Naar het overzicht
van stukken over WATEREN
● Johannes Jacobus Retel, geboren op 2 mei 1822, bij
aankomst dus 13 jaar oud, hij krijgt het weesnummer 973,
● Hendrik Retel, geboren 4 juni 1824, bij aankomst dus 11
jaar oud, hij krijgt het weesnummer 981, en
● Antonius Retel, geboren 10 augustus 1826, bij aankomst
dus net 9 jaar oud, hij krijgt het weesnummer 1035.
Hun vader Jacobus Retel is overleden in september 1827. Op enig
moment daarna zijn de drie broers onder de hoede van de Haarlemse
armenzorg gekomen en die maakt gebruik van het contract tussen de
Maatschappij van Weldadigheid en de Staat om ze naar Veenhuizen te
sturen. Moeder Grada Maria 't Hoen blijft met dochter Maria, de in
1819 geboren oudere zus van de broers, in Haarlem achter.
De drie broers komen bij elkaar op zaal, zoals te zien is op een
overzicht van zaal 7 & 8 van het eerste gesticht dd 1 oktober
1835, invnr 164 scan 43, maar na een jaar worden ze uit elkaar
gehaald.
De middelste, Hendrik, gaat 22 december 1836 naar het Instituut,
waar hij het kwekelingnummer 53 krijgt. Waarom Instituteur Jan
Hessels van Wolda de middelste van de drie uitverkiest, valt wel
te begrijpen. De jongste, Antonius, is nog te jong, en de oudste,
Johannes Jacobus, is dan al voor de Maatschappij aan het werk.
Óp een lijstje 'aspiranten', zeg maar onderbetaalde
hulp-ambtenaren, invnr 176 scan 263, scan 258 en scans 269-270,
dat de directeur 16 oktober 1836 heeft opgesteld als bijlage bij
zijn brief van die dag, invnr 176 scan 272 ev, staat dat Johannes
Jacobus werkzaam is voor de magazijnmeester van het eerste
gesticht en daar ƒ 1,50 per week mee verdient, al krijgt hij daar
slechts een miniem gedeelte van uitbetaald.
Later werkt hij als schrijver voor de boekhouder-binnen, invnr
183 scan 554.
Op 1 maart 1838 heeft Hendrik te Wateren een schuld op het
kledingfonds van ƒ 1,79 en een tekort aan verdienste van ƒ 1,58,
invnr 193 scan 85. Niet zo best, maar ook geen schokkende
bedragen.
Rond die tijd, begin 1838, ziet moeder Grada Maria 't Hoen
mogelijkheden om zelf voor haar kinderen te gaan zorgen. Het begin
van dat verhaal is er niet (of het is er wel maar ik kan het niet
vinden), maar ik begrijp dat ze aanbiedt om zelf te gaan zorgen
voor haar zoons Johannes Jacobus en Antonius. Waarom Hendrik in
dat voornemen niet genoemd wordt, zou ik niet weten.
Als de autoriteiten in de plaats van herkomst er mee instemmen, en dat doen Burgemeester en Wethouders van Haarlem, dan gaat de Maatschappij er altijd in mee en vraagt ze het ontslag voor de kinderen. En op 10 april 1838, invnr 194 scan 236, geeft het ministerie van Binnenlandse Zaken toestemming om Antonius en Johannes Jacobus uit de koloniën te ontslaan.
Maar dan merkt moeder dat ze het toch niet kan bekostigen. Op 26 april 1838 melden Burgemeester en Wethouders van Haarlem, invnr 194 scan 455:
De moeder van J.J. en A. Retel heeft ons nader te kennen gegeven dat zij vooralsnog moet afzien van deze hare kinderen tot zich te nemen, daar zij hun nog niet behoorlijk kan onderhouden.
Wij hebben alzoo de eer UwEd te verzoeken om voorlopig geen gevolg te geven aan de toestemming tot ontslag van de permanente commissie.
Bijaldien evenwel deze kinderen bij gelegenheid van het jaarlijksche verlof mede in hetzelve konde begrepen worden, zoude de moeder dat gaarne zien.
Ze schrijven dat aan de directie van het eerste gesticht te Veenhuizen, die geeft de brief door aan de directeur der koloniën en die stuurt hem 7 mei 1838 door naar de permanente commissie, met de begeleidende woorden, invnr 195 scan 70:
Ik heb de eer UwEdGeb. hierbij over te zenden een brief van de Regering van Haarlem, houdende verzoek, om het ontslag van J.J. en A. Retel, No 973 en 1035, voor eerst buiten gevolg te laten en om, in plaats daarvan, hun in het jaarlijksch verlof te begrijpen, waaromtrent ik het welnemen van UwEdGeb. wensch te verstaan.
