Enkele stukken over het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren 1823-1860

Een verzameling over het paradepaardje van de koloniën van weldadigheid. Is het al bijzonder dat armenkinderen enig basisonderwijs krijgen, Johannes van den Bosch heeft ook een vervolgopleiding in het leven geroepen. Alles wat ik heb over het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren is vanaf deze pagina bereikbaar.

De stichting

■ Eind 1821 keert Kornelis Mulder terug uit Zwitserland waar hij op het Instituut van Fellenberg is opgeleid. Hij krijgt wat onderdirecteurstaken in afwachting van het grotere werk...;

■ Op 11 mei 1823 komt Johannes van den Bosch met plannen voor een opvoedings instituut in Wateren. Twee slaapzalen, een schoollokaal dat tevens als eetruimte dient, enzovoort, alles uitgewerkt.

■ Dan stuurt hij op 22 juni 1823 'de plans en bestekken' voor het nieuwe Instituut. Hij ziet besparingen in de bouw en hij draagt tal van argumenten aan waarom het nog dit jaar moet gebeuren.

■ Vervolgens is op 14 juli 1823 om twaalf uur 's middags de aanbesteding van het gebouw, waaraan vier aannemers deel nemen. Er wordt van alles geprobeerd om de prijs te drukken.

■ Even wat groter afgedrukt: een plaatje hoe het Instituut er aan de voorkant uit moet hebben gezien. Getekend door de bedelaarskolonist Van Geelen ergens in 1827/1828.

De kwekelingen

■ Het Instituut te Wateren gaat medio 1824 van start, maar de registers met kwekelingen beginnen pas vanaf 1829. Bovendien zijn ze behoorlijk rommelig, dus eerst een verhaal welke registers en andere bronnen er zijn en hoe daar mee om te gaan.

Daarna wat er uit die bronnen gehaald is. Op drie manieren:

■ 1) Een overzicht per kwekelingnummer. Welke jongeren hebben achtereenvolgens het kwekelingnummer 1, 2, enzovoort, gehad. Hier staan ook de 'wasmeiden' tussen, maar die worden in de volgende overzichten niet verder behandeld. Zie voor meer informatie over hun bij het personeel hieronder.

2) Alle data van aankomst en vertrek. Met daarbij ook hoeveel kwekelingen er door de jaren heen steeds tegelijkertijd in het Instituut waren. Oftewel de bezettingsgraad van het Instituut.

■ 3a) Een enorme alfabetische lijst van a-l-l-e jongens die als kwekeling op het Instituut gezeten hebben. Bij sommigen wordt verwezen naar een eigen pagina met meer informatie, bij anderen staan enkele nadere gegevens erbij..

3b) Van jongens die vaker dan één keer in het Instituut opgenomen zijn geweest, zijn de nadere gegevens om statistische redenen op een aparte pagina gezet.

3c) Ook om statistische redenen apart gehouden zijn de nadere gegevens van jongens bij wie de komst naar of het vertrek uit Wateren te maken heeft met de afsplitsing van de koloniën of de sluiting van het Instituut.

Dan kunnen we beginnen aan de statistieken van het Instituut.

4a) Het aantal jongens dat als kwekeling op het Instituut geweest is, hoe ze in de kolonie gekomen zijn en waar ze vandaan komen.

4b) Om te bepalen hoe oud ze zijn als ze in Wateren komen en hun verblijfsduur, moet een gedeelte van de kwekelingen niet meegeteld..

4c) Met als slotstuk de statistieken de manier waarop ze vertrekken, als misschien een mogelijkheid om te achterhalen hoe vaak de opleiding een succes was en hoe vaak het tot niets geleid heeft.

■ En voor de vluchtige lezers een beknopte samenvatting van de hierboven uitgedokterde gegevens over kwekelingen.

Het personeel

■ Het Instituut begint met personeel van buiten, maar schakelt steeds meer over op eigen kweek. Een verkenning van de weinige bewaard gebleven personeelsregisters levert een chronologisch overzicht van mensen die te Wateren betrekkingen gehad hebben.

● Daaruit en uit fragmenten in de ingekomen post is afgeleid een chronologisch overzicht op functies en wie wanneer die functies bekleed hebben.

