Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Artikel 1. Algemeene
Omschrijving
Het gebouw in dit bestek bedoeld, zal vierkant worden aangelegd
en opgerigt op zodanige plaats in de markte van Veenhuizen
gemeente Norg, provincie Drenthe als nader door den uitbesteder,
zal worden aangewezen.
Hetzelve zal aan elk der vier zijden eene lengte hebben van
vierhonderd een en zestig en een halfe voeten buitenwerks en
alzoo in deszelfs geheelen omtrek aan de buitenzijde groot zijn
een duizend achthonderd en twee en veertig voeten, terwijl het
eene diepte of wijdte hebben zal van een en dertig voeten en zes
duimen binnenwerks, in voegen zulks op de hierbij gevoegde
tekeningen worden aangewezen.
Artikel 2. Muurwerk
Het gebouw zal in zijn geheelen omtrek aan de buiten en binne
zijde met een muur ter dikte van een steen worden opgetrokken –
de binnen of achtermuur zal van de voorste verwijderd zijn
tweeendertig voeten en drie duimen binnenwerks terwijl in het
midden van deze ruimte insgelijks een steens-muur zal worden
opgetrokken om de bedoelde diepte in tweëen te verdeelen
zoodanig dat deze gesplitste ruimten eene diepte hebben van
vijftien voeten en negen duimen in den dag.
Artikel 3 . Fondamenten
De eerste of benedenste laag der fondamenten zal worden
aangelegd op naasten bij tien duimen diepte beneden het laagste
maaijveld en een dikte of breedte hebben van drie en een halve
steen en zullende vervolgens ieder laag met een halve steen
worden ingesneden ter hoogte van het hoogste maaijveld op een en
een halve steen.
En zal dus ten dien einde eene greep in den grond worden
gegraven tot benodigde wijdte en diepte ingevalle de grond
veenachtig is, tot op het zand uitgraven en op gelijke hoogte
daarmee aan te vullen en in de woonvertrekken Lett:A onder een
der kamers ter diepte van drie en een half voet voor Provisie
Kelder volgens aanwijs.
Artikel 4. Optrekking der muren.
Van hier zullen de drie omschreven muren met een steen lootregt
worden opgetrokken ter hoogte van tien voeten en acht duimen
onder de muurplaten, onverminderd de plaatsing van zoodanige
deur en glaskozijns, als hierna zal worden bepaald.
Deeze optrekking zal geregeld en met orde geschieden, zoodat
alle de buiten en binne muren in gelijke evenredigheid moeten
worden opgemetseld, ten einde een behoorlijk verband te houden,
en de middeldwarsmuren des te beter te kunnen inlaten en
verbinden. Het gemetselde op iedere dag zal voor zooveel de
buitenmuren betreft telkens behoorlijk met stijve hiertoe
geschikte kalk worden ingevoegd.
Artikel 5. Indeeling
Aan twee zijden regt tegen elkander over zal het gebouw van
ingangen worden voorzien ter wijdte van P: M: tien voeten. Ten
dien einde zullen er twee gewelfde poorten moeten worden
gemaakt, welke van twee deuren zullen worden voorzien
zaamgesteld uit een en een kwart duims gr: hout behoorlijk aan
sufficanten ijzeren duim volden afgehangen, in het midden
voorzien van eene naald en overigens van een slot en twee
grendels, een en ander op aanwijzing van den uitbesteder.
Voorts zal in de voorste ruimte van dit gebouw op onderscheidene
plaatsen, telkens eene ruimte van zes voeten worden afgescheiden
tot plaatsing van de twaalf secreten welke daarin zullen worden
opgerigt, en zaamgesteld uit zodanige materialen als hiertoe
vereischt worden, ieder voorzien van een riool ter breedte van
drie voeten met twee duims houten deksels en ter lengte van p:m:
dertig voeten; op de buiten en binnenhoeken van het gebouw
zullen keukens en vertrekken worden gemaakt.
Aan weerszijden der hoofdingang van het gebouw zullen de
vereischte woningen voor den adjunctDirekteur, onderDirekteurs,
Boekhouders enz: worden afgeschieden alles zoo en in dier voegen
als het een en ander op de teekening is afgebakent.
De overige ruimte met betrekking tot de buitenste helft des
gebouws zal worden ingedeeld in woningen van p:m: twaalf voeten
wijdte voor zoo veel drie zijden aangaat, en met deeze
uitzondering nochtans dat in twee derzelven in de midden ene
ruimte moet verblijven van vier en twintig voeten, geschikt tot
een keuken.
Die kant des gebouws waar zich de woningen A: B: C: D: enz:
bevinden zal provisioneel geene verdere indeeling ondergaan.
Wordende ten opzichte van een zoo wel als het ander tot de
teekening gerefereerd.
Artikel 6
De binnenste of achterste helft des gebouws zal zodanig worden
verdeeld dat op ieder hoek een kamer koome van zestien voeten
binnenwerks terwijl aan twee kanten in de midde meede eene
wooning van twaalf voeten breedte zal worden ingedeeld.
