Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Op een andere pagina staan
wat voorbeelden van Veenhuizense weeskinderen die door
familieleden opgenomen worden. Die laatsten moeten niet alleen
voldoen aan de eisen die de plaatselijke voogden aan hen stellen,
maar ze moeten ook de eventuele schuld van het kind in Veenhuizen
voldoen én ze moeten het kind ophalen bij het kindergesticht of
zorgen dat het opgehaald wordt. Over dat laatste gaat het in De
kinderkolonie pagina 100. Hier de daar genoemde namen.
In onderstaande brief gaat het over twee zusjes uit
Rotterdam:
● Joanna de Boos heeft het weesnummer 1216 op de scans van
het register van het derde gesticht in Veenhuizen met invnr 1572.
Haar achternaam is eerst geschreven als 'Dubois' en daarna
doorgestreept en veranderd in 'de Boos'. Volgens die registratie
is zij geboren op 22 oktober 1810 en is zij - gelijk met haar
hieronder staande zus - het kindergesticht binnengebracht op 7
mei 1825 door Rotterdam.
● Geertruida Adriana de Booijs heeft het weesnummer 1217
in invnr 1572. Haar achternaam is eerst geschreven als 'Dubois' en
daarna doorgestreept en veranderd in 'de Booijs'. Volgens die
registratie is zij geboren op 14 maart 1813.
De brief is gedateerd 3 september 1828, komt van ene
meneer Bassant die of slecht ter been is of het ontzettend druk
heeft, en bevindt zich in invnr 93, zie de scan:
Wel Ed Heeren!
Op het gesticht Veenhuijzen bevinden zich twee kinderen mijner overledene zuster, genaamd Johanna en Geertruida de Boos, van welken ik geinformeerd ben dat dezelven reeds hun ontslag bekomen hebben in het vorige jaar.
Weshalven ik mij reeds twee malen per gefrankeerde missive vervoegd heb aan den Heer Directeur Poelman en laastelijk aan den Heer opper directeur Visser aldaar, gemelde Heeren vriendelijk solliciteerende om gemelde kinderen tot Amsterdam af te zenden, vanwaar ik dan iemand zouden stellen, om dezelven tot hier te transporteren, wijl ik mij in de onmogelijkheid bevind, om dezelven in persoon aftehalen, daarbij voegende dat indien er eenige reiskosten van wegens de overzending op zouden komen, ik dezelven alsdan hier of zo gemelde Heeren disponeerden zouden voldoen.
Eindelijk mijne vriendelijken sollicitatie besluijtende met verzoek dat indien de kinderen tot Amsterdam konde afgezonden worden, als dan mij door eenige weinige regelen hetzelven te voren te berigten, of zo er andere redens bestonden waarom zij niet afgezonden konde worden, mij op dezelve wijzen hiervan kennis te geven.
Daar mij (zo het mij toeschijnt) dezen aanvragen vruchteloos geweest zijn, wijl ik tot heden geen antwoord hebbe ontvangen, neemen ik met behoorlijke reverentie, de vrijheid mij tot UWEd te wenden die het edele doel der Weldadigheid te samen vereenigd heeft; om, indien het in UWEd vermogen was mij aangaande deze kinderen eenig berigt te doen toekomen.
Want indien het langer vertraagden zouden zij van het weeshuijs alhier geen genot meer kunnen hebben alzo regenten van gemeld huijs bereid zijn dezelven (kosteloos voor hun hier zijnde) opteneemen, doch niet na den 12e October aanstaande.
Zo er nu WEd Heeren eenige mij onbekende verhindering omtrent de overzending mogt bestaan neeme ik nogmaals de vrijheid UWEd ten vriendelijkste te solliciteren mij hiervan een klein berigt te laten toekomen, en indien er eenige bewijzen vanwegens de Heere regenten van het Roomsche weeshuijs van de Leeuwestraat alhier (waar zij zouden opgenomen worden) nodig mogten weezen, mij meden tot zelven te melden, en in welken vorm dezelven moeten ingerigt zijn;
Hiermede zullen UWE veel, en door een waren weldaad verpligten dien zich met ware hoogachting noemt
Uw Dienaar,
P.J.Bassant.