● Daarbij is een aparte pagina gecreëerd over Jan Beenen en zijn gezin, omdat hun functie mij eerst geheel onduidelijk was. Nu niet meer.

● En een aparte pagina over een bijzondere functie binnen het Instituut, de 'waschmeid'.

Diversen 1824 - 1829

■ Op 8 juli 1825 schrijft Instituteur Mulder het eerste jaarverslag van het Instituut, waarin hij vooral zijn opvattingen over onderwijs en opvoeding etaleert.

■ Tot de grote groep wezen uit Veenhuizen die 29 september 1825 naar het Instituut komt, behoren twee van de drie broers Emeis, de derde komt later.

Een lijst van de 57 kwekelingen die per 1 april 1826 te Wateren verblijven, behorend bij het jaarverslag, geeft meer aanwijzingen welke jongens er als eersten naar toe gaan.

■ Op 21 juli 1826 volgt dan het tweede jaarverslag, waarin hij 'menig vrolijk uur' beleeft bij het gadeslaan van kwekelingen die wanhopig op zoek zijn naar meststoffen.

■ Op 26 september 1826 besluiten Johannes van den Bosch en Jeremias Faber van Riemsdijk hoe de kwekelingen gekleed zullen gaan. Een opvallend tenue in besluit 56 op deze pagina.
Met nog op de site (maar niet lang meer, want het zal met de vorige worden samengevoegd) een oude pagina over hetzelfde onderwerp, dus de kleding van de kwekelingen zoals vastgesteld in 1826 met enkele wijzigingen daarop in latere jaren, zoals het vervangen van de hoed door de pet.

■ Er is altijd wat met de onderinstituteurs te Wateren. De eerste neemt november 1826 de vlucht als door een brief is ontdekt dat hij iets heeft met een weesmeisje uit Veenhuizen.

■ Op 2 augustus 1827 vertrekt de eerder door de Instituteur geprezen Jacob Heiligers uit het Instituut, maar het heeft wel wat moeite gekost dat te reconstrueren.

■ Op 20 augustus 1827 schrijft Instituteur Mulder het derde jaarverslag van het Instituut. Daarna zijn de verslagen een aantal jaren slechts onderdelen van algemene stukken.

■ In januari 1828 krijgen twee kwekelingen een baan op het Algemeen Bureau van de koloniën in Frederiksoord. Christiaan Bärenvinger (met veel naamsvariaties) en Nicolaas van Heusden.

■ De tweede onderinstituteur moet februari 1829 vertrekken, als hij zich buiten de kolonie zo aan drank te buiten is gegaan dat hij door kwekelingen thuisgebracht moet worden.

■ De eerste nsitituteur, Kornelis Mulder, wil loonsverhoging. Hij denkt een aantal argumenten daarvoor te hebben, maar die worden door de directeur maart 1829 vakkundig onderuitgehaald.

■ Volgens de directeur, die na een bezoek aan Veenhuizen terugkeert via Wateren, is april 1829 de veestapel bij het Instituut 'in eene allerslegste toestand'

■ Een kwekeling die graag uit het Instituut weg wil, is Alexander Schonewald, die mei 1829 aan zijn 'Geliefde Zuster' schrijft dat ze met de 'Heeren' in den Haag moet gaan praten over zijn ontslag.

■ Jan Post (heet hij wel zo?) wordt op 10 augustus 1829 als kwekeling ontslagen en aangesteld als 'aspirant geemployeerde'. Maar er valt veel meer over hem te vertellen,

■ De Instituteur draagt op 6 oktober 1829 dertien jongens, die tot dan toe zijn ingedeeld bij kolonisten in de vrije koloniën, voor als kwekeling.

Diversen 1830 - 1840

■ Op 15 april 1831 stelt directeur Van Konijnenburg voor om Instituteur Mulder adjunct-directeur van de Ommerschans te maken en adjunct-directeur voor het onderwijs Van Wolda het Instituut te Wateren te laten leiden.

■ Besluit van de permanente commissie op voorstel van de directeur der koloniën dd 18 juli 1831: Er wordt te Wateren een veefokkerij opgericht.