Al de overige ruimte tusschen de hoekkamers en de bedoelde
middelvertrekken enz: zal slechts in tweën worden gesplitst zoo
als op de teekening nader te zien is.
Al de voornoemde indeelingen van woningen, kamers, keukens,
ingangen en wat dies meer mag zijn, zullen door steens of halve
steens muren worden afgeschieden – Door muren van een steen dik,
voor zoo verre deeze afscheidingen op de teekening door twee
lijnen zijn aangeduid en door een halve steens ingeval zulks
slechts door één lijn is geschied.
Artikel 7. Deuren en glaskozijns.
De aannemer zal moeten leveren de benodigde deur- en glaskozijns
in de onderscheiden gedeeltens van het gebouw invoege zulks door
de teekening word aangeweezen.
Voor de ingedeelde woningen in de voorste helft van het gebouw,
ten getale van acht en negentig zal hij moeten maken evenzoveel
deur-en glaskozijns zamen gesteld uit greenen ribben van vier en
zes duimen dikte behoorlijk met pen en gat in elkander gewerkt.
De dorpels der deuren zullen van goed Zwols of Drentsch
eikenhout zonder spint moeten zijn en twee duimen meerder
breedte hebben dan de stijlen.
Op de hoogte van p:m: van zes voeten zal in het deurkozijn een
dwarsbalkje worden gelegd van gr. ribben van drie en vier duim
en daarboven een glasraampje van acht ruiten.
Aan de binnenzijde zal een sponning worden gemaakt en hierin een
deur van een duims vuren planken met drie klampen van de
binnenzijde naar behoren in elkander geploegd en met lage
twintig ponds spijkers vastgenageld.
Deeze deur zal moeten draagen in ijzere duimvolden tot lengte
van twintig duimen en voorts van genoegzame breedte.
Overigens zal de deur worden voorzien van een klinkring en twee
grendels.
De hoogte van de deurkozijn word bepaald op acht voeten en de
breedte op drie voeten en acht duimen beiden buitenwerks.
Artikel 8.
De bedoelde glaskozijns zullen buitenwerks hoog zijn vijf voeten
en breed drie voeten en acht duimen. In ieder derzelve zullen
schuifraams worden gemaakt, zoo dat dezelve twee ruiten kunnen
worden opgeschoven ter dikte van een en half duim en ter breedte
van 2 1/2 duim met uitzondering der onderregels welke van 3 duim
moeten zijn met pen en gat en borst in elkander gewerkt en
voorts voorsien van de vereischte roeden mede van gr. hout ter
dikte van een en een kwart duim zodanig dat ieder kozijn kan
bevatten vier ruiten in de breedte en vijf in de hoogte.
Tot sluiting der ramen zal de aannemer moeten leveren twee
ijzere pennen met kettingjes vastgehegt. Aan de binnenzijde
zullen voor deze vengsters luiken of blinden worden gemaakt van
een duims vuren hout, met eiken zwaluwstaarten onder en boven
ingelegd en voorts aan bagt karnieren van No. 1& 2
afgehangen.
Deeze blinden zullen worden gesloten met een sufficante houten
boom, schuivende of draaijende in ijzeren plaatsjes op
weerszijden van de kozijns te hegten.
Deeze kozijns zullen met 1 duims of 5/4 duims belegstukken
worden voorzien.
Artikel 9.
Om behoorlijk licht in de hoek- en middenkamers op de
teekening onder letter L bekend te hebben, zal den aannemer
een getal van veertien glaskozijns moeten leveren. voorzien
van luiken of blinden en voorts geheel en al zamengesteld als
die waarvan in Artieel (bedoeld zal zijn: Artikel) Agt
is gehandelt.
In ieder deezer hoekkeukens zal een deurkozijn moeten komen
terwijl in de middelkeuken twee zullen moeten zijn, waarvan de
kozijns en deuren nagenoeg zullen worden zaamgesteld en
bewerkt als die waarvan in Artikel Zeeven gesproken is; met
deeze uitzondering alleen dat de hoogte slechts zijn zal zes
voeten, acht duimen buitenwerks en dat hierin geen
glasraampjes zullen koomen, behoudende echter in alle gevallen
den uitbesteder aan zich het regt om ten deezen aanzien den
aannemer nadere ophelderingen te geven.
Artikel 10.
In ieder der binnenhoekkamers en middelkamers, op de
teekening onder Letter K voorkomende, zullen worden
geplaatst drie deurkozijns moetende dus tezamen hiervoor
geleverd worden achtien stuks. Zes derzelve, tot buitendeurs
dienende, zullen worden bewerkt zoo als in artikel zeven van
de daar behandelde, is gezegd met uitzondering dat de
glasramen een ruit hooger zullen zijn.
De overige twaalf zullen hoog zijn zes voet acht duim,
breedt drie voet en acht duims buitenwerks, tot derzelve
zamenstelling zijn ribben van vier en vijf duim voldoende.
De deuren hierin te maken zullen van enkel een duims vuren
hout zijn, behoorlijk in elkander geploegd en aan de
binnenzijde voorzien van drie klampen van gelijk hout ter
breedte van tien duimen en in de vier hoekvertrekken halve
glazen deuren van een en half duims hout, zij zullen worden
afgehangen aan middelmatige ijzere duimvolden of
kruishengsels ter keuze van den uitbesteder.
Tot betere verlichting zal de aannemer in ieder der
onderhavige vertrekken moeten maken een dakvengster ter
breedte van drie en ter hoogte van vier en een halve voeten
buitenwerks. Deeze dakvengsters zullen zodanig in het dak
worden ingevlogten als het meest geschikt kan zijn ter
vermijding van lekkagie.
Zij zullen aan alle zijden met zink worden omkleed ter
genoegzame breedte.
Artikel 11.
In ieder der zalen of vertrekken onder letter P op de
teekening bekend, zal den aannemer moeten maken en
leeveren twee deurkozijns en negen glaskozijns van dezelve
hoogte en breedte dan die, waarvan hiervoren in artikel
zeeven is gesprooken, en voorts op gelijke wijze bewerkt
behoudens dat in alle deeze glaskozijns ieder vier ijzere
stangen van een duims ijzer moeten worden geleverd
behoorlijk in de hoofden en drumpels ingelaten.
Artikel 12.
Tot toegang in de ruimtes onder letter G op de teekening
vermeld, zoo alsmede om daarin het licht te hebben, zal
de aannemer de vereischte deur- en glaskozijns leveren
nagenoeg als de vorige bewerkt, doch waaromtrent de
uitbesteder zich voorbehoud den aannemer nadere
voorschrijften te geven, zoodra het doel waartoe zij
dienen moeten hen genoegzaam bekend zal zijn.
Het maximum van deze te leeveren deur- en glaskozijns
word bepaald, wat de eerste betreft op zes, en wat de
laatsten aangaat op twintig stuks voor de beide
afdelingen.
Artikel 13.
In de woningen voor den Adjunct-Direkteur,
Onder-Direkteurs &z. respectivelijk onder letter
A, B, C, D, E, F, G, H, I op de teekening voorkoomende
zal den aannemer moeten leeveren zes en twintig stuks
glaskozijnen met schuiframen van binnen afgewerkt met
belegstukken en blinden, zullende de raams in de
woning letter A met ijzere of loden gewigten moeten
zijn voorzien en de blinden met paneelen worden
gewerkt.
Het getal buitendeur kozijns voor de bedoelde woningen
gezamentlijk bepaald zich tot negen behalven negentien
binnendeurkozijns.
De bewerking en groote dezer deur- en glaskozijns
verschillen van die welke hiervoren behandelt zijn
geworden over het een en ander word genoegzaam licht
verspreid door de modellen op de teekening voorkomende
alle of wel de meeste deezer deuren zullen in plaats
van aan duimvolden aan groote bagt karnieren van No.
Twee of drie dragen, vier van deze kozijns zullen van
buiten op de zijde met platen en architraven en van
boven met een lijst worden opgelegd, zoo als nader zal
worden aangeduit.
Artikel 14.
Op alle de deuren- en glaskozijns waarvan hiervoren
gehandeld is, zal de aannemer moeten maken vuuren
kantlatten ter dikte als nodig zal bevonden worden.
Ter raping en pleistering der muuren aan de
binnenzijde, zullende aan de buitenzijde van alle de
kozijns een Kral geschaafd moeten worden.
Artikel 15. Balken
Nadat alle de deur- en glaskozijns op aanwijzing
van den uitbesteder of deszelfs gemagtigde in de
onderscheiden muuren zullen wezen geplaatst en de
muuren zelven ten hoogte van tien voeten uit
maaiveld zullen zijn opgetroken zal den aannemer
beginnen de balken te leggen. Dezelve zullen zijn
van vuurenhout zwaar zes en acht duim, en lang
zeventien voeten zes duim.
Er zal van deze balken een dubbele reij koomen
voor het buitenste en binnenste gedeelte des
gebouws; zoodat dezelve niet in een lengte zullen
behoeven door te schieten, maar verzameld worden
op de lange middelmuur en aldaar voorbij elkander
schieten.
De afstand dezer balken van elkander word bepaald
op vier voeten midden op midden.
Zo menig malen men een dwars middelmuur aantreft,
hetzij van een geheele, hetzij van een halve
steendikte, zal de zodanige als balk kunnen worden
te baat genomen, mits daarop alvorens word gelegd
een ribbe van drie en zes duim zwaar, voor zoo
veel de halve steens dwarsmuuren betreft, en van
drie en acht duim voor zoo veel de steens
dwarsmuuren aangaat.
Op de onderscheiden hoeken van het huis zullen
strijkbalken worden gelegd van ribben van vier en
zes duim zwaarte. Aan elk der balken over het
geheele gebouw zal de aannemer moeten leveren een
ijzeren anker waarvan de scheutels zullen moeten
zijn vijftien duim en dik zeven achtste duim
vierkant, terwijl de staarten eene lengte zullen
hebben van veertien duimen op een geevenredigde
dikte.
Ieder dezer ankers zullen aan elk der balkens met
vier goede taije spijkers worden vastgemaakt.
Verders zullen om de derde balk op de middenmuur
de balken met een sufficante kram met elkander
worden verbonden, lang na eisch, aan de
strijkbalken zal den aannemer ieder vier ankers
moeten leveren van genoegzame zwaarte en lengte.
Nog zal de aannemer boven de lange middelmuur over
deze balken moeten leggen, een post van twee en
elf duim op ieder balk met twee vijf duims rongen
bevestigen.
Artikel 16. Muurplaten
Hierna zullen de muurplaten worden gelegd op de
voor- en achtermuur van het gebouw. Deze zullen
zijn van vuuren ribben ter zwaarte van vier en
zes duim.
De differente lengten waaruit dezelve zal worden
zaamgesteld moeten aan elkander worden gelast en
met taije spijkers op den ander genageld.
Zij zullen over de gehele lengte van het gebouw
in kalk op de muren worden gelegd en voorts met
twee taije zeven duims nagels op ieder balk
worden vastgemaakt.
Artikel 18. Kapwerk
Tot de kap zal de aannemer moeten maken en
leveren vaste spanten en zulks tot een
zodanige hoeveelheid als nodig is, om op ieder
zes voeten afstands, midden op midden er eene
te plaatsen.
Zullende deze moeten zijn zaamengesteld uit
beste juffers van twintig voet.
Ieder dezer vaste spanten zal van een
kattebalk van dertig voet juffers en twee
schoren of kerbeels zijn voorzien, behoorlijk
met tand en bost in elkander gewerkt, en met de nodige taije
spijkers vastgemaakt.
Onder zal de voet schuins worden afgewerkt,
zoodat zij op de plaat past alwaar zij aan
weerskanten door een taije vijf duims zullen
worden vastgespijkerd, terwijl alle de vaste
spanten door twee naalden aan elkanderen
worden gekoppeld.
Op de kattebalk zal aan weerszijden een
gording worden gelegd van juffers naar behoren
en in de midden langs het geheele gebouw op
gemelde kattebalk een ribbe van zes en acht
duim waarop de korte spanten zullen komen te
staan behoorlijk aan elkander gelascht, onder
dezelve zal de aannemer moeten plaatsen op
elke twaalf voeten een stijl of paard van
ribben van vier en vier duim met vier kerbeels
van goede juffers onder en boven op een tand
gezet en de stijlen met een pen in de rib en
onder in de post gezet na eisch van het werk.
Tusschen ieder der aldus geplaatste vaste
spanten zullen twee losse opschieters moeten
komen van juffers van gelijke lengte en
zwaarte, als zo even is gemeld, en welke onder
op de plaat verder op de gording, en boven in
den nok of naald met taije spijkers moet zijn
vastgemaakt.
De kap op alle de hoeken van het gebouw zal
wolfsdaksche wijzen zijn, mitsdien zullen er
de nodige hoekkepers worden geleverd van zware
juffers en ter noodige lengte.
Nog zal den aannemer moeten maken vier
dakvengsters aan de buitenzijde van het gebouw
hoog buitenwerks zes voeten, acht duimen en
breed vier voeten en daartoe leeveren greene
ribben van vier en zes duimen op weerszijden
een plaatje van ribbe van drie en vier duim
van boven en op de zijden met een en een kwart
duims hout digt kleden en van boven met zink,
en op de zijden met de noodige streepen zink
te voorzien, in hetzelve een deur of
draaijraam van vijf ruiten hoog en vier ruiten
breed, van onderen een paneel op de zijden met
een vleugel van een en een half duime hout.
Verder zal den aannemer op aanwijs moeten
maken tachentig dakligten waartoe den aannemer
zal moeten leveren de kozijntjes van latten
van twee en drie duim en de raampjes van vijf
kwart en twee duim met drie ruiten van zeven
en negen duim af te hangen aan de bovenregel
met bagt karnieren van No. Twee (tekentje
bestaande uit = teken met erboven een
rondje), alles te bewerken wat naar den
aard der zake vereisch wordt en behoorlijk is;
alles op aanwijsing van den uitbesteder.
Artikel 19. Latten.
Tot aanhanging der pannen zullen er geleverd
moeten worden de noodige latten van een en
twee duim dik. Deze zullen van onder tot
boven in den nok op tien a elf duim
distantie, na mate de lengte der pannen
zulks zal mede brengen, van elkander komen
en op ieder spant en opschieter met een
taije vijftien ponds worden vastgespijkerd
na alvoorens halveweege te hebben
voorgeboord.
Artikel 20. Pannen.
De geheele kap zal moeten worden gedekt
met beste rode pannen in het midden op de
naalden en op de differente hoeken zullen
vorstpannen van gelijke kleur moeten
worden geleverd, welke zullen worden
gespijkerd op de hoekkepers of op enige
andere wijze vastgehegt, zooals het
verkieslijkste zal worden geoordeeld.
In de binnenhoeken zullen de noodige
strepen zink worden gelegd ter breedte van
veertien duimen of daaromtrend.
