Naar het overzicht
van stukken over WATEREN
Die zes kinderen komen aan op donderdag 19 juli 1821.
Dat zal betekenen dat ze dinsdag 17 juli van Zaandam naar
Amsterdam zijn gegaan, vermoedelijk met de trekschuit, en die
avond het beurtschip hebben genomen dat op dinsdagavonden om 19:00
uur vanuit Amsterdam vertrekt naar Steenwijk. Vandaar zijn ze dan
met een kar gebracht naar de rond deze tijd net opgerichte kolonie
Wilhelminaoord.
Het gezelschap bestaat uit zes weeskinderen en één gezin, dat van
Tijmen van der Werf dat is geplaatst op een ander contract,
namelijk C14. Op de pagina
van Tijmen van der Werf staat de aankomststaat die zich bevindt in
invnr 1343. De zes weeskinderen zijn allemaal tussen de 14 en 16
jaar oud. Onder hen bevindt zich Jan Verwer, die zal uitgroeien
tot een van de meest succesvolle koloniebewoners ooit. En als
derde staat 'Jan Posch'.
Normaliter bemoei ik mij niet met alles wat er buiten de koloniën
is gebeurd of later nog gebeurt, maar dit keer ben ik eens gaan
bladeren door de doopboeken op familysearch. Volgens de
kolonieadministratie is Jan Post van de hervormde godsdienst en
geboren op 22 januari 1807. Ik begrijp dat Zaandam tot
1811 bestond uit Oostzaandam en Westzaandam en in die doopboeken
vind ik rond die periode geen Jan Post of Posch.
Wat ik WEL vind is een Jan Cornelis Posch, geboren 22 februari
1807 te Durgerdam. Zou dat hem zijn?? In de kolonie-administratie
komt de naam Posch nooit voor. Hij wordt consequent overal Jan
Post genoemd. Als hij in werkelijkheid de Jan Posch uit Durgerdam
is en de foute naamsvermelding (en foute geboortemaand) nooit
corrigeert, betekent dat of dat hij niet kan lezen en schrijven,
of dat hij niet beter weet.
Hij wordt samen met een andere Zaandamse wees ingedeeld bij
Elisabeth Smallenberg weduwe Cornelis van den Bosch uit Dordrecht
op hoeve 25 van Wilhelminaoord. In september 1822 wordt hij
overgeplaatst naar de kolonie Willemsoord, waarschijnlijk om extra
arbeidskracht te leveren voor het gezin van Niesje Blokkers weduwe
Molenbroek op hoeve 100 van Willemsoord. Zie bij hoeve 100 van de
Willemsoord-pagina.
Blijkbaar is hij veelbelovend, want Jan Post wordt uitverkoren
voor het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren. In
het eerste stamboek van 'kwekelingen' met invnr 1610 staat hij op
folio 2 met kwekelingnummer 21. Volgens de aantekeningen van
mevrouw Kloosterhuis die zijn opgenomen in de kolonistendatabase
zou hij op 28 juni 1824 naar Wateren gekomen zijn, en dan
behoort hij tot de eerste groep van dertig bewoners van het
Instituut.
In bijlage 21 bij het jaarverslag, gedateerd 21 juli 1826,
afgedrukt in het september nummer van de jaargang 1826 van het
maandblad de Star, en met de transcriptie op deze pagina, wijdt de
Instituteur van Wateren speciale woorden aan Jan Post:
En ofschoon ik niet bevoegd ben, om de uitkomsten mijner bemoeijing en verrigting voor U H. Ed. Gestr. te beoordeelen, mag ik echter mijne tevredenheid over velen mijner kweekelingen niet verbergen.
Inzonderheid moet ik noemen JAN POST, welke zeer veel aan diegenen zijner medekweekelingen gedaan heeft, bij welke zekere onzindelijkheid tot de tweede natuur was geworden, en ik mag niet ontveinzen, dat ik het aan dezen jongeling te danken heb, dat geene mijner opvoedsterlingen meer door dierlijke onzindelijkheid hunne ligchamen verzwakken, noch de lenterozen op hunne kaken doen kwijnen;
In hetzelfde jaar wordt hij negentien jaar en moet hij opkomen
voor de loting voor de militaire dienst. Dat loopt fout af, hij
moet in dienst. Maar de permanente commissie dient een
verzoekschrift in, dat volgens invnr 84 scan 74 inhoudt...
het verzoek, om zekeren Jan Post, loteling van de ligting van 1826, ingedeeld bij de Reserves van de 7e Afdeeling Infanterie, thans kweekeling van het Instituut van Opvoeding voor den Landbouw dier Maatschappij, en met verlof te Wateren, gedurende zijne militie dienstpligtigheid bij gedacht Instituut te detacheeren.
Blijkens deze scan wordt dat verzoek op 8 maart 1827 ingewilligd.
Dat besluit wordt ondertekend door opperbevelhebber prins Frederik
(tevens voorzitter van de Maatschappij van Weldadigheid).
