Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen



Adjunct-directeur Adrianus de Geus moet zien uit te leggen waarom de wezen in het derde gesticht meer aan kleding kosten dan die in het eerste

Inspecteur der koloniën Wouter Visser heeft bij een van zijn inspecties geconstateerd dat in 1831 de weeskinderen in het derde gesticht meer aan kleding nodig hadden dan die in het eerste gesticht. De adjunct-directeur van het derde gesticht Adrianus de Geus moet dat uitleggen. Zijn stuk bevindt zich bij bijlage 8 van het inspectierapport april 1832, invnr 1544.

Nota van Toelichtingen op de Nominatieve Staten der Zaalopzieners betrekkelijk het meerder gebruik der kleeding van weezen over 1831 van het 3e Gesticht dan die van het 1e Gesticht.

1e.
Aan het 1e gesticht bevinden zich meer kleine kinderen in proportie der sterkte dan aan het 3e Gesticht, wier reekeningen van kleeding voordeeliger uitkomst oplevert, doordien dezelve aan den veldarbeid geen deel nemen, en gevolglijk minder kleedingstukken benodigt zijn, ook in verhouding van het door hun te goed te makene, en alzoo natuurlijker wijze in het voordeel komt der schuld, van het geheele getal weezen in het Gesticht.

Berekening in de kantlijn: Tot 16 jaar 30 cent, tot 12 jaar 26 cent, beneden 12 jaar 20 cent.

2e
De in het jaar 1831 overgenomen weezen van het 1e Gesticht waren, wat de deugdzaamheid hunner kleederen betreft, als wat het getal kleedingstukken aangaat, zeer slecht uitgerust, zoodat men genoodzaakt is geweest dezelve van eenen buitengewonen quantiteit kleeding te moeten voorzien.

3e
Alle de op nieuw gevestigde weezen worden aan het 1e Gesticht opgenomen, en van kleeding voorzien voor 1e mise toereikend tenminsten voor een geheel jaar, zoodat op schuld geene goederen aan dezulke verstrekt word, terwijl zij daarenboven weekelijksch de vereischte stortingen op het kleedingfonds doen, waarmede dat Fonds een voordeeliger resultaat bekomt.

4e
De omslag in massa bedraagt aan het 3e Gesticht per ziel f 5:31, als over het 1e halfjaar f 2.86 en over het 2e halfjaar f 2.45, totaal f 5:31.
Welke som onder de schuld op kleeding der weezen aan het 3e Gesticht over 1831 begrepen is, daar men veronderstelt dat deze uitgaven aan het 1e Gesticht, van de schuld op kleeding zijn afgetrokken, of die reekening immers ten deele daarmede niet is belast geworden, maar gebragt op het Reservefonds.