De pannen zullen alle van binnen worden
gestreken, zullende des gevorderde kalk
met koehaar moeten vermengd zijn.
Artikel 21. Zolder en Vloer.
De zolder, welke tusschen de muurplaten
besloten zal wezen, moet worden gemaakt
van best vijf kwart duims vuuren
planken, met vaste veren en groeven in
elkander passende en aan weerszijde
geschaaft en op ieder balk met drie
spijkers twintig of dertig ponds
vastgenageld, de zolder mag niet vast
gedreven worden, voor en alleer de
planken naar het oordeel der
uitbesteders genoegzaam droog zijn.
De plaatsen waar de nodige luiken en
trappen ten getalle van tien stuk zullen
worden gemaakt zullen nader door den
uitbesteder worden aangewezen, zullende
deze trappen worden gemaakt uit schroden
van twee en acht duim.
Artikel 22. Lijst, geuten en zink.
Om het geheele gebouw, zoowel aan de
buitenzijde als aan de binnenzijde op
de plaats of plein uitziende zal een
geut worden gelegd van greenen ribbe
van vijf en zeven duim, welke zal
komen te leggen op kardoezen van ribbe
van vier en vijf duim, vier voeten van
elkander onder dezelve met een en een
half duims plank aan de muur als een
lijst met de geut te bewerken zoals op
de teekening word aangeduid.
In de midden tusschen de twee daken
zal de aannemer moeten leggen een
geut.
Dezelve zal met zink worden bekleed en
de bodem breed acht duimen, en ter
hoogten van acht duimen aan
weerszijden bij de spanten, onder de
spanten opschieten, de bodem dezer
geut zal moeten zijn van een en een
half duims delen en op de zijden uit
een duims bestaan en het zink met
verbindende spijkers worden
vastgemaakt.
De uitbesteder zal nader aanwijzing
doen van de plaatzen waar hij in de
geuten de nodige aftappingen van het
water verkiest waartoe de aannemer
gaten in de geut zal maken, en voorts
de nodige kokertjes ter afleiding en
opvanging der bedoelde waters moeten
leveren. Het getal dezer kokertjes of
pijpen word voor ieder kant van het
huis zoo buiten als binnen op de
plaats bepaald op zes stuks en
mitsdien voor het geheel op acht en
veertig.
Deze pijpen zullen worden zaamgesteld
van zink, ter lengte van tien voeten
en ter breedte van acht duimen, als
zullende de bedoelde pijpen
buitenwerks een omtrek hebben van
zeven duimen alsmede vier en twintig
pijpen van zink ter wijdte van tien
duim in de rondte op een ribbe van
drie en vier duim om het water uit de
middenmuur te ontlasten, alles volgens
aanwijs te leggen.
Artikel 23. Aftimmering.
In de kamers en vertrekken der
woningen of afdeelingen onder letter
A tot I op het plan of teekening
vermeld, zullen de nodige
schoorsteenen moeten worden gemaakt,
van onderen op mantels van vier en
vijf duims ribben rustende, welke
behoorlijk in elkander gekeept
zullen worden en van buiten van
belegstukken voorzien, voorst van
onderen aan pilasters en met een
staande en leggende plaat.
De schoorsteenen zullen van halve
steens muuren zijn, en tot drie
voeten boven de nok worden
opgetrokken, van boven door een
houten lijstje omgeven.
Op den zolder zullen perveilhouten
worden gelegd van vuren ribben van
vier en zes duim lang na eisch.
Artikel 24.
Voorts zullen in deze woningen en
vertrekken worden gemaakt de
nodige bedsteden en kasten
afgeschieden door een beschot van
een duims vuuren hout behoorlijk
in elkander geploegt. De
onderliggers in de bedsteden
zullen van een en een kwart duims
planken zijn en moeten rusten op
regels van twee en drie duim in de
muuren of aan het beschot
vastgemaakt.
De deuren zullen met drie klampen
worden opgelegd en aan bagt
karnieren van No. O worden
afgehangen. In de kasten zullen de
vereischte rimmen worden gemaakt,
een en ander volgens de teekening
en gegeven voorschriften of die
wegens nader te doene aanwijzing.
Artikel 25.
In ieder der binnenhoekkamers en
middelkamers onder letter K. op
de tekening te zien zoomede in
de overige acht en negentig
woonhuizen of kamers welke op de
tekening zonder een bepaald merk
voorkomen zal een dwars beschot
worden gemaakt van een duim
vuuren hout met missingen en
veren in elkander geploegd.
Tot bevestiging van dit beschot
’t welk op p:m: vier voeten
afstands van de muur zal
geplaatst worden zullen onder,
boven en in de midden nodige
regels worden gelegd van twee en
drie drie duims regels welke aan
weerszijde eenigzints in de muur
zullen worden ingelaten.
In dit beschot zullen twee paar
deuren komen ter breedte van
drie voet zes duim en ter hoogte
van zes voeten, welke met drie
klampen zullen worden opgelegd
en aan sufficanten ijzeren
kruishengsels draaijen.
Achter meergenoemde beschot
zullen op de hoogte van p:m: zes
duim op goede regels worden
gelegd tot bedsteden van een en
een kwart duims vuren hout
voorts op de hoogten van p:m:
vier voeten gelijke onderlagers,
zoo dat in iedere woning twee
paar bedsteden zullen zijn boven
elkander plaats nemende en door
een dwarsbeschot gescheiden.
Ook zullen de noodige bedplanken
worden gemaakt en overigens
alles volgens te gevene orders
moeten worden afgewerkt naar
behoren.
In ieder van de hierboven
genoemde kamers en woonhuizen
zal mede een schoorsteen worden
gemetzeld, ten aanzien van welke
zal moeten worden in acht
genomen, dat de middelmuur tegen
ieder haard met een halfsteen
worde verzwaard, en in plaats
van leggende plaat met een halve
steen in de kant boven de vloer
word gemetzeld.
Artikel 26. Pleistering.
Al het muurwerk zal aan de
binnenzijde worden geraspt en
daarna met de vereischte
deugdzame gezifte kalk worden
bepleistert zoals ook de
schoorsteenen beneden de
zolder.
Artikel 27. Bereiding der
kalk
De kalk zal worden
zaamgesteld uit een derde
zand en tweederde kalk, zoo
voor het metselwerk,
bepleisteren als het
strijken der pannen.
Artikel 28
Den aannemer word het regt
toegekend om uit de
gronden der Maatschappij
van Weldadigheid het
nodige zand te laten
graven, zullende hem ten
dien einde voor zoo veel
doenlijk in de nabijheid
van zijne werkplaats eene
geschikte gelegenheid
worden aangewezen.
Artikel 29
De kalk met het zand
zullen goed door
elkanderen worden
gewerkt, zoo dat dezelve
genoegzaam taaiheid
verkrijge en zonder dat
het geoorloofd is bij de
vermengingen
toebereiding meer dan
het volstrekt noodige
water te gebruiken.
Er zal steeds eene
genoegzame hoeveelheid
bij voorraad worden
bewerkt zoodanig dat
dezelve tenminste vier
dagen ter rotting hebbe
gelegen, alvorens
dezelve mag worden
gebruikt.
Artikel 30
Al het houtwerk aan
het gebouw gebruikt
wordende met
uitzondering van het
kapwerk zal aan
weerszijden goed en
glad moeten worden,
hetwelke afgeschild
moet worden geschaafd
en overigens krek en
zindelijk afgewerkt.
Artikel 31
De aannemer zal in
alle de ramen van
het gebouw moeten
leveren en in goede
stopverw doen
inzetten goed
fransch glas. In de
onderscheidene ramen
van de woningen
onder de letter A
tot I op de
teekening
voorkomende zal fijn
wit glas moeten
komen. De ruiten
vullen aan alle
kanten goed en de
sponningen der
roeden moeten
sluiten ten einde
alzoo het doorlekken
te weren waarvoor de
aannemer moet
instaan.
Artikel 32
Verw.
Met uitzondering
van de kap zal al
het hout, zink en
ijzer aan het huis
te leveren en te
maken in de
grondverw moeten
worden gezet.
Het houtwerk
zal vooraf naar
behoren moeten
worden gestopt en
het ijzerwerk aan
de buitenlucht
blootgesteld,
tweemaal gemenied.
Artikel 33
Arbeiden en
materialen.
Al wat tot een
goede en
geregelde
uitvoering van
dit werk
vereischt word
zal door den
aannemer moeten
worden geleverd.
Zooals
arbeidsloonen,
gereedschappen,
werktuigen en
materialen
zonder eenigen
de minsten
uitzondering.
Het te
employeren
werkvolk zal een
ieder in zijn
vak kundig en
ervaren moeten
zijn, terwijl in
het
tegenovergestelde
geval de
uitbesteder het
regt zal hebben
de ongeschikten
van het werk te
verwijderen.
Geene materialen
mogen door den
aannemer worden
verwerkt of
geplaatst tenzij
alvorens
behoorlijk
goedgekeurd. Van
deze formaliteit
zijn
uitgezonderd de
bouwstoffen,
waarvan de
uitbesteder de
leverantien aan
zich heeft
gereserveerd.
Artikel 34.
Leverantie van
bouwstoffen
door de
uitbesteder.
De uitbesteder
bedingd
stelling voor
zich de
leverantie der
steen en kalk
gelijk mede
van de greinen
en vuren
houtwaren. De
aannemer word
derhalven bij
dezen verpligt
de bedoelde
bouwstoffen en
ijzerwerk enz.
van de
uitbesteder te
ontvangen
tegen de prijs
bij het
volgend tarief
uitgedrukt, te
weten:
Voor duizend steenen | zes gulden |
Voor ieder ton kalk | tachtig cents |
Voor duizend dakpannen | zestien guldens |
Voor duizend vorstpannen | vier en dertig guldens |
Voor duizend rode vloeren | zestien guldens |
Smitswerk
|
|
Voor ieder anker | vijf en zeventig cents |
Voor ieder kram in art.15 bedoeld | vijftig cents |
Voor ieder staaf in de glaskozijns | een gulden vijftig cents |
Greinen hout
|
|
Voor een ribbe zwaar vijf en zeven duims twintig voets | 4.00 |
Voor een ribbe zwaar vier en zes duims twintig voets | 2.40 |
Voor een ribbe zwaar vier en vijf duims twintig voets | 2.00 |
Voor een ribbe zwaar drie en vier duims twintig voets | 1.20 |
Voor een regel twee en drie duims twintig voets | 0.65 |
Voor een regel een en een half en drie duims twintig voets | 0.60 |
Voor een regel een en een half en twee en een half duims twintig voets | 0.50 |
Voor een delen een en een kwart duims twintig voets | 1.75 |
Voor een oost delen een en een half duims twintig voets | 1.65 |
Vuren hout
|
|
Een ribbe zwaar zes en acht twintig voets | 3.00 |
Een ribbe zwaar drie en acht twintig voets | 1.50 |
Een ribbe zwaar vier en zes twintig voets | 1.50 |
Een ribbe zwaar vier en vijf twintig voets | 1.25 |
Een ribbe zwaar drie en vier twintig voets | 0.75 |
Een deel van twee duims | 1.50 |
Een deel van een en een half duim | 1.25 |
Een deel van een en een kwart duim | 0.85 |
Een deel van een duim | 0.70 |
Een deel van driekwart duim | 0.65 |
Een bas vuren latten twintig voets, een en twee duim | 1.40 |
Een bas van een en een half duim | 1.20 |
Een juffer dertig voets | 1.00 |
Een juffer vier en twintig voets | 0.70 |
Een juffer twintig voets | 0.50 |
Andere lengten naar
rato de maat der houtwaren, van
dit tarief is de
Amsterdamsche in den houthandel
gebruikelijk. De houtmaterialen
welke in het bovenstaande tarief
niet zijn uitgedrukt zooals de
eiken dorpels tot de ramen en
kozijns zal de aannemer kunnen
aankopen, waar hij zal goedvinden,
als ziende den uitbesteder van
deze leverantie af.
De aannemer is gehouden van de
benodigde houtmaterialen
vroegtijdig genoeg een behoorlijk
gespecificeerde opgave te doen.
Artikel 35. Plaats der
leverantie.
De kalk, steen en hout zal door
den uitbesteder geleverd worden
in de nabijheid van het gebouw,
immers binnen de afstand van
vijftig roeden.
Artikel 36. Wijze van
betaling der materialen.
De aannemer zal het
verschuldigde wegens de in
artikel vier en dertig
genoemde materialen aan
den uitbesteder moeten voldoen
telkens bij de betaling van
een termijn bedongen besteks-
of aannemingspenningen op den
voet en wijze als in artikel
vier en veertig word bepaald.
Artikel 37. Lengtemaat.
De lengtemaat welke tot
grondslag der berekeningen
en opgaven in dit bestek
voorkomt in de oud
Rijnlandsche en de zwaarte
of dikte van het hout na de
Amsterdamsche voetmaat,
waarnaar de aannemer zich
zal moeten reguleren.
Artikel 38. Ommissien.
De duisterheden welke
onverhoopt in dit bestek
mogten voorkomen zullen
door of vanwegen den
uitbesteder worden
opgehelderd gelijk mede
het dubieuze door den
zelve zal worden
geinterpreteerd en waarvan
den aannemer zich zal
moeten onderwerpen. Ook
zal den aannemer in zijn
voordeel geen gebruik
kunnen maken van
onverhoopte abuizen en
misstellingen als zullende
hij verpligt zijn na te
komen hetgeene ’t welk ten
dezen aanzien mogte worden
gecorrigeerd.
In het algemeen zal hij
gehouden zijn alles naar
eisch van zaken in den
aard des werks en tot
genoegen van den
uitbesteder af te maken,
ook zelfs al ware zulks in
het bestek niet
expresselijk genoemd.
Artikel 39. Opzicht
over het werk.
Den uitbesteder heeft
het regt om iemand van
zijnentwege te benoemen
die het toezicht over de
bewerking zal hebben; en
die in het algemeen in
de plaats des
uitbesteders zal
optreden om alle die
regten uit te oeffenen
welke aan hem competeren
terwijl de aannemer
verpligt is zich aan te
gevene orders van dezen
te onderwerpen.
Artikel 40. Tijd
van voltooiing.
Het gebouw zal in
behoorlijke orde
geheel en al volgens
tegenwoordig bestek
moeten zijn afgewerkt
voor of ultimo
september aanstaande
ingaande met den
dag dat de
approbatie van het
bestek aan den
aannemer zal zijn
bekendgemaakt. Voor
ieder dag die langer
word gewerkt zal de
aannemer verbeuren een
boete van twintig
guldens ten behoeve
der Maatschappij van
Weldadigheid zullende
deeze boeten aan de
bedongen penningen
worden gekort.
Artikel 41
Opneeming.
