Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen



'Bepalingen nopens de algemeene wapening en de handhaving der rust in de kolonie', als reactie op de Belgische onafhankelijkheid

De Belgen hebben geen zin om nog langer deel uit te maken van de Nederlanden en roepen de onafhankelijkheid uit. Koning Willem I accepteert dat niet en wil ze te lijf gaan. De Maatschappij reageert op 8 oktober 1830 met deze Bepalingen, waarmee het in dienst treden gestimuleerd wordt.

Al snel realiseert men zich dat dit een boel financiële ellende teweeg kan brengen en op 31 december 1830 draait men snel een aantal van de maatregelen terug. Dat laatste besluit heb ik er hier onder geplakt. Beide besluiten komen uit invnr 968


Besluit permanente commissie 8 oktober 1830 N1: Bepalingen nopens de algemeene wapening en de handhaving der rust in de kolonie

De Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid

In aanmerking nemende de noodzakelijkheid om in de tegenwoordige omstandigheden van het Vaderland, zoo ten aanzien der Algemeene Wapening als met betrekking tot de handhaving der rust en orde in de kolonien eenige bepalingen vast te stellen:

Besluit:

Artikel 1
De Heer Inspecteur Visser zal zich ten spoedigste naar de kolonien begeven ten einde in overleg met den Directeur alles te regelen wat aldaar betrekking heeft zoo tot de oproeping voor algemeene wapening als tot het beramen der noodige maatregelen ter bewaring van de rust en orde.

Artikel 2
Hij zal daaromtrent in acht nemen de hoofdregelen bij de volgende artikelen voorgeschreven.

Artikel 3
Zoo wel onder de ambtenaren als onder de kolonisten zal het dienst nemen niet alleen worden toegelaten, maar ook behooren te worden aangemoedigd en bevorderd.

Artikel 4
Ten aanzien van de ambtenaren die in dienst verlangen te treden zal voor zoo verre zij niet allen gemist kunnen worden, de voorkeur gegeven worden aan hen die reeds gediend hebben. De gehuwde ambtenaren zullen zoo veel mogelijk in het genot blijven van hunne tractementen tot onderhoud van vrouw en kinderen, behoudens die schikkingen, welke onvermijdelijk mogten zijn ten aanzien van hen aan wie de waarneming hunner werkzaamheden zal worden opgedragen, zullende echter aan de ambtenaren die niet in dienst treden, moeten worden onder het oog gebragt, dat zij zoo veel mogelijk de werkzaamheden der afwezenden, zonder belooning behooren waar te nemen. Aan de gehuwde ambtenaren zal ook, tenzij er redenen ter contrarie mogten bestaan, de toezegging kunnen worden gegeven, dat zij, bij ontslag uit de dienst, in hunne betrekkingen zullen kunnen terug keeren. De ongehuwde ambtenaren, die in dienst treden, zullen geen tractement genieten, en hen zal de toezegging worden gedaan dat zij zoo veel mogelijk, insgelijks in hunne betrekkingen zullen kunnen wederkeeren. Indien tot de waarneming hunner werkzaamheden bij ongenoegzaamheid der overblijvenden onverhoopt eene vreemde(??) benoeming noodzakelijk mogt zijn, zal dit niet anders dan provisorisch zijn.

Artikel 5
De ambtenaren die in dienst treden, zullen vóór hun vertrek al hetgeen hunne administratie betreft in behoorlijke orde overgeven aan diegenen, die met hunne functies zullen worden belast.

Artikel 6
De bedelaarskolonisten die vrijwillig dienst verlangen te nemen, zullen voorloopig in de gestichten onderzocht worden, en geschikt bevonden wordende, aan de bevoegde autoriteit worden aangeboden.
Omtrent de kinderen en de weezen van 18 jaren en daarboven, zal hetzelfde plaatsvinden, en omtrent die beneden de 18 jaren welke voor de dienst geschikt zijn zal de Inspecteur indien de autoriteiten gemagtigd zijn om dezelve aan te nemen, even zoo handelen en in tegenovergesteld geval aan de P.C. opgeven degenen, die dienst verlangen te nemen.
Ten aanzien van gewone kolonisten, hoevenaars en arbeiders, zal op denzelfden voet worden te werk gegaan, zullende daarbij evenwel zoo veel mogelijk worden gelet op de zamenstelling der huisgezinnen en in verband daarmede de dienstnemingen aan of afgeraden.