De permanente commissie behandelt dit op 28 mei 1838 N18 en 30
juni 1838 N15. Bij die laatste bespreking laat ze het ministerie
van Binnenlandse Zaken blijkbaar weten wat Haarlem gemeld heeft,
want op 19 juli 1838, invnr 197 scan 339, trekt dat ministerie,
volgens mij een van de uitvinders van het begrip 'bureaucratie',
de eerder gegeven toestemming tot ontslag officieel in.
In de tussentijd heeft Haarlem zich al weer gemeld. Op 4 mei 1838, invnr 195 scans 39-40, schrijven zij eerst dat een moeder van drie andere weeskinderen om hun verlof verzocht heeft. En daarna:
Een gelijk verzoek is ons gedaan door de moeder van Johannes Jacobus en Antonius Retel, wier ontslag vroeger door ons op haar verzoek aangevraagd en ingewilligd was.
Maar zij zelve sedert in hare bestaande middelen te leur gesteld, wenschte dit jaar daaraan nog geen gevolg te geven, maar wel dat die kinderen met verlof mogten overkomen, en ook dit verzoek hebben wij de eer te ondersteunen.
Aanstaande Dingsdag vertrekt van hier eenen suppoost uit een der Godshuizen met eenige kinderen, en de opgenoemde kinderen zouden van zijne terugkeer zeer voegzaam gebruik kunnen maken om onder geleide herwaards te komen.
Die suppoost komt 10 mei 1838 in Veenhuizen aan met zes kinderen
uit Haarlem en zal op zijn terugtocht Johannes Jacobus en Antonius
meegenomen hebben. Op 1 juni 1838 laat de directeur aan de
permanente commissie weten, invnr 196 scan 17, dat 'aan Johannes
Jacobus en Antonius Retel een verlof tot wederopzeggens toe' is
gegeven, en hij herinnert ze 'zijnde het deze kinderen tot wier
ontslag eerst autorisatie gegeven was'.
Blijkbaar vraagt de permanente commissie zich later af waar ze blijven, want op 6 augustus 1838, invnr 198 scan 133, meldt de directeur:
Ter voldoening aan Art. 3 van UwEdGeb. Resolutie van den 2 dezer maand No 2, heb ik de eer UwEdGeb. te berigten dat de Weezen J.J. Retel, No 973, en A. Retel, No 1035, reeds in de kolonien zijn terug gekomen.
Als ze dan niet blijvend naar Haarlem teruggaan, kunnen ze mooi
naar Wateren, moet Instituteur Jan Hessels van Wolda gedacht
hebben. Op 20 augustus 1838 haalt hij Johannes Jacobus en Antonius
Retel naar het Instituut, waar Hendrik dus nog steeds woont.
Antonius krijgt het kwekelingnummer 39 en Johannes Jacobus nummer
22. nu zijn alle drie de broers in Wateren.
In 1840 zijn er brieven waaruit blijkt dat Johannes Jacobus in de wandeling gewoon Jan heet en dat hij hogerop wil. Op 14 mei 1840 schrijft Instituteur Van Wolda, invr 229 scan 318:
In het najaar van 1839 heeft de kweekeling Jan Retel, die nu 18 jaren geworden en tevens tot lidmaat aangenomen is, zich, met overleg zijner familie, en met mijne voorkennis, gewend tot Z.E. de Minister van Binnenlandsche Zaken, met verzoek om kweekeling op de Kweekschool voor Schoolonderwijzers, te Haarlem, te worden.
Zijn verzoek is daarop gesteld in handen van den schoolopziener van het 2 district van Drenthe, T. Doorenbos, te Smilde, die hem bij zich ontboden en geëxamineerd heeft, met dat gevolg, dat genoemde Jan Retel nu, bij eene Ministeriele Dispositie van 30 April 1840 N172, voorloopig voor drie maanden, tot kweekeling op de voornoemde school is aangesteld, in te gaan met Ult. Junij aanstaande.
Ik heb de eer UwEdGeb. te verzoeken om voor dezen jongeling, die sedert 1835 in de koloniën is, zich steeds braaf heeft gedragen, tegen dien tijd, het ontslag van de kolonie te willen bewerken.