Zo gaat het voortaan elk jaar. Blijkbaar stelt men zeer hoge
prijs op de aanwezigheid van Jan Post in de koloniën. Op 20
december 1827, invnr 88 scan 666, schrijft de directeur der
koloniën aan de permanente commissie dat de Instituteur Mulder hem
er op gewezen heeft dat het verlof in maart 1828 afloopt en dat de
commissie een nieuw verzoek moet indienen.
Dat gebeurt, en 17 januari 1828, invnr 89 scan 171, gaat het
ministerie van Oorlog daar mee akkoord. En zo blijft hij in
Wateren. Hij staat op een lijst dd 21 oktober 1828 van kwekelingen
die vallen onder de herderlijke zorg van dominee Clinge van
Vledder, invnr 94 scans 257-258. Als er december 1828 om gevraagd
wordt, behoort Jan Post tot de kinderen die 'stellig weten dat
hunne ouders overleden zijn', invnr 95 scan 342.
Op 14 januari 1829, invnr 95 scan 532, schrijft de directeur:
Eindelijk neem ik de vrijheid de Perm. Komm. te herinneren aan den kwekeling Jan Post te Wateren, loteling van 1807 en als milicien ingelijfd in de 7e Afdeling Nat. Infanterie, doch waar voor jaarlijks een verlof aan Z.K.H. den Kommissaris Generaal van Oorlog wordt aangevraagd, om bij voortduring in de koln te mogen verblijven.
Twee dagen later schrijft de permanente commissie aan het
ministerie van Oorlog. En 13 februari 1829 komt uit Brussel
bericht dat het weer goed is, invnr 95 scan 876.
Hij is dan al 22 jaar en eigenlijk te oud om gewoon onder de
kwekelingen gerekend te worden. In het hiervoor al genoemde
stamboek van kwekelingen met invnr 1610 wordt achter Jan Post
geschreven: '10 Augustus 1829 ontslagen, en als aspirant
geemployeerde tot de sterkte der ambtenaren opgenomen'. Dat wordt
bevestigd door de 'Staat van gedurende 1829 ontslagen kwekelingen
van het Instituut te Wateren tevens aanwijzende hunne bestemming',
invnr 104 scan 243, waarin wordt gemeld dat hij is aangesteld als
'ambtenaar te Wateren'.
En inderdaad staat hij vermeld in het oudste bewaard gebleven personeelsregister, met invnr 997, dat op folio 60 Jan Post en twee andere jongens vermeldt als 'aspirant-ambtenaar' te Wateren. Het 'aspirant' houdt waarschijnlijk in dat ze hem geen fatsoenlijk salaris betalen, maar afschepen met een fooi. In latere brieven, in 1833, noemt men hem 'voormalig Onder-direkteur buiten', wat hem verantwoordelijk maakt voor de landbouw in Wateren. Maar in die latere brieven zal ook blijken dat zich tijdens deze periode problemen voordoen.
Nu hij formeel ontslagen is, kan Zaandam in zijn plaats een ander
weeskind sturen, invnr 100 scan 60, en invnr 100 scan 253.
Dan is het 1830. Ik weet niet of de permanente commissie dit jaar
een verzoek om verlof heeft ingediend of niet, maar dat maakt hoe
dan ook niet uit. Dit is het jaar van de Belgische opstand, heel
Nederland moet onder de wapenen om dat volk in het gareel te
dwingen, aan verlof doen we niet meer. En het overzicht van in
1830 met ontslag vertrokken kwekelingen, invnr 114 scan 27, meldt
dat ook Jan Post 'in militaire landdienst' getreden' is.
Uit invnr 121 scan 3 blijkt dat hij tijdens zijn diensttijd nog
een keer met verlof in Wateren langs is geweest.
Dan zijn we een paar jaar later. Op 3 september 1833, invnr 140
scan 39, schrijft de directeur over mensen die terugkeren uit
militaire dienst en behandelt hij de vraag of er nog
geschikte ambtenaren te vinden zijn, en in dat kader noemt hij
ook...:
(...) zekeren Post, voormalig OnderDirekteur bij het Instituut te Wateren, die zich bij mij heeft aangemeld, om andermaal in de koloniën te worden aangenomen, niettegenstaande hij reeds lang meerderjarig is.
Ik heb hem naar UWEdG. verwezen, doch mag niet verbergen, dat hij van zijne oude kwaal, het misbruik maken van sterken drank, niet is genezen, maar zelfs daarin schijnt verergerd te wezen.
Blijkbaar wil Jan Post na zijn diensttijd graag terug en
blijkbaar - ik heb er eerder niets over gevonden - zijn er in het
verleden problemen geweest rond dronkenschap.
Na deze brief verstuurd te hebben, krijgt de directeur een brief
ook gedateerd 3 september 1833, invnr 140 scan 41, van de
voormalige Instituteur Kornelis Mulder, die inmiddels
adjunct-directeur van de Ommerschans is. Hij schrijft:
Het lid der Permanente Commissie den heer Faber van Riemsdijk nu weder naar Den Haag vertrokken zijnde en Jan Post daar door geene gelegenheid hebbende met ZWEdG. over deszelfs aangelegenheden te spreken, zoo heb ik gemeend nog eenmaal (en wel voor het laatste) mijne barmhartigheid over mijne standvastigheid van karakter jegens hem te laten zegepralen, en UWEdGestr. te verzoeken om het nog eens met hem te proberen.
Ik heb hem heden middag nog eens weder ernstig over zijne zwakheid onderhouden, en hem gezegd, dat dit de laatste poging zoude zijn, die ik voor hem in het werk stelde, en bij aldien dezelve mogte gelukken, en hij niet alles deed om in alle opzigten te voldoen, dat hij mij dan nimmer weder onder de oogen behoefde te komen.
Dat 'nimmer weder onder oogen komen' zal inderdaad gebeuren, maar
om een geheel andere reden dan verwacht: Kornelis Mulder zal 25
december 1833 overlijden.
De directeur der koloniën laat de brief van Mulder overschrijven
en stuurt hem 5 september 1833, invnr 140 scan 87, door naar Den
Haag, met het volgende begeleidende schrijven:
Nadat ik UWEdG. mijnen brief van eergisteren No 1759 afgezonden had, ontving ik nog den brief van den Adjunct-Directeur te Ommerschans, waarvan een afschrift hier is bijgevoegd, handelende over den voormaligen Onder-Directeur buiten te Wateren, met name Jan Post, omtrent wiens wederaanneming ik de eer heb UWEdG. alleen nog dit voortedragenL
1: Dat hij het boerenwerk en den grond verstaat en sterk van ligchaam is.
2: Dat zijne neiging voor het gebruik van sterken drank dus het eenige bezwaar is tegen zijne wederopneming, met het oogmerk om van hem nog eens een goed ambtenaar of hoevenaar te bekomen.
3: Dat hij, ofschoon bij ieder Gesticht wel kunnende worden te werk gesteld, te Groot Wateren zoolang het buitengewone werk der vergrooting van het hooiveld in Oude Willem nog niet afgeloopen, het nuttigste zou zijn geplaatst.
4: Dat hij met het minste loon, eens gewonen arbeiders best tevreden zijn zou, daar hij volstrekt arm is en naar zijn corps zou moeten weêrkeren, indien hij niet in de koloniën zou worden opgenomen, kunnende hij te Wateren ook als gewoon kweekeling zijn.
5: Dat hij, zich niet wel gedragende, bij de week zou kunnen worden weggezonden.
De wederopneming is mogelijk dankzij een besluit van een maand geleden, zie hier. De permanente commissie bespreekt een en ander op 18 september 1833 N15, invnr 416. Dat heb ik niet gezien, maar Jan Post staat nergens in de personeelsregisters, dus blijkbaar zien ze het niet zitten.
Hij blijft derhalve 'volstrekt arm'. Hij redt het tien jaar en
dan... Op 25 augustus 1843 komt hij het bedelaarsgesticht op de
Ommerschans binnen. Hij krijgt het bedelaarsnummer 5278 en hij
komt uit Dedemsvaart en dat laatste duidt op een vrijwillige
opname. Hij laat zich inschrijven als 'Jan Post, geboren 22
februari 1807 te Durgerdam'.
Aha!
Dit is een bewijs dat de in Durgerdam geboren Jan Posch door het
leven gaat als Jan Post. Het is nog niet per se een bewijs dat het
dezelfde is die in het Instituut te Wateren gezeten heeft, maar
het maakt het wel heel waarschijnlijk.
Op 10 februari 1844, invnr 287 scan 155, stuurt de directeur naar
Den Haag het 'algemeen verhoor betreffende het domicilie van
onderstand' van de bedelaarskolonist Jan Post. Dat is een
buitenkansje, want dat zal uitsluitsel geven over zijn levensloop
tot nu toe. Het bevindt zich of bij 5 maart 1844 N9, invnr 550, en
als het daar niet meer is in het archief van Binnenlandse Zaken 7e
afdeling Armwezen, Nationaal Archief toegang 2.04.56.
Ten tijde van zijn opname heeft Jan Post een blozend gelaat, bruin haar, blauwe ogen en geen bijzondere kenmerken. Hij wordt 31 augustus 1843 overgeplaatst naar Veenhuizen en op 28 mei 1845 uit het gesticht ontslagen.
Maar een maand later, 28 juni 1845, is hij er weer. Vanuit
Zwolle, dus vast en zeker weer vrijwillig. Hij heeft
bedelaarsnummer 772, in het signalement staat nu ook zijn lengte:
1 meter 74, als domicilie van onderstand wordt Zaandam genoemd en
hij blijft vier jaar, tot hij op 19 mei 1849 ontslagen wordt.
Daarna komt hij in de administratie van de koloniën niet meer
voor.