Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Brussel, den 25 april 1825
Aan den Koning
Bij onderscheidene achtereenvolgende apostillaire dispositien
vanwege Uwe Majesteit, heeft de Commissie benoemd bij
Hoogstdeszelfs besluit van 3 january 1822 N 36, om consideratien
& advys ontvangen een aantal reclamatien tegen Uwer Majesteits
besluiten van 24 Maart 1824 N 23 & 15 january ll N85 als
Bij apostille van 27 Maart N72 een rapport van den Minister van
Binnenlandsche Zaken van den 24 te voren, Algemeene Zaken N 90,
zich vereenigend met een rapport van den Staatsraad Administrateur
voor het Armwezen en de Gevangenissen op eene missive van Gedeputeerde
Staten van Zeeland, ten geleide eene Memorie van Bezwaren
van het Stedelijk Bestuur van Middelburg over de opzending
van weeskinderen naar de kolonien der Maatschappij van
Weldadigheid, ingevolge besluit van 24 maart 1824. -
Bij apostille van 2 April daaraanvolgende N91 een rapport van den
Minister van Binnenlandsche Zaken aan Uwe Majesteit, Algemeene
Zaken N40 op een missive van den Gouverneur van Zeeland
over ditzelfde onderwerp, strekkende tevens ten geleide van een
Adres van den Raad der Stad Middelburg aan Uwe Majesteit
Bij apostille van 1 April N82 een rapport van den Minister van
Binnenlandsche Zaken, van den 30 Maart Algemeene Zaken N69, zich
vereenigende met een rapport van den Staatsraad Administrateur
voor het Armwezen en de Gevangenissen op eene reclame van schout,
assessoren en leden van den Raad der Gemeente Zaandijk
tegen de opzending van kinderen uit het Godshuis aldaar naar de
kolonien
Bij apostille van 1 April N83 een rapport van den zelfden Minister
van 30 Maart, Algemeene Zaken N70, op een rapport van den
Staatsraad Administrateur voornoemd, op eene missive van den
Secretaris van Staat, verlangende vanwege Uwe Majesteit dat
Gedeputeerde Staten worden gehoord op het Adres van Burgemeester
en Wethouderen van Amsterdam tegen het aandeel waarvoor hun
stad in de opzending van kinderen naar de kolonien is aangeslagen.
-
Bij apostille van 2 April N79 een rapport vam den zelfden Minister
van 28 Maart, Algemeene Zaken N209, op een rapport van den zelfden
Staatsraad Administrateur op eene missive van Gedeputeerde
Staten van Groningen, betrekkelijk de executie van Uwer
Majesteits besluit van 24 Maart 1824
Deze stukken alle dezelfde strekking hebbende, om namelijk tegen de kolonisatie der kinderen te reclameren, zoo heeft de Commissie gemeend, dezelve gevoeglijk bij hetzelfde rapport te kunnen behandelen, voor en aleer hare bedenkingen deswege aan Uwe Majesteit te onderwerpen, zal zij de vrijheid nemen de voornaamste punten uit de vrij volimineuse productien bijeen te trekken.
De beide reclames van Middelburg hebben dezelfde
bedoeling, met dit onderscheid alleen, dat de eerste geschied is
voordat de regeering bekend was met het besluit van 15 januari ll,
en alzoo uitsluitend gerigt is tegen dat van 24 Maart van het
vorige jaar. De bezwaren der Regeering zijn vervat in eene memorie
welke aan Gedeputeerde Staten is overgeleverd, met verzoek om bij
Uwe Majesteit op eene wijziging van het besluit van 24 maart
aantedringen.
De tweede reclame, na kennisgeving van het besluit van 15
januari ll gedaan, en aan Uwe Majesteit zelve gerigt, houdt, bij
inhaesie der vroeger vermelde bezwaren, eenige bedenkingen tegen
de billijkheid van den omslag, als zijnde de stad Middelburg
daarbij naar het oordeel der reclamanten, in verhouding tot de
bevolking der provincie aanmerkelijk bezwaard.