Zoodra het werk
geheel en al
voltooid is zal den
aannemer daarvan aan
den uitbesteder of
de aangewezen
opziener kennis
geven, als wanneer
het gebouw zal
worden opgenomen. In
geval het een of
ander niet in de
vereischte order
mogte worden
bevonden, is de
aannemer gehouden
het afgekeurde of
gebrekkige dadelijk,
volgens de te geven
orders te
herstellen, voor en
alleen het laatste
termijn der bedongen
gelden aan hem zal
worden uitbetaald.
Artikel 42. Van
den aannemer.
De aannemer moet
een deskundig
persoon zijn en
van genoegzamen
bekwaamheid om dit
werk te beheeren.
Hij is niet
bevoegd om het
werk geheel of
gedeeltelijk aan
een ander uit
besteden of over
te doen, zonder
speciaal consent
van den
uitbesteder, of
deszelfs
gemagtigde, hij is
verpligt bestendig
op het werk
tegenwoordig te
zijn, teneinde
zijn onderhebbend
werkvolk te
besturen en om het
nodige met hem te
kunnen bepalen.
Artikel 43.
Borgen.
Tot meerdere
zekerheid voor
de waarneming en
uitvoering van
het contract van
uitbesteding,
zal den aannemer
ten genoegen des
uitbesteders
moeten stellen
twee borgen van
bekende
gegoedheid die
zich onder
renuntiatie van
alle benificien
ieder in solidum
als principale
aannemers zullen
moeten
verbinden. Deze
borgen zullen
verpligt zijn in
cas van
afwezigheid,
overlijden of
nalatigheid des
aannemers het
werk
overtenemen en
te volvoeren.
Artikel 44.
Domicilium.
Zoo wel den
aannemer als
de door
dezelve
gestelde
borgen zijn
verpligt zich
te onderwerpen
aan de
judicature van
de regtbank
van eersten
aanleg zitting
houdende te
Assen, onder
welks ressort
zij domicilium
de citandi et
executandi
zullen moeten
huizen.
Artikel 45.
Termijn van
betaling.
De betaling
der bedongene
penningen zal
geschieden in
drie egale
termijnen, te
weten:
een derde
gedeelte
zoodra alle de
muren van het
gebouw tot
balkens hoogte
zullen zijn
opgetrokken,
een ander
gedeelte bij
het tijdstip
dat de kap
geheel zal
zijn afgewerkt
en gedekt en
de zolder
gelegd, en
eindelijk het
resterende
eenderde
gedeelte,
zoodra het
geheele werk
volgens
artikel een en
veertig zal
zijn opgenomen
en finaal
goedgekeurd;
telkens echter
onder korting
van die
sommen, welke
den aannemer
volgens de
bepalingen
vervat in
artikels drie
en dertig en
vier en
dertig, vijf
en dertig en
zes en dertig,
wegens door
den
uitbesteder
aan denzelven
geleverde
materialen
verschuldigd
is, gelijk
mede onder
aftrek(casio
quo) der
boeten op
grond van
artikel
veertig
verbeurd en
het beloop der
kosten in
artikel zeven
en veertig.
Artikel 46.
Kosten van
uitbesteding.
De kosten van
zegels en
registratie,
zoo alsmede de
trekpenning en
verdere op de
uitbesteding
vallende
onkosten
zullen ten
laste van den
aannemer zijn
en van de
bedongen
bestekpenningen
worden
gedeconteerd.
Artikel 47.
Wijze van
besteeding.
De
aanbesteeding
zal geschieden
bij
inschrijvingen
en op bot,
zullende de
laagste
schrijver
genieten eene
trekpenning
van vijf en
twintig
guldens. Ieder
schrijver is
verpligt bij
de
uitbesteding
in persoon
tegenwoordig
te zijn op
poene dat op
deszelfs
ingeleverd
billet geen
regard zal
worden
geslagen.
Niemand is
bevoegd bij te
doene
opbiedingen
het werk te
mijnen dan hij
die erop
ingeschreven
heeft.
Artikel 48.
Approbatie en
non
approbatie.
Het contract
van
uitbesteeding
zal worden
onderworpen
aan de
goedkeuring
der Permanente
Commissie der
Maatschappij
van
Weldadigheid.
Ingeval van
approbatie zal
den aannemer
daarvan
onmiddellijk
worden kennis
gegeven als
wanneer zal
ingaan de
termijn bij
artikel
veertig
hiervoren
bedoeld.
Zoo de
uitbesteding
mogt worden
gedesapprobeerd
zal den
aannemer
ontslagen zijn
en
diensvolgens
de
uitbesteeding
geen het
minste gevolg
hebben. Ook de
trekpenning
zal in dit
geval niet
worden
genoten.
Additioneel
artikel.
De maat
artikel 37, op
de oude
Rijnlandsche
en
Amsterdamsche
bepaalt; zal
in de
Nederlandsche
elle maat
volgens een
bestaande
autentike
tafel worden
gereduceerd;
zodanig dat de
lengte en
zwaarte van al
het
omschrevene
daardoor geene
verandering
ondergaan.