Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen



Het Koninklijk Besluit van 17 januari 1836 N84 betekent de redding voor de koloniėn

Naar het schijnt heeft Johannes van den Bosch zich nogal intensief bemoeit met de redactie van dit koninklijk besluit, hij zou zelfs de tekst aan Zijne Majesteit hebben gedicteerd. Hoe dan ook betekent het de redding voor de koloniėn. Zij krijgen een rol voor de overzeese gebiedsdelen.
Let op het veelvuldig gebruik van de termen 'geheim' en 'zeer geheim' in deze tekst. Het besluit wordt genoemd op pagina 246 van De kinderkolonie. De vindplaats is Drents Archief toegang 0186 invnr 8.

Wij Willem enzovoort

Gezien ons besluit van den 17 february 1833 geheim Le 4, naar aanleiding waarvan in Onzen naam, door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aan de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, onder anderen is te kennen gegeven, dat wij er, bij het toen bestaande vooruitzigt der terugkomst van den stichter der Maatschappij van Weldadigheid Onzen Luitenant Generaal van den Bosch, in bewilligden dat het beramen van alle finale maatregelen, nopens de al of niet in standhouding dier instelling op den tegenwoordigen of op zoodanig gewijzigden voet als bevonden mogt worden te behooren, tot na die terugkomst wierd verschoven, en dat inmiddels met ontkenning van alle verpligting daartoe van de zijde van het Rijk, voor 1833 de noodige geldelijke bijdragen tot instandhouding zouden worden verstrekt, onder beding onder anderen, dat door het bestuur der Maatschappij geen geldopnemingen meer gedaan zouden worden, en dat een of twee door ons te benoemen commissarissen door dat bestuur toegelaten en genoegzaam toegelicht zouden worden, ten einde zich de noodige kennissen te kunnen verschaffen om ons in staat te stellen tot eene grondige overweging en juiste beoordeeling van het genot tot de finale regeling van de zaak der Maatschappij voornoemd vereischt zou worden.

Gezien ons besluit van den 30 september 1833, geheim, Lo K 32 houdende benoeming van onze hiervoren bedoelde commissarissen.

Gezien de op den 30 mei 1834 geheim Ly Y 16 en op den 7 september 1834 zeer geheim L T 29, onzentwegen, aan onzen minister van Binnenlandsche Zaken gedane aanschrijvingen, om den toestand der voormelde Maatschappij met den Luitenant Generaal van den Bosch grondig te overleggen en de middelen van eindelijke voorziening in opzettelijke overweging te neemen, om vervolgens deswege eene bepaalde voordragt aan Ons te kunnen doen.

Gezien het rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 9 Oktober ll N1, zeer geheim, houdende mededeeling van den uitslag van het tusschen hem, onze commissarissen en den Luitenant Generaal van den Bosch plaats gehad hebbende mondeling overleg te dezer zake, naar aanleiding van de daarbij nader overgelegde rapporten van de commissie bij besluit van Onzen Minister voornoemd van den 20 january 1832 N1 geheim, benoemd geweest tot het onderzoeken van den finantielen toestand der Maatschappij van Weldadigheid, en van onze voornoemde commissarissen, gelijk mede van de memorie van den Luitenant Generaal van den Bosch, bij welke laatste stuk de middelen zijn voorgesteld, welke, naar het oordeel van den stichter der Maatschappij kunnen strekken om den toestand dier instelling blijvend te verbeteren, en dezelve in eene hooge mate dienstbaar te maken aan het belang onzer overzeesche bezittingen.

Gezien ons rescript van den 11 oktober 1835, zeer geheim, houdende magtiging op de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Kolonien, om de benoodigde bepalingen tot verwezenlijking der bij “t voorgeschreven rapport van voorgemeld departement van den 9 Oktober ll N1, zeer geheim, ontwikkelde beschouwingen omtrent den toestand der Maatschappij van Weldadigheid en de middelen van eindelijke voorziening van denzelven, na gehouden overleg met het departement van Finantien, te ontwerpen en ons, vervolgens, aantebieden.

Gezien het gemeenschappelijk rapport van onze minister van Binnenlandsche Zaken, van Kolonien en van Finantien van den 4-8 dezes, N 2, zeer geheim.

