Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
En op deze pagina verzamel ik langzaam maar zeker de jongeren die
WEL op particulier contract in Veenhuizen gezeten hebben, maar die
NIET in de lijsten voorkomen.
Omdat ze niet als Veenhuizenbewoner geregistreerd zijn, moet ik ze zien te vinden via het register van alle op contract geplaatste personen in alle koloniën. Dat is het in 1829 aangelegde en enorm grote stamboek met invnr 1389. Daarbij helpt het alfabetische register met invnr 1390, met dien verstande dat dat een negentiende eeuws register is en regelmatig niet klopt.
In die boeken met de invnrs 1389 en 1390 hebben alle personen een
B-nummer. Op volgorde van dat B-nummer is ook ingericht de
verzameling gegevens - aankomstlijsten, geboorteaktes e.d. - in invnr
1391. Daar begin ik zelf niet aan, dat is voor de
doorzetters onder de familie-onderzoekers.
In het navolgende is er steeds sprake van contracten. Informatie
daarover is te vinden op de contractenpagina.
Hier de losse gevallen op alfabetische volgorde, deze lijst zal nooit compleet worden maar wel gaandeweg gaan groeien.
● Bernardus Hendriks heeft in invnr 1389 het B-nummer 339
(scan 133). Hij is geboren 16 september 1828. Hij is op 15
april 1835 in de kolonie geplaatst door de regenten van de
Aalmoezenierskamer te Utrecht op basis van contract A36 (zie voor
een
uitleg over A-contracten en vandaar kun je doorklikken naar
een lijst met alle afgesloten contracten.
Hij begint in Wilhelminaoord op hoeve 36, bij het gezin van
Lodewijk Harmeling. Hij wordt overgeplaatst op 16 februari
1836 naar Wilhelminaoord hoeve 71, bij de huisverzorger
Hendrik Willemse. Hij wordt op 13 december 1836
overgeplaatst naar Wilhelminaoord hoeve 70, bij de weduwe
Wiederholt.
Vandaar gaat hij op 5 april 1838 naar het derde gesticht
in Veenhuizen, waar hij op 5 juni 1839 overlijdt.
Tijdens zijn verblijf in Wilhelminaoord speelt de vraag van welke
godsdienstige gezindheid hij is. Zie daarover op deze pagina.
● Arnoldus van Krieken heeft in invnr 1389 (pagina 8) het
B-nummer 17. Hij is geboren 22 augustus 1822. Als aankomstdatum in
de kolonie staat er 1 mei 1837. Genoteerd wordt dat hij
'bevorens' bedelaarskolonist was met het nummer 785. Dat moet voor
geïnteresseerden te vinden zijn in het 'boek gemerkt G', toegang
0137.01 invnr
426.
Er schijnt een eerdere opname in het bedelaarsgesticht geweest te
zijn onder nummer 1344 in het boek gemerkt F, toegang 0137.01 invnr
425. Er is ook sprake van ene Hendrik van der Krieken, wat
mogelijkerwijs zijn vader zou kunnen zijn, die bedelaarsnummer
2080 heeft in het boek gemerkt I, toegang 0137.01 invnr
428, en het bedelaarsnummer 1147 in het boek gemerkt K',
toegang 0137.01
invnr 429.
Als een naam niet is doorgestreept loopt de inschrijving door in
het volgende boek waarin dat nummer voorkomt, zie voor een
overzicht van die boeken
deze pagina. Vermoedelijk is die vader in het
bedelaarsgesticht overleden, maar hoe dan ook wordt Arnoldus
opgenomen onder de wezen in het eerste gesticht te Veenhuizen.
Hij wordt gebracht onder de werking van het contract A2 van de
'Regenten van het Aalmoezeniershuis' te Alkmaar, wat erop
duidt dat Arnoldus van (der) Krieken daarvandaan komt. In dezelfde
maand dat hij in het wezengesticht komt, moet hij zich voor
diefstal verantwoorden op de zitting van de tuchtraad van 27 mei 1837.
Hij verlaat de kolonie na drie jaar in het wezengesticht door op 8
oktober 1840 in dienst te gaan bij de marine.