Adres: Goudsche Cingel O. 69
Op de brief heeft een lid van de permanente commissie met potlood
geschreven: 'Dit zijn twee dier ontslagen kinderen welke nog niet
afgehaald zijn, waarover wij aan den Adm van het Armenwezen hebben
geschreven.'
Die brief aan de administrateur van het Armenwezen heb ik niet
gezien, maar verder klopt het: volgens het register met invnr 1572
zijn de zusjes op 12 september 1828 uit Veenhuizen
weggegaan.
Ik denk dat meneer Bassant alsnog de reis gemaakt heeft, want op
de brief is aangetekend dat de permanente commissie er op 30
september 1828 op geantwoord heeft en toen waren de meisjes dus al
weg.
In de tweede brief komen de twee zusjes terug. Bovendien staan
daarin drie broers uit Den Haag:
● Arend Hendricus Dum heeft weesnummer 1279 in het register van het derde gesticht in Veenhuizen met invnr 1572. Volgens die registratie is hij geboren op 25 augustus 1814 en is hij - net als zijn twee hieronder staande broers - op 31 mei 1825 naar het kindergesticht gebracht door Den Haag.
● Johannes Dum heeft weesnummer 1280 in invnr 1572. Volgens die registratie is hij geboren op 16 april 1816.
● Karel Andreas Dum heeft weesnummer 1281 in
invnr 1572. Volgens die registratie is hij geboren op 30
november 1818 en dus de jongste van de drie. Voor
geïnteresseerden in de 'Dum-brothers' is hier een
lijst van brieven waarin de naam voorkomt.
Deze brief is van 6 januari 1829 en daarin legt
Binnenlandse Zaken aan de permanente commissie uit waarom het
afhalen van die kinderen zo lang geduurd heeft, invnr 95.
Tot heden heb ik mij door de nalatigheid van Burgemeester en Wethouders van ’s Gravenhage, in het beantwoorden mijner aanschrijving, buiten staat gevonden UWEd Gestr. vroeger de redenen kenbaar te maken, waarom de kinderen van de weduwe Dum te ’s Hage, alsmede J. en G.A. de Bois, vermeld in UWEdGestr. missive van den 7e Augustus ll. N24, toen ter tijd ten gevolge van de daartoe verleende autorisatie nog niet uit de kinder Etablissementen te Veenhuizen waren afgehaald.
Dezer dagen, deswegens een stellig bericht ontvangen hebbende, geve ik mij de eer UWelEdGestr alsnu medetedeelen, dat de afhaling der kinderen, van de weduwe Dum door ziekte en bezigheden van de moeder, is vertraagd geworden, doch dat die kinderen, in de maand september ll. bij gelegenheid uit de Etablissementen vertrokken zijn, wordende zij thans bij en door de moeder verzorgd.
Ten aanzien van Johanna en Geertruida Adriana de Bois, hebben arm- en weesbezorgers der R.C. gemeente van de Leeuwestraat te Rotterdam verklaard, dat deze zaak hangende is gebleven, om dat zij zoo wel als de betrekkingen van die kinderen, niet konden overgaan tot de voldoening der eventueel, door die kinderen in de kolonien, gemaakte schulden.
De nabestaande dezer kinderen, hebben zich reeds sedert eenigen tijd geleden, aan de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid geadresseerd, van het juiste bedrag der schulden te kennen, tengevolge waarvan zij zich nader zouden verklaren.
De Staatsraad, Gouverneur van Zuid-Holland,
(getekend) van der Duijn
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken,
Wenckebach.
Het ministerie is rijkelijk laat met deze mededeling, want ook de
broertjes Dum zijn al op 12 september 1828 uit Veenhuizen
opgehaald. Het lijkt erop dat de Maatschappij van Weldadigheid de
schulden niet geïncasseerd krijgt, want In de kantlijn van de
brief heeft een lid van de permanente commissie geschreven:
Ook deze zijn reeds in sept. ontslagen. De armverzorgers hebben zich nimmer geadresseerd en er is dan ook nooit questie geweest over de voldoening der schulden. De zaak is geheel afgelopen.