Jan Kloosterman is volgens Jan Hessels van Wolda een 'beste jongen', die te Wateren 'heeft geleerd goed te zijn' en voor wie hij best een stapje extra wil zetten

Jan Kloosterman komt op 10 juni 1833 de kindergestichten te Veenhuizen binnen als onderdeel van een Zeeuws transport met kinderen uit Borssele, Koudekerke en Middelburg. Hij zelf is geboren in Nisse, dat even onder Goes op Zuid-Beveland ligt.

Die geboorte heeft plaats gevonden op 10 augustus 1817. Zijn vader is in oktober 1829 overleden, zijn moeder in januari 1830. De wees geworden Jan Kloosterman is vijftien, bijna zestien jaar oud als hij in Veenhuizen komt.

Hij staat met het weesnummer 1646 op de scans van het wezenregister 1831-1834 met invnr 1411 en van het wezenregister 1835-en-verder met invnr 1413. Zie bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken zijn.

Met voornemen van desertie

Hij vindt het er blijkbaar niet leuk. Op de zitting van de 'Raad van Tucht voor Weezen, Vondelingen en Verlatene Kinderen bij het 1e Gesticht te Veenhuizen' van 16 september 1833, dus drie maanden na aankomst, moet hij terecht staan wegens een poging tot desertie.

Hij en een leeftijdsgenoot bekennen 'van in de vroege morgen van den 15 dezer door middel van overklimming heimelijk het Gesticht te zijn ontvlucht met voornemen van desertie'. De ochtend van 16 september zijn ze terug gebracht door 'den policie bediende J.J. Noort', die daarvoor ƒ 4,50 premie en transportkosten ontvangt. Dat moeten Jan Kloosterman en kompaan betalen.

Die kompaan probeert het later nog een keer, zie hier, maar Jan Kloosterman komt in de tuchtverslagen niet meer voor.

Naar Wateren

Hij wordt 26 mei 1834 uitverkoren voor het Instituut te Wateren en hij staat met kwekelingnummer 55 vermeld op folio 6 van het kwekelingenregister 1832-1835, invnr 1584 (daarvan zijn geen scans), en het kwekelingenregister 1836-1847, invnr 1582 (ook geen scans). Op de aanwezigenlijst bij een inspectie op 1 oktober 1835, invnr 163 scans 9-10, is hij niet in het Instituut zelf, maar 'bij de koeijen'.

Gezien zijn leeftijd zou hij in 1837 kunnen worden voorgedragen voor ontslag, maar dat vindt men te vroeg en er wordt in maart 1837, invnr 181 scan 540, vastgesteld dat hij het jaar erop voor ontslag in aanmerking kan komen.

Ontslag

In de concept-voordracht voor ontslag in 1838 in invnr 1433 (geen scans) schrijft de Instituteur Jan Hessels van Wolda ten aanzien van de 'graad van geestontwikkeling' van Jan Kloosterman:

Was 16 jaren toen hij in de kolonie kwam.
Had niet geleerd en was zwak naar ligchaam en ziel
Is derhalve niet gunstig ontwikkeld maar heeft geleerd goed te zijn

En ten aanzien van zijn schoolvorderingen:

Kan nu wat lezen en schrijven, dat hem met grote moeite geleerd is.

Over het toekomstperspectief bij ontslag meldt de Instituteur:

De Heer Kakebeeke te Goes heeft hem beloofd, bij een boer te Nisse eene dienst te zoeken.
Ofschoon ligt en achterlijk zijnde zal hij, bij eene boer komende, om zijnen gewilligheid wille, wel aan het dagelijksch brood komen.

Jan Kloosterman in Nisse

Voor alle duidelijkheid: met 'achterlijk' bedoelt Jan Hessels van Wolda niet 'zwakzinnig' maar 'met achterstand'. In begin maart 1838 verlaat Jan Kloosterman het Instituut te Wateren, met op zak zo'n veertien gulden die hij in de gestichten meer verdiend heeft dan zijn onderhoud kostte.

Maar het gemeentebestuur van Nisse bekijkt hem even en stuurt hem dan linea recta terug. Blijkbaar melden ze dat aan de gouverneur van Zeeland, want die schrijft daarover aan de permanente commissie en die stuurt dat door naar de directeur der koloniën. Die brief heb ik niet gezien, maar wel de reactie erop van Jan Hessels van Wolda. Althans de kopie daarvan die door de directeur der koloniën is gemaakt.

Jan Kloosterman terug in Wateren

Fragmenten uit die brief van Jan Hessels van Wolda over Jan Kloosterman heb ik opgenomen op de pagina's 279-281 van De kinderkolonie omdat ik het tekenend vond voor de liefdevolle manier waarop Van Wolda zijn pupillen behandelt. De brief dd 31 maart 1838 bevindt zich in invnr 193 scans 584-585:

Copie N. 43

Wateren den 31 Maart 1838

Ter voldoening aan UWEdG: missive van den 26 dezer maand N. 677, heb ik de eer onder terugzending van den brief van den Heer Staatsraad Gouverneur van Zeeland van den 10e Maart 1838 N. 2447, UWEdG: op het 5e punt van denzelven, te antwoorden.