De bezwaren der Regeering komen voornamelijk neder op de
navolgende punten:
Dat in het onderhoud van 225 welke de bveolking van het Algemeen
Wees- en Armhuis van Middelburg uitmaken, successivelijk
de meest mogelijke bezuinigingen zijn ingevoerd, ingevolge waarvan
dit onderhoud thans niet hooger komt te staan dan op f 19,136.-
ofwel f 85.- per hoofd in het jaar; zijnde deze som dan ook het
uiterste waarop het met eenige mogelijkheid te brengen is.
Dat deze som uiterst gematigd zal voorkomen, wanneer men nagaat dat de Maatschappij van Weldadigheid zelve, die zich zoo zeer op alle mogelijke bezuinigingen toelegt, de opvoeding der kinderen ten plattelande, en alzoo buiten bezwaar der zoo aanmerkelijke stedelijke lasten, in hare vrije kolonien niet onder de f 45.- s jaars per hoofd op zich neemt, terwijl de besteding à f 22:50 per hoofd alleen plaats vindt voor de arbeiders kolonien, en in verhouding tot een zeker aantal bedelaars en behoeftige huisgezinnen, wier arbeid mede strekt om in het onderhoud der kinderen te voorzien.
Dat de kosten welke de stad zich laat welgevallen, teneinde hare weeskinderen binnen haren eigen boezem op te voeden bovendien niet geheel voor verloren zijn, als het geval is met de bestedingspenningen in de kolonien; aangezien een niet onaanzienlijk gedeelte derzelver in voldoening der stedelijke lasten wordt gerestitueerd.
Dat de onderscheidene Godshuizen en inrigtingen van liefdadigheid der stad Middelburg een geheel uitmaken, dat bij suppressie van het Burgerweeshuis (geheel of grootendeels, als het gevolg van den aanslag voor de kolonisatie zijn zoude) uit zijn verband gerukt wordt; ten voorbeelde hiervan wordt aangehaald dat de linnen en wollen kleeder stoffen voor de weeskinderen, in de stedelijke arminrigting vervaardigd worden.
Dat de Godshuizen en armeninrigtingen van Middelburg, zoo mede ten aanzien van derzelver financieel wezen een geheel uitmaken, wordende onder anderen de stedelijke onderstanden niet verleend aan elke inrigting op zich zelve, maar in eene algemeene kas gestort, waaruit vervolgens ieder inrigting afzonderlijk tegemoet gekomen wordt.
Dat de algemeen comptabiliteit op een voet is vastgesteld, die de uitgaven der afzonderlijke gestichten, oogenschijnlijk hooger doet voorkomen dan zij inderdaad, en bij nader onderzoek zijn, zoo wordt het brood in eene der Armeninrigtingen gebakken en tegen de prijs der stedelijke broodzetting uitgedeeld, hetgeen eene winst van f 2500:- opleverd, die wederom in de Algemene Kas gestort wordt, en alzoo eene bloot fictive uitgave heeft gemaakt; zoo worden mede de medicamenten tegen gewonen winkelprijs, en onder beneficie der gewone winsten ten behoeve der Algemene Kas uitgereikt.
Ten gevolge waarvan de reclamanten vermeenen de berekening der
kosten van onderhoud der weeskinderen die oppervlakkig f 85:-
beloopen, tot op f73:- te mogen reduceren.
De adressanten beroepen zich wijders op het belang dat de Burgerij
heeft om de weeskinderen niet te zien opzenden naar de kolonien;
bestaande dir hoofdzakelijk in de navolgende punten:
● Het verlies van het debiet van allerhande aard aan het weeshuis.
● Her verlies van het debiet voor de Armeninrigtingen die voor het
weeshuis werken.
● Het verlies van een aantal participanten in de loting voor de
Landmilitie.