Beschikkende tevens op het rekest van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid, betreffende de kwijting der, ten hare laste loopende beleeningen op effecten, en van den achterstand of loopende schulden dier instelling.

Hebben besloten en besluiten

Artikel 1
De koloniale instellingen der Maatschappij van Weldadigheid zullen worden dienstbaar gemaakt tot de aankweeking van geschikte personen voor de dienst der OostIndische bezittingen van het Rijk overeenkomstig de bepalingen welke wij ons voorbehouden deswege nader vast te stellen, op de voordragt van de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Kolonien, die wij zullen tegemoet zien, zoodra er naar gelang de ten deze vereischte voorzieningen, tot bereiking van het oogmerk zullen noodig zijn.

Artikel 2
Door het departement van Kolonien zal, ter bereiking van het opgegeven doel aan de Maatschappij van Weldadigheid verstrekt worden:

a) Uit de fondsen van dat departement, in den loop der vier eerste jaren, naar gelang der behoefte en bij wege van leening, tegen eene interest van vier ten honderd “s jaars, eene som door ons nader te bepalen, om te dienen tot de spoedige afbetaling van den achtersten of de loopende schulden der Maatschappij en ter uitbreiding van haren landbouw, overeenkomstig het plan vervat in de aangehaalde memorie van den Luitenant Generaal van den Bosch, de teruggave van de alzoo te leenen som aan het departement van Kolonien, zal moeten plaats hebben uit de gelden, over welke het bestuur der Maatschappij, achtervolgens tot, aflossing van de schulden dier instelling zal kunnen beschikken.

b) Uit de winst, welke op de vervaardiging hier te lande en de uitzending van koperen munt naar de OostIndische bezittingen van het Rijk wordt verkregen, bij wege van geldelijke bijdragen.

    1e
gedurende de jaren 1836, 1837, 1838 en 1839 ten beloope van tweemaal honderdduizend gulden 's jaars, tot dekking van het tekort bij het bestuur der Maatschappij, in den tegenwoordigen toestand aanwezig, voor de voorziening in het benoodigde voor het onderhoud der koloniale instellingen en voor de voldoening der renten van de door dat bestuur opgenomen kapitalen, en

    2e
te beginnen met 1 januari 1836 en tot aan de kwijting van de schulden der Maatschappij, indien vroeger deswege niet anders zal zijn beschikt, zooveel als de bedoelde winst meer zal bedragen dan de sub 1e vermelde som van tweemaal honderdduizend guldens 's jaars, om gebezigd te worden, tot aflossing van de schulden der Maatschappij en tot voldoening van de renten der som welke krachten La a van dit artikel aan de Maatschappij tot leen verstrekt zal worden.

Indien echter het meerder bedrag der voormelde winst, dan de sub 1 bedoelde som van f 200.000,- in een of ander jaar minder dan honderdduizend guldens mogt beloopen, zal dit tweede gedeelte der geldelijke bijdrage tot het laatst genelde bedrag worden aangevuld, uit de fondsen van het Departement van Kolonien.

Artikel 3
De kosten van transport, vervanging en vestiging van kolonisten, en die van vergoeding voor de invaliden onder dezelve, bedongen bij de tuschen de regering en de Maatschappij van Weldadigheid gesloten overeenkomsten, zullen voorloopig voldaan blijven worden uit de daarvoor op de voordragt der Departementen van Binnenlandsche Zaken en Finantien door ons aan te wijzen middelen.

Artikel 4
Aan de verstrekkingen bij artikel 2 en 3 vermeld, worden de navolgende voorwaarden verbonden:

    a
Het bestuur der Maatschappij van Weldadigheid, zal, zonder onze uitdrukkelijke toestemming, geene harde geldopneming ten behoeve der Maatschappij mogen doen, nog op nieuw meerdere loopende schulden mogen aangaan, dan voor den geregelden gang van het beheer der instelling volstrekt onvermijdelijk is, en ook dat onvermijdelijke niet anders dan op korte termijnen.

    b
Alle eigendommen der Maatschappij, zoo roerende als onroerende, zullen verbonden zijn voor de, reeds aan die Maatschappij verleende en verder voorteschieten of te verleenen penