Naar het overzicht
van stukken over WATEREN



Verslag van het Intstituut te Wateren in 1842 door Van Wolda (N262) verzonden aan de permanente commissie

Dit verslag levert Van Wolda in tegelijk met het verslag over alle koloniale scholen in 1842, maar dat staat op een andere pagina. Onderstaande bevindt zich in  invnr 277 de scans 29 tot 31.

Wateren, den 6 July 1843

Ik heb de eer UHoogEdGestr. kortelijk verslag te doen van het Instituut van opvoeding voor den landbouw te Wateren, in 1824 aangelegd en gesticht.

En heb het geluk hier allereerst dankbare melding te maken van den gelukkigen schat der gezondheid in welken de bevolking, gedurende het gansche jaar 1842 wederom onafgebroken heeft mogen deelen.

Mijne medearbeiders, Haarman voor binnen en Hendrikse voor buiten, beide in de Kolonie opgegroeid, hebben zich in hunne betrekkingen loffelijk gekweten, en waarlijk de moeite aangewend om de van Veenhuizen overgekomen jongens en jongelieden, nu van verschillende ouderdom, tot werkzaamheid, orde en geschiktheid op te leiden. Gelijk het te denken is, is het doel bij den eenen beter bereikt dan bij den anderen.

Het school- en godsdienstig onderwijs, de teregtwijzingen en vermaningen, de aanmoedigingen en vertroostingen, hun telkens gegeven; de nuttige landarbeid in de ruime natuur en in de stille wereld alhier verrigt; het wijzen op de voortreffelijkheid van Gods zigtbare schepping, de natuur, en vooral het stilstaan bij het verhevene en schoone van het goddelijk Christendom, alle weken bij het lezen der Bijbels herinnerd, hebben wederom voordeelig op den jongen mensch gewerkt.

Het gedrag der kweekelingen, ook bij onze naburen bekend, is over het geheel genomen, prijzenswaardig geweest.

Niemand heeft zich aan eenige buitensporigheid schuldig gemaakt, en allen hebben in vrede en liefde en onderlinge eensgezindheid zamen geleefd.
In het voorjaar is er een getal van 17 kweekelingen, na afgelegde geloofsbelijdenis, bij den Kerkenraad te Vledder, tot lidmaten der gemeente aangenomen.

Het volgende, hoewel minder tot een verslag behoorende, vinde hier goedgunstig plaats.
Gaarne bezochten onze kweekelingen, tusschen beide, hunne vroegere kennissen te Veenhuizen, de plaats waar allen hunne onschuldige kindsheid hebben gesloten, waar zij onder de groote menigte, het nuttige schoolonderwijs hebben genoten, en waar zij tot jongens en knapen zijn opgegroeid.

Liever zoude men zien dat ze die betrekkingen te Veenhuizen niet hadden, dat zij zich hier met het kleinere, waar de jonge mensch naauwkeuriger kan worden gadegeslagen, steeds konden vergenoegen.

Immers, en het zij mij vergund UHoogEdGestr. zulks hier op te merken, men stelt zich voor dat kinderen, van jongs af te Wateren opgewassen, in kleiner getal dan zulks te Veenhuizen plaats kan hebben, onderwezen, geleid en opgevoed, en tusschen beide, bij mooi weder, vroeger aan eenigen arbeid gewend, zich gemakkelijker met hunne gansche ziel aan den landarbeid zullen gewennen, meer theoretische en praktische kennis kunnen opdoen en alzoo voor den boerenstand, tot welken men allen wenscht op te leiden, geschikter, bekwamer en gelukkiger worden.
Jong gewend, oud gedaan.

Het 19-jarig bestaan van het Instituut heeft de gezondheid van de plaats van het voedsel en de kleeding, door de Maatschappij van Weldadigheid aan hare beweldadigden hier verstrekt, genoegzaam getoond.

Van eene doorgaande bevolking van 70 zielen (de huisgezinnen der ambtenaren niet medegerekend) zijn er in dat tijdvak slechts twee te Wateren overleden, dat is jaarlijks een van de 665 zielen, van menschen tusschen de 12 en 20 jaren oud.

Uit die gelukkige sterfte wordt met eenige waarschijnlijkheid de gunstige ontwikkeling, den voorspoedigen groei en wasdom afgeleid, tenminste van de jonge kinderen.

Wanneer dan de kweekelingen, den ouderdom van 12 jaren bereikt hebbende, geen gewoon schoolonderwijs meer noodig zullen hebben, en den overigen tijd, nog 8 jaren lang, aan landarbeid, praktisch en theoretisch onderwijs enzovoort zouden kunnen besteden.

Men meent hierdoor tevens tot eene minder kostbare administratie te komen.
Werd bijvoorbeeld de bevolking verdubbeld, het getal ambtenaren zoude slechts met een persoon, met eenen schoolonderwijzer namelijk, vermeerder kunnen worden, die den geheelen dag, of binnen- of buitenonderwijs gaf, of zich eene  andere wijze met de kleinen bezighield.

Het zij nu, dat onze wensch in dezen vervuld kan worden, hetzij dat zulks, om bijzondere redenen niet kan geschieden. UHoogEdGestr. gelieve het voorstel ten goede te houden, van hem, die nu 25 jaren lang de eer genoot, en zoo het God behaagt; aan wiens liefde, zorg de Kolonien van Weldadigheid zoo gelukkig vertrouwd zijn, nog langer hoopt te genieten, met ootmoed en dankbaarheid te zijn,

Uwe Hoog Edelgestrenge gehoorzame dienaar,
de Instituteur,
J.H. van Wolda.