Deze consideratien worden wijders met den meesten klem
ondersteund, door een aantal overwegingen getrokken uit het belang
der kinderen zelve, als die aan alle banden van maagschap ontrukt
worden, om onder vreemden te worden opgevoed, tot den Landbouw
worden opgeleid, terwijl hunne betrekkingen, hunne neigingen,
vooral naarmate zij reeds meer in jaren zijn toegenomen, ze veel
meer tot den burger in handwerkstand, dien hunne ouderen hebben
uitgeoefend, schijnen te roepen en meer andere overwegingen van
gelijken aard, die de commissie met stilzwijgen kan voorbij gaan,
alzoo zij van meer algemeene toepassing zijn, voor alle
localiteiten, en ook vrij eenstemmig bij de tot nog toe ingekomen
reclamatien tegen de kolonisatie der weeskinderen zijn ingeroepen.
De requestranten verzoeken op deze gronden te mogen volstaan met
twee opzendingen naar de kolonien van 10 & van 16 kinderen,
welke bereids en de laatste zeer onlangs gedaan zijn, en hunne
weeskinderen tegen den voormelden prijs van f 73:- per hoofd
binnen Middelburg te mogen opvoeden, terwijl zij, in
gevalle hun verzoek mogt worden van de hand gewezen, en de
autorisatie ontzegd, om ter concurrentie van die som van stadswege
in de behoefte van het weeshuis te voorzien, het uitzigt openen,
om zich, bij het belang dat de burgerij in deze zaak stelt, door
middel van vrijwillige inschrijvingen aan de toepassing van
meergemeld besluit te ontttrekken.
Burgemeester en Wethouderen van Middelburg hebben zich
tegelijkertijd aan den Gouverneur der provincie geadresseerd,
teneinde, hangende Uwer Majesteits beslissing, alle verdere
executie der besluiten worde geschorst; een punt waaromtrent de
Gouverneur nader instructie van den Minister vraagd; zij
hebben wijders daarbij nog andere punten aangevoerd, waarop de
Gouverneur mede eene nadere beslissing verzocht.
● Of namelijk wezen die door naastbestaanden mogten worden
gereclameerd, onder verbintenis om tot derzelver meerderjarigheid
voor hun onderhoud te zorgen, van de designatie of opzending naar
de kolonien mogen worden vrijgesteld.
● Of deze vrijstelling kan plaats vinden wanneer wezen op gelijken
voet door vreemden worden gereclameerd.
● En bij affirmative beslissing of de tot de opzending
gedesigneerde wezen, welke op dien voet gereclameerd zijn door
anderen moeten vervangen worden of niet.
Al hetwelk meergemelden Staatsraad Administrateur aanleiding heeft
gegeven tot de voordragt om Uwer Majesteits beslissing interoepen
en tevens het advies van de commissie intewinnen, waarmede de
Minister zich vereenigd heeft.
De gemeenteraad van Zaandijk verzoekt van de opzending
naar de Colonien te mogen verschoond worden, en de gewone
subsidien tot onderhoud der wezen te mogen verleenen, op grond dat
de menigvuldige fabrijken aldaar, niet alleen alle gelegenheid aan
de kinderen aanbieden om al spoedig werk te vinden, maar zelf
doorgaande gebrek aan werklieden hebben.
De requestranten die in de repartitie voor 5 kinderen begrepen
zijn stellen zich uit derzelver opzending naar de kolonien niet
minder dan het toekomstig verval van hun fabrijkkwezen voor oogen.
De Staatsraad Administrateur en de Minister mede. advyseren
declinatoir, als zijnde deze bedenkingen van geen meer bijzonder
gewigt dan die van elders worden aangevoerd.
NB: er is - niet getranscribeerd - ook sprake van een veel
eerder rekwest van Amsterdam, waarop de commissie al op 2
maart gereageerd had.
De Staatsraad Administrateur en de Minister mede, advyseren, om
het request van Amsterdam te wijzen van de hand; doch de
Commissie nogmaals te hooren op de gemaakte bezwaren ten aanzien
van den aanslag der provincie; terwijl zij in aanmerking der
aangekondigde renunciatien van tot nog toe genoten subsidien in Noordholland
(welke renunciatien in de provincie Utrecht, blijkens eene
overlegde missive van gedeputeerde staten alreeds ten aanzien van
het Roomsch katholijke kinderhuis te Utrecht en het
weeshuis te Amersfoort hebben plaatsgehad) Uwen Majesteits
beslissing inroepen, op de vraag, in hoe verre de renunciatie der
voor het loopende jaar bereids toegestane subsidien van de
verpligting tot opzending der kinderen naar de kolonie kan
ontslaan of niet.