● Willem Waldekker heeft in invnr 1389 (pagina 320) het B-nummer
1035. Hij is geboren 30 april 1826. Hij is in de kolonie geplaatst
door het 'Arm & Weesbestuur der R.C. Gemeente te Rotterdam'
met contract E 143. Hij komt in Veenhuizen aan op 1 juli 1841,
dus vijftien jaar oud.
Hij loopt van de kolonie weg op 30 januari 1842, maar
wordt gevankelijk teruggevoerd op 6 februari 1842. Hij
moet zich voor die 'desertie' verantwoorden bij de tuchtraad van 14 februari 1842,
waar hij de enige verdachte is met minder dan drie voornamen.
Hij heeft zijn straf nog niet uitgezeten als hij op 18
februari 1842 weer voor de raad staat. Hij heeft een paar
kousen verkocht, zie hier voor het zittingsverslag.
En de derde keer is op 1 april 1842. Dit keer weer na een
desertiepoging, waarbij hij ook een beschrijving geeft van de
geplande vluchtroute. Terloops meldt de raad dat Willem 'wegens
slecht gedrag naar herwaarts opgezonden' is, welke uitspraak wordt
geciteerd op pagina 254 van De kinderkolonie. Zowel Willem
als de tuchtraad vinden het beter als hij naar de strafkolonie op
de Ommerschans gaat, zie het verslag van de zitting.
Hij is terug te vinden in het register van strafkolonisten
1836-1847 invnr 1585 op folio 3. Aankomst daar 16 april 1842.
Het weerhoudt hem er niet van nieuwe pogingen te ondernemen. Hij
deserteert 2 augustus 1842, maar wordt teruggebracht op 27
augustus 1842. Tenslotte, ouder en wijzer, neemt hij de
benen op 8 november 1843 en dan weten ze hem niet meer
terug te halen.
Dat Joseph Dietz in de kolonie geweest is, weet ik uit een nogal
chagrijnige brief van de 'Regenten van de Roomsch-Catholijke
Weezen en Armen van ’s Gravenhage'. Die brief is gedateerd 9
april 1832, bevindt zich in invnr 124 scan 264 en luidt als
volgt:
’s-Gravenhage, den 9 April 1832
Wij hebben vernomen dat Joseph Dietz en Pieter Vonderie, welke van onzentwege in de Colonien der Maatschappij van Weldadigheid zijn besteed en aldaar ontvangen geworden, zich op de vlucht begeven hebben en dat zelfs de eerste zich in militairen dienst zoude bevinden.
Wij zien met leedwezen, dat er in de Coloniale Etablissementen geene middelen schijnen te bestaan, om het gedurig ontvluchten der kinderen te beletten, waardoor wij onzes ondanks, zullen verhinderd worden om voortaan kinderen derwaarts op te zenden, dewijl onze Administratie de kosten niet kan dulden, die op den vervoer en terugvoer vallen, wanneer wij van die uitbesteding geen effect hebben.
Met betrekking tot den bestedeling Joseph Dietz verzoeken wij, zoo spoedig mogelijk, te mogen worden ingelicht, daar wij niet kunnen veronderstellen, dat die wees als onder onze voogdij staande, zonder ons consent, in militairen dienst zoude kunnen zijn aangenomen.
Regenten van de Roomsch-Catholijke Weezen en Armen van ’s Gravenhage
De permanente commissie heeft op de brief aangetekend 16 april
1832 N43 in advijs' en 'Nader 5 September N7' en met potlood is
bijgeschreven '9 Augustus aan de Directeur gerappelleerd'. Wat
daar uit is gekomen heb ik niet nagekeken, maar ik heb Joseph wel
opgezocht in het boek invnr 1389.
Joseph Dietsz staat daar op folio 284 met nummer B857. Hij is
geboren op 21 april 1816, hij is zoals te verwachten
rooms-katholiek en hij is in de kolonie aangekomen op 4
oktober 1831, wat het chagrijn van de regenten ietwat
verklaart, want hij is er dus maar heel kort geweest. Verder staat
er dat hij bij zijn aankomst is ondergebracht in het
kindergesticht te Veenhuizen en dat hij op 2 maart 1832 in
militaire dienst is gegaan.
De in de brief genoemde Pieter Vonderie is niet in het kindergesticht geweest en daarom behandel ik hem en zijn broer Joseph Vonderie op een andere pagina.