De directeur laat die brief overschrijven en stuurt hem 15 mei
1840, invnr 229 scan 341, door naar de permanente commissie. Die
bespreekt dat 12 juni 1840 bij agendapunt N6. Dat moet in invnr
503 zitten (daarvan zijn geen scans), maar dat hoef ik niet te
zien, want uit het vervolg blijkt dat ze akkoord zijn gegaan en
Johannes Jacobus laten vertrekken naar Haarlem.
En het gaat goed! Op 30 december 1840, invnr 238 scan 772, schrijft de directeur aan de permanente commissie:
Ingevolge UwEdGeb. aanschrijving van den 12 Juny jl N6 heb ik de eer UwEdGeb. nu het geheel ontslag uit de kolonien aan te vragen van J.J. Retel No 970, wien den 1 Augustus jl voorloopig een verlof voor 3 maanden gegeven is, maar nu tot vaste kweekeling van het Kweekschool voor Schoolonderwijzers te Haarlem is aangesteld.
Dit wordt door de permanente commissie behandeld op 11 januari
1841 N1, invnr 511. Ook niet gezien, maar blijkbaar besluiten ze
het eerst aan Binnenlandse Zaken te vragen, want die geeft 28
januari 1841 toestemming voor het ontslag van Johannes Jacobus
Retel, invnr 239 scan 807. Zijn formele ontslag is 11 februari
1841, maar dan is hij dus al een half jaar weg.
Het is de eerste maal dat een koloniebewoner naar de Haarlemse
kweekschool gaat. Volgens mij volgen er later meer, maar dat heb
ik niet nagegaan.
Bij brief van 6 maart 1844, invnr 288 scan 13, geeft de minister
van Binnenlandse Zaken toestemming om Hendrik Retel te ontslaan en
op 1 april 1844 verlaat hij, 19 jaar oud, de koloniën.
Daarna is hij volgens de Naamlijst van in 1844 ontslagen
jongelieden met vermelding van derzelver bestemming, Invnr 307
scan 256, 'bij eenen landman buiten Haarlem in dienst getreden'.
Hij trouwt in 1854 als 'werkman'.
Maar dan is het 1845 en zijn ze alle drie 19 jaar geweest en er zal er toch echt eentje in dienst moeten. Op 15 april 1845, invnr 304 scan 334, vraagt Haarlem of de als enige nog in de koloniën verblijvende Antonius Retel 'geschikt en genegen is om voor zijnen broeder Johannes Jacobus Retel in dienst bij de Militie te treden'. En dat wil Antonius wel voor zijn broer doen. Op 29 april 1845, invnr 304 scan 321, schrijft de directeur:
Onder terugzending des briefs van heeren Burgemeester en Wethouders te Haarlem, ontvangen bij UwEdGeb. Marginale van den 19e dezer maand No 7, heb ik de eer UwEdGeb. te berigten, dat de kweekeling A. Retel wel genegen en, volgens het hierbij gevoegde certificaat, ook geschikt is, om voor zijnen broeder in militaire dienst te treden.
Dat certificaat zal doorgestuurd zijn want dat zit er niet bij. Hoewel Haarlem al gevraagd had om spoed, begint iedereen daarna vreselijk te treuzelen. Pas op 23 juni 1845, invnr 305 scan 755, schrijft de directeur:
Niet voor heden heb ik UwEdGeb. kunnen overzenden, de brief van zekeren J.J. Retel te Haarlem, bloedverwant van den kweekeling A. Retel te Wateren, thans met verlof aldaar, welke ik de eer heb UwEdGeb. hiernevens te doen geworden, met het verlangde opgemaakt attest van goed gedrag, hetwelk overmorgen zou moeten dienen, om denzelven als plaatsvervanger voor zijnen broeder bij de Nationale Militie te zien aangenomen; ten einde hieraan verder gevolg te kunnen geven.
Het woord 'overmorgen' heeft de directeur onderstreept, want hij
weet ook wel dat het onmogelijk is dan al de stukken in Haarlem te
krijgen. Al doet de permanente commissie haar best, op 26 juni N8
stuurt ze de stukken door. Uiteindelijk zal het wel goed gekomen
zijn, want het overzicht van in 1845 uit Wateren ontslagen
jongens, invnr 322 scan 103-104, meldt over Antonius: 'Den 7 july
voor de mil. dienst ontslagen.'
Ook Antonius Retel trouwt later te Haarlem als 'werkman'.
Johannes Jacobus Retel als 'hoofdonderwijzer' in Sint Philipsland
op Tholen, dus de opleiding heeft blijkbaar vruchten afgeworpen.