Artikel 7
De kolonisten, weezen en bedelaars die verlangen in dienst te treden, zullen regelmatig aan de bevoegde autoriteit worden aangeboden.

Artikel 8
De Heer Inspecteur zal van de Kommandant der Veteranen opnemen, welke van dezelve de overplaatsing in active dienst mogten gevraagd hebben en aan wie dit al of niet zal zijn toegestaan.

Artikel 9
Hij zal aan de Ommerschans bepaaldelijk nagaan, welke geest onder de bevolking heerscht en of er eenige en zoo ja welke maatregels te nemen zijn tot handhaving van rust en orde, waarin alsdan zoo veel al worden voorzien, hetzij door meerdere wapening van de Veteranen Veldwachters, hetzij door vermeerdering van derzelver getal, hetzij door vervanging, bij het overgaan in active dienst, van een gedeelte derzelver, hetzij eindelijk bij gebrek aan gemnoegzame magt in (??) de geèmployeerden en de bevolking zelve, door overleg met de provinciale autoriteiten.

Artikel 10
De bepalingen van het voorgaande artikel zijn mede van toepassing op Veenhuizen N2 en zal overigens ook ten aanzien van Veenhuizen N1 & 3 en van de gewone kolonien worden nagegaan of er maatregelen van voorzorg noodig zijnen dezelve zoo veel mogelijk worden aangesteld.

Artikel 11
Indien bij indiensttreding van kolonisten, ten aanzien van den landbouw, door gebrek aan handen moeijelijkheden mogten ontstaan of te voorzien wezen, zal den Heer Inspecteur bepalen hoedanig daarin door paardenarbeid of anderzins te voorzien is.

Artikel 12
De Heer Inspecteur zal nagaan en met den Heer Directeur overleggen in hoeverre het tot behoud van rust en orde noodzakelijk zou kunnen wezen zijn verblijf in de kolonien langer uit te stellen, dan, tot het daarstellen van hetgeen hierboven is opgenomenvereischt wordt, in welk geval beiden de meer bepaalde surveillance onderling zulllen verdelen.

Artikel 13
De Heer Inspecteur zal zoo dikwils mogelijk doch ten langste om de drie dagen aan de P.C. kortelijk verslag geven van hetgeen ter uitvoering van de bepalingen dezer resolutie geschied is.

En zullen afschriften dezes etc.


Besluit van de permanente commissie 31 december 1830 N2: Wijziging van 8 october N1 nopens de vrijwillige dienstnemingen

De Permanente Commissie

In aanmerking nemende dat er twijfeling is ontstaan nopens de voortdurende toepasselijkheid der bepalingen bij de resolutie van den 8 October ll N1 vastgesteld, ten aanzien der Algemeene Wapening in de kolonien, vooral met betrekking tot de Ambtenaren, als welke bij vrijwillige dienstneming voor zoo verre zij gekeurd zijn, in het genot hunner bezoldiging blijven:

Besluit:

Artikel 1
De bepalingen bij de in den hoofde dezes vermelde resolutie vastgesteld ten aanzien der vrijwillige dienstnemingen van de ambtenaren in de kolonien en den voordelen speciaal aan de gehuwde ambtenaren toegediend, worden, als algemeene regel, ingetrokken.

Artikel 2
De ambtenaren, welke van nu af in dienst zouden verlangen te treden met behoud hunner posten, zullen zich daaromtrent tot de Directeur moeten wenden, welke deswege de P.C. adviseren en haar zijne consideratien zal doen kennen nopens de toepasselijkheid op zoodanige ambtenaren van de gunstige beschikkingen der bovenvermelde resolutie van den 8e October jl.

Artikel 3
De bepalingen van die resolutie voor zoo verre dezelve betrekking hebben tot het behoud der tractementen door de uittrekkende gehuwde ambtenaren, zijn niet toepasselijk op de zoodanigen onder hen welke bij het leger van den Staat of de mobiele schutterijen eene plaatsing als officier mogten hebben of zullen bekomen.

En zal een afschrift dezes etc