    1e Dat ik bij de voordragt tot ontslag van Jan Kloosterman gezegd heb:
a. ten aanzien zijner ontwikkeling, dat hij 16 jaren was, toen hij in de kolonien kwam, zeer zwak en achterlijk was, naar ziel en ligchaam en hoegenaamd niets geleerd had; dat hij nu iets kon lezen en schrijven, het gene hem met groote moeite geleerd was;
b. ten aanzien van zijn uitzigt op een bestaan, dat de Heer Kakebeeke te Goes hem beloofd had, voor hem bij eenen boer te Nisse eene dienst te zullen zoeken;
c. ten aanzien van mijn gevoelen: dat deze, ofschoon ligt en achterlijk zijnde, bij den boer komende, om zijner geschiktheid wille, wel aan het dagelijksch brood zoude komen.

    2e Dat Kloosterman mij van alle zijden bevestigd heeft, dat het gemeente bestuur van Nisse hem wel gezien, maar volstrekt niet gevraagd heeft wat hij geleerd had, noch wat hij doen kon, en nog veel minder hem had zien werken;-
hoe men dan met volle zekerheid zóó over zijne ongeschiktheid tot- en zijne geringe kennis van – den veldarbeid oordeelen kan, en dan nog van iemand, die, 16 jaren oud zijnde, letterlijk als een kind en met kwaad zeer op het hoofd, naar de kolonien is gezonden, begrijp ik niet.

    3. Dat de groote achterlijkheid van Jan Kloosterman, naar ziel en ligchaam, zoo het mij voorkomt toegeschreven moet worden aan zijne mindere gezondheid, daar hij er niet alleen zwak uitziet, maar ook een ziekelijk aanzien heeft. In alle gevallen is Kloosterman een beste jongen en ik zal, ook dit jaar, alles aan hem doen wat mogelijk is, om hem verder te bekwamen.

De Instituteur
(get) J: H: van Wolda

Voor Copie Conform
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg

Nog een jaar in Wateren

Deze brief wordt door de directeur der koloniën doorgestuurd naar de permanente commissie in Den Haag op 11 april 1838, invnr 194 scan 250. De permanente commissie bespreekt dit 4 mei 1838, invnr 473 (geen scans) maar dan zal ze het alleen doorsturen naar het ministerie van Binnenlandse Zaken.

Dat reageert 15 mei 1838, invnr 195 scan 286, door er op te wijzen dat Jan Kloosterman binnenkort 25 jaar en dus meerderjarig wordt. Als hij dan per se weg wil, valt dat niet tegen te houden. De Maatschappij wordt gevraagd hem

te trachten te overtuigen dat de hiervoren vermelde beschikking tot zijn eigen welzijn is genomen, en dat alzoo zijn wel begrepen belang het raadzaam maakt zich daaraan te onderwerpen.

Dat geeft de permanente commissie 19 mei 1838 N9, invnr 473, door en dat zal Van Wolda zonder veel moeite wel lukken.

Dan in 1839

Het jaar erop wijst het ministerie er, 13 maart 1839, invnr 206 scan 432, nogmaals op dat hij nu meerderjarig is, wat de permanente commissie 18 maart 1839 N1, invnr 484, overbrengt naar de kolonie, waarop de directeur op 26 maart 1839, invnr 207 scan 297, schrijft:

Dat Jan Kloosterman uit aanmerking van den overvloed aan arbeiders te zijner plaatse en de ongegoedheid zijner bloedverwanten, beter nog een jaar aan het Instituut te Wateren zijn verblijven, ten ware hij in dezen omtrek aan eene plaatsing mogt geraken, waarop wel eenig uitzigt bestaat, voor welk geval men de vrijheid verlangde, om hem met verlof te laten gaan, waarop dan in het volgende jaar zijn geheel ontslag volgen kan.

Met 'ongegoedheid' zal hij bedoelen dat de Zeeuwse familie van Jan Kloosterman armastig is. Het ministerie suddert 2 mei 1839, invnr 210 scan 24, nog wat na, wat de permanente commissie 8 mei 1839 N4 bespreekt, invnr 487 (geen scans), maar dat is niet belangrijk. WEL belangrijk is dat het in de loop van het jaar lukt om in de omgeving een baan voor Jan Kloosterman te vinden.

Hij vertrekt op 28 september 1839 ten tweeden male uit het Instituut en het overzicht van in 1839 ontslagen kwekelingen, invnr 221 scan 799, meldt dat hij 'woont bij eenen boer te Wapse'.

1841 en verder

In de ‘Staat, aanwijzende de verschillende bestemmingen, welke de kweekelingen van Wateren, die van af 1e juny 1831 tot heden toe, ontslagen zijn, bekomen hebben, voor zoo verre zulke bekend is geworden en gebleven’, die Jan Hessels van Wolda op 23 februari 1841 maakt, zie hier, wordt gemeld dat Jan Kloosterman in 1839 is begonnen als 'boerenknecht te Diever' en dat hij dat werk begin 1841 nog steeds doet.

Hij trouwt 30 mei 1846 te Ruinen met een 24-jarige arbeidster uit Havelte en gezien de geboorten van hun kinderen en het overlijden van Jan Kloosterman in 1887 blijft hij altijd in deze omgeving wonen. Uit een van die geboorteakten neem ik zijn handtekening over om te laten zien dat het 'met grote moeite' aanleren van schrijven best tot een goed resultaat heeft geleid:



Zie voor een overzicht van stukken over weeskinderen in Veenhuizen deze pagina.