■ De permanente commissie gaat 24 februari 1832 niet akkoord met het voorstel de kwekelingen te Wateren méér voeding te geven dan de wezen in Veenhuizen. Het mag wel lekkerder zijn.

■ De bijlagen bij het Inspectierapport van 26 maart 1832 geven niet elders te vinden informatie over de aankomstdata van kwekelingen.

■ Op 18 april 1833 is Jan Hessel van Wolda klaar met het lijstje van in 1832 ontslagen kwekelingen en 'derzelver bestemming'.

■ Op 10 juni 1833 komen er zes broers en zussen met de achternaam Redeker aan. Drie van de jongens komen in 1840 naar het Instituut.

■ Veelbelovende kwekelingen raakt men kwijt aan de militaire dienst. Op 14 augustus 1833 wordt besloten dat ze daarna mogen terugkeren.

■ De op 31 augustus 1835 te Veenhuizen aankomende broers Retel komen alle drie in Wateren. Eentje gaat later naar de Kweekschool voor Schoolonderwijzers in Haarlem.

■ Een lijst van op 1 oktober 1835 aanwezige kwekelingen, met ook vermelding wie er bij de koeien, bij de schapen of met verlof zijn.

■ De kwekeling Noach Scheffener is er zo eentje die december 1835 na zijn diensttijd terug wil keren. Later wordt hij hoevenaarsknecht, vrachtrijder, huisknecht en zaalopziener

■ Januari 1836 schrijft Van Wolda het jaarverslag over het Instituut in 1835. Veel godsvrezendheid en positiviteit.

De kwekelingen Jacobus de Groot en Coenraad Johan Jekel nemen oktober 1836 de benen. De eerste keert noodgedwongen terug, de tweede blijft in Amsterdam.

■ Op 10 maart 1838 laten de Instituteur en de directeur aan de permanente commissie weten dat het beroerd gesteld is met de kleding van de kwekelingen. Mogen er lakense buizen komen?

Eind maart 1838 bericht Jan Hessels van Wolda dat de kwekeling Jan Kloosterman in zijn oude woonplaats Nisse zo slecht is ontvangen dat hij beter in het Instituut kan blijven.

■ Een ongemeen levendige beschrijving van een bosbrand die twee kwekelingen in Wateren op zondag 12 mei 1839 per ongeluk veroorzaken.

■ De kwekeling Jan Pieter van Ingen, oorspronkelijk uit Middelburg, is zo'n noeste werker dat hij oktober 1839 in particuliere dienst bij Johannes van den Bosch treedt.

Diversen 1840 en verder

De vondeling Evert Kalfsterman komt juli 1840 in het Instituut als kwekeling via een opvallende constructie. Hij blijft twee jaar.

Op 23 februari 1841 legt Jan Hessels van Wolda de laatste hand aan een overzicht hoe de in de afgelopen tien jaar vertrokken kwekelingen terecht zijn gekomen.
 
Het jaarverslag over het Instituut in 1842 is niets dan jubel over en dankbaarheid voor de onafgebroken gezondheid, de loffelijke employés en de prijzenswaardige kwekelingen.

Een kwekeling die ondanks het Instituut later erg slecht terechtkomt, schrijft 4 juni 1844 een brief over wantoestanden bij het bedelaarsgesticht. Het klopt niet.

Over de kwekeling Gerrit van Kampen worden in januari 1845, vier jaar na zijn vertrek van het Instituut, schokkende verhalen verteld.

■ 7 mei 1845: De kwekelingen te Wateren moeten zuiniger zijn op hun kleding en om dat te bevorderen moeten ze reparatie voortaan zelf betalen.

■ Net als alle hoofden van koloniën moet ook de Instituteur van Wateren januari 1846 een lijst inleveren van alle jongeren die het afgelopen jaar met ontslag zijn gegaan.

■ Twee kwekelingen worden in maart 1846 van het Instituut weggestuurd als ze schuldig worden geacht aan meerdere diefstallen.

■ In april 1852 wordt besloten een nieuw schooltje te bouwen in het gebied dat als Groot-Wateren of Doldersum (later Boschoord) bekend staat, waar diverse kwekelingen het onderwijsvak leren.