De laatste apostille eindelijk betreft eene zwarigheid welke zich
binnen de stad Groningen heeft opgedaan, ten aanzien der
berekening omtrent het onderhoud der kinderen in de Godshuizen
aldaar, de bevolking dezer gestichten, niet uit kinderen alleen
maar ook uit oude lieden bestaande.
Zoo beweert het stedelijk bestuur dat de genoten subsidien, wel vooral ten behoeve van dezen worden verleend, Gedeputeerde Staten zich deswege tot den Staatsraad Administrateur hebbende gewend, zoo stelt deze ambtenaar voor om de vermoedelijke kosten van onderhoud der oude lieden in die gestichten te berekenen en naar hetgeen dit bedraagt in een gesticht waar oude lieden alleen worden onderhouden en de verdere uitgaven over de kinderen om te slaan, draagt wijders voor de commissie te hooren, met welk een en ander de Minister zich vereenigd heeft.
In samenvatting: Dit zijn dus bezwaren tegen de verdeling
(repartitie) en tegen de opzending in het algemeen.
Ter herinnering voert de commissie aan:
1. Het gaat in de eerste plaats om vondelingen en verlatene
kinderen
2. Als ze die niet hebben, moeten ze alleen meedoen als ze
subsidie genieten
3. dat de 2700 die 15-01-1825 verdeeld zijn, bovenop de al
gezonden kinderen komen
4. héél ingewikkelde zin over Aalmoezeniersweeshuis en andere
NH-gestichten
Daarna ook nog een verwijzing naar de bijgevoegde tabel.
En dan wordt de Amsterdamse reclame ongegrond verklaard.
Niet zo ongegrond is Middelburg.
Die zou er in plaats van de gevraagde 115 slechts 80 a 90
hoeven te zenden.
Maar zij kunnen het niet goed beoordelen want volgens het
besluit van 15 januari moet (volgt citaat) de minister BZ de
juiste opgaven leveren.
Tot nu toe ging het over de bezwaren tegen de repartitie, nu
de algemene bezwaren.
Dat sommige weeshuizen dusdanig gaan bezuinigen dat ze verder
zonder subsidie kunnen, juicht de commissie toe.
Ook als dat door liefdegiften is, is het goed. Ze raden
dwangmiddelen tegen zulke gestichten af.
Maar daarna zeggen ze dat steden niet hun burgers mogen
oproepen om te doneren.
Dat mensen met een goed zedelijk gedrag en met voldoende
vermogen bereid zijn kinderen over te nemen is ook prima. maar
dat heeft geen invloed op het aantal op te zenden kinderen.
Echt lastig wordt het als in één gesticht (Groningen dus)
zowel kinderen als ouderen zitten. Maar het moet uit te
rekenen zijn...
Wat betreft de redenen dat het voor burgers en kinderen beter
is in de eigen stad te blijven, zit er al een
uitzonderingsclausule in het besluit van 6 november 1822. Maar
dat ze later als arbeidskrachten nodig zijn, mag niet
meetellen. En loting voor de militie heeft er ook weinig mee
te maken.
Er zit wel wat in dat het uit een tehuis weghalen van de
kinderen boven 6 jaar en de niet-gebrekkigen, aan een plaats
geld kost, maar aan de andere kant is plaatsing na zestien
jaar gratis.
Wat betreft het belang der kinderen zelf, hangt dat af van
persoonlijke omstandigheden, zoals het aantal bloedverwanten
ter plekke. Maar het bestuur van het weeshuis kan kiezen welke
kinderen ze zendt en welke ze in eigen huis houdt.
MAAR (blz 41) komen we met al deze bedenkingen wel aan de 4000
kinderen in Veenhuizen?
