluit 24 februari 1831 No 7 zijn
salaris gebragt op ƒ 7 s weeks'. Dat wordt afgerond op 365 gulden
per jaar.
Maar inmiddels is de Belgische onafhankelijkheidsstrijd begonnen
en heeft Nederland schutters nodig om die Belgen een lesje te
leren. Op 5 oktober 1831, invnr 118 scan 73, schrijft Nicolaas van
Heusden:
De ondergetekende in dit jaar voor de Schutterlijke dienst hebbende moeten loten, en een dienstpligtig nummer getrokken hebbende, is bij de mobile Schutterij ingelijfd en heeft dezen dag de aanzegging bekomen dat hij op Dingsdag den 11e dezer naar het leger te velde van den Staat moet marcheeren, waardoor hij verpligt wordt, zijne werkzaamheden aan het bureau van UwEdGestr. te verlaten, en waarvan hij de eer heeft UwEdGestr. bij deze te informeren.
Hij bedankt de permanente commissie voor alles wat zij aan zijn
opvoeding hebben bijgedragen en hij rekent er op na zijn dienst
weer in zijn huidige functie te mogen terugkeren. Daar heeft de
commissie inderdaad in voorzien, zie dit besluit,
want iedereen denkt dat dat gedoe met die Belgen niet lang zal
duren. Dat Nicolaas ook vraagt hem gedurende zijn dienst
gedeeltelijk door te betalen, is naruurlijk een brug te ver, dat
gaat niet door.
In tegenstelling tot de verwachting blijft het gedoe met de Belgen maar duren. Steeds meer schutters krijgen onbepaald verlof en verlaten de dienst. Dat wil Nicolaas van Heusden ook, schrijft hij op 18 juni 1833, invnr 137 scan 352. Hij is dan inmiddels:
Koporaal bij de 5e Kompagnie van het 1e Bataillon der 1e Afdeeling Mobiele Zuidhollandsche Schutterij
De permanente commissie heeft op dat moment slechts verlof voor
enkele maanden voor hem aangevraagd, en dat is ook het hoogst
haalbare, meldt op 6 juli 1833, invnr 138 scan 143, iemand namens
'Z.K.H. den Veldmaarschalk Opperbevelhebber van het Leger' (=
prins Frederik, tevens voorzitter van de Maatschappij van
Weldadigheid), want verloven voor onbepaalde tijd worden niet meer
gegeven.
Dat laatste is niet waar, want je kunt mensen niet eeuwig in
dienst houden en ik weet niet per wanneer, maar op een gegeven
moment is Nicolaas van Heusden weer op het bureau in Den Haag. In
een andere functie. Dat bureau bestaat uit twee onderdelen: de
secretarie en de afdeling comptabiliteit. Per 15 mei 1835 gaat
Nicolaas over van die laatste, die het financiële beheer voor haar
rekening neemt, naar de secretarie.
Per die datum wordt zijn loon ook opgetrokken van 365 tot 400
gulden per jaar en vanaf januari 1836 of januari 1837 verdient hij
jaarlijks 500 gulden. Dat is nog niet genoeg, want hij heeft
inmiddels een gezinnetje. Hij is in 1836 getrouwd en heeft in 1837
een zoon gekregen.
Op 16 januari 1839, invnr 204 scan 579-580, bedankt hij eerst
uitgebreid de permanente commissie voor alle gunsten die ze hem in
het verleden heeft bewezen. Maar toch moet hij melden...
Dat hij in weerwil van vele genietingen als gratificatien, vermeerderingen van salaris, enz. enz., ter oorzake van de geweldige duurte der hoogst benoodigde levensbehoeften alsmede door de hooge huur der woningen en andere onvoorziene omstandigheden, met zijn gezin van zijn tegenwoordig tractement, zelfs met inachtneming van de grootste zuinigheid, niet kan bestaan.
Hij vraagt om opslag of een gratificatie. Van het eerste zijn
geen aantekeningen in de personeelsregisters en of hij het tweede
heeft gekregen zou moeten worden nagekeken bij de notulen van 18
maart 1839 N23.
Volgens mapje 8 (1842) van invnr 1007 wordt hij op 30 juni
1842 eervol ontslagen. Vermoedelijk heeft hij een andere
baan gevonden.
Maar dat ontslag wil niet zeggen dat hij nooit meer met de
koloniën te maken zal hebben!
Negentien jaar later, het is 1861, Nicolaas van Heusden is
inmiddels 55 jaar en het gaat blijkbaar niet goed met hem. De VUT,
de AOW en de werkloosheidsuitkering zijn nog niet uitgevonden en
hij meldt zich vrijwillig aan voor opname in de
bedelaarsgestichten. Hij komt 18 september 1861 aan op de
Ommerschans. Hij is dan 1 meter 73 lang, heeft grijsachtig haar,
blauwe ogen, een ronde kin en een 'merkbaar teken aan de
linkerzijde der kin'.
Hij heeft het bedelaarsnummer 5802. Als beroep in het register
van de Ommerschans is genoteerd 'schrijver', toegang 0137.01 invnr
439 scan 303. Voor deze toegang moet je op http://alledrenten.nl/scans
kiezen 'Rijkswerkinrichtingen Veenhuizen/Ommerschans' en die keus
bevestigen in het vakje dat eronder verschijnt.
Van de Ommerschans wordt hij 3 oktober 1861 overgeplaatst naar
het tweede gesticht te Veenhuizen (register van het tweede
gesticht, toegang 0137.01 invnr 600 scan 184) en 1 mei 1862 gaat
hij naar het eerste gesticht (register van het eerste gesticht,
toegang 0137.01 invnr 491 scan 128). Voor zover ik kan zien, is
hij alleen, dus zonder zijn gezin. Dat kan nu, zonder mannelijke
kostwinner, makkelijker hulp krijgen van Haagse weldoeners.
Nicolaas van Heusden vertrekt 3 april 1865 uit Veenhuizen met
ontslag.
Hij redt het dan negentien jaar in de buitenwereld en is er weer,
inmiddels weduwnaar, vanuit Den Haag op 11 juni 1884 (toegang
0137.01 invnr 311 scan 340), en wordt na precies twee jaar op 11
juni 1886 weer ontslagen. En tenslotte is hij er weer een maand
later, op 7 juli 1886 (zelfde invnr scan 288), waarna hij op 25
maart 1888, 81 jaar oud, op de Ommerschans overlijdt.