Maar hier heeft de Commissie de vraag moeten voorstellen, of
wanneer men op de wijze in dit haar rapport ontwikkeld, te werk
gaat, het dan mogelijk zal vallen om uit de weeshuizen van de
Noordelijke Provincien het getal van 4000 kinderen, waarvoor
gecontracteerd is aan te vullen?
Het zou voor de Commissie aangenaam wezen deswege aan Uwe
Majesteit eene volkomene geruststelling te kunnen geven, doch zij
acht aan de andere zijde van hare pligt om de hinderpalen welke
dezelve tegemoetziet onbewimpeld voor het oog van Uwe Majesteit te
stellen, ten einde ingeval Hoogstdezelve hare bezorgdheid niet
geheel ongegrond mogt vinden, aanleiding te geven tot een
onderzoek of en op welke wijze het meergemeld contract naar gelang
van omstandigheden, zoude kunnen worden gewijzigd, tot voorkoming
van verliezen, welke zich anders de publieke schatkist zoude
moeten getroosten.
De Commissie bedoelt hier geenszins zoodanige hinderpalen als
welke alleenlijk uit vooroordeelen en tegenzin zouden ontstaan.
Dezen zal uwe Majesteit voorzeker weten uit den weg te ruimen.
Maar de Commissie vreest dat er te dezen hinderpalen zullen worden
ontmoet, geboren uit den aard der zaak zelve en bepaaldelijk
hieruit, dat de gebruikelijke stoffe, zoo de Commissie zich alzoo
mag uitdrukken, op verre na niet zo ruim is als aanvankelijk is
verondersteld.
In het begin dacht men dat het Aalmoezeniersweeshuis te
Amsterdam bijna het geheel vereischt getal kinderen zoude
aanbieden. Dan zoude de uitvoering van het contract geenen schijn
van hardigheid hebben mede gebragt, omdat daarbij, voor het
grootste gedeelte, vondelingen en verlaten kinderen zoude zijn
betrokken.
Over deze door de teugelloosheid en wreedheid hunner ouders, de
burgerlijke maatschappij opgedrongene kinderen, kan de
Maatschappij dan ook met de meeste ruimte beschikken; door
derzelver opzending naar de landbouwende kolonien worden zij niet
van magen en vrienden verwijderd, daar dezelven geene bekende
familiebetrekkingen hebben, terwijl al hetgeen van het
Aalmoezeniersweeshuis werd vernomen geen den minste twijfel kon
overlaten dat de opzending van het grootste gedeelte van deszelfs
bevolking naar de kolonien voor de Stad Amsterdam en de
kinderen zelve als eene ware weldaad moest worden gehouden.
Bij gemis van vondelingen en verlaten kinderen was het wel de
bedoeling om ook tot de arm- en zelfs burgerweeshuizen toevlugt te
nemen, doch alleen voor een betrekkelijk gering getal kinderen,
hetwelk, alsdan zonder wezenlijke moeijelijkheden of bezwaren had
kunnen worden gevonden.
Doch voor zoo verre men de opgave van de Amsterdamsche
Regeering aanneemt dan zullen van de 2700 kinderen waarover de
repartitie bij het besluit van Januarij ll vastgestelt is
loopende, slechts ten hoogste 350 uit het Aalmoezeniersweeshuis
kunnen worden gezonden.
Andere steden als Haarlem, Rotterdam, ’s
Gravenhage en misschien ook sommige andere gemeenten
onderhouden ook enkele vondelingen en verlaten kinderen, doch dit
getal is niet groot genoeg om hierin bijzondere aanmerking te
komen, en wanneer men van het getal van 4335 kinderen van 6 tot 18
jaren, bij raming door de Commissie tot grondslag aangenomen, dat
van 924 aftrekt, waarvoor het Aalmoezeniersweeshuis in verhouding
van deszelfs algemeene bevolking van 1812 kinderen, onder dat
getal van 4335 is begrepen, dan blijkt het, dat uit de 3411
overblijvenden 2350 of ruim de twee derden, naar de Colonien
zouden moeten worden opgezonden, behalve dat om de 4000 geheel aan
te vullen alsnog eene nadere repartitie van 400 zoude moeten
worden bewerkstelligd.
Houdt men nu in het oog dat gen. getal van 3411, ook de kinderen
bevat, die hoezeer in de jaren van opzending vallende echter
daartoe om ligchaamsgebreken of ziekelijke gesteldheid ongeschikt
zijn,
- dat daaronder mede begrepen is, de bevolking van onderscheidene
gestichten, welke, zoo het schijnt thans van alle subsidie afzien;
- dat er zich wijders onder dat getal weezen bevinden die niet
zonder ongerief van hunne magen en van het beroep waarin zij hunne
middelen van bestaan hopen te vinden, en reeds somwijls geheel of
gedeeltelijk vinden, zouden kunnen worden verwijderd;
dan zal het ten minsten twijfelachtig voorkomen dat het vereischt
getal, ja zelfs met geheele ter zijdestelling van de laatste 400,
waaromtrent naar Art 7 van het Koninklijk Besluit van 15 Januari
ll. reeds voorlopig met de Maatschappij van Weldadigheid
onderhandelingen hebben moeten worden geopend, zal kunnen gevonden
worden;
Uwe Majesteit zal alzoo misschien termen kunnen vinden, om aan de
bedoelde onderhandelingen eenige verdere uitbreiding te geven, ten
dien effecte dat zonder verlies voor de Maatschappij, aan de
schatkist alle uitgaven zoo veel mogelijk worden bespaard, welke
men niet met vertrouwen kan rekenen dat op de Gemeenten zullen
kunnen worden verhaald.
Daar de Maatschappij geen ander doel heeft, dan om het Algemeen
best te bevorderen zoo zal het misschien niet zeer moeijelijk
vallen, om met haar billijke schikkingen te treffen ten gevolge
van welke de 400 kinderen waarover gemeld Art 7 handeld in het
geheel niet, en een zeker gedeelte als bijvoorbeeld het laatste
een derde van de omgeslagene 2700 slechts eventueel, en in allen
gevallen op een eenigszins meer verwijderd tijdstip, in de
kolonien zouden dienen te worden opgenomen.
Wanneer Uwe Majesteit daartoe genegen mogt zijn, dan zoude tevens
in aanmerking kunnen komen om ten aanzien van het laatste een
derde der 2700, hetwelk voor 1e Junij van dit jaar moet worden
opgezonden, bij voorkomende gelegenheden de hand eenigszins te
ligten, en te dien opzigte naar bevind van zaken of een langer
uitstel of wel eene geheele vrijstelling toetestaan.
Voor zooverre zich Uwe Majesteit met de in den loop van dit
rapport uiteengezette denkbeelden, mogt kunnen vereenigen, zoo
zoude naar het inzien der Commissie hetzelve in handen van den
Minister van Binnenlandsche Zaken kunnen worden gesteld; met
autorisatie op dien Minster om in den geest daarvan:
1e In onderhandeling te treden met de Maatschappij van
Weldadigheid.
2e De brieven van de Gouverneurs van Utrecht, Zeeland
en Groningen te beantwoorden en den Gouverneur van Noord
Holland aan te schrijven.
3e Het verslag waarvoor in art 3, § a van het besluit van
15 Januari ll. N85 is gehandeld met alle mogelijke spoed en zorg
in gereedheid te brengen.
Terwijl aan de genoemde Gouverneurs tevens de magt zoude worden
verleend, om ten aanzien van het laatste een derde van het aandeel
van iedere Gemeente of gesticht, te handelen zoo als boven is
gezegd, doch met de meest mogelijke discretie en zonder eenige
finale bepaling te maken, mitsgaders onder gehoudenheid, om
daarvan dadelijk aan het Departement van Binnenlandsche Zaken
kennis te geven.
Op de verzoeken van Amsterdam, Zaandijk & Middelburg
zoude intusschen kunnen worden verklaard, dat dezelven zooals die
zijn liggende niet kunnen worden toegestaan, maar dat de
Requestranten zich zullen moeten gedragen naar de voorschriften en
instructien te deze door den Gouverneur of Gedeputeerde Staten
afgegeven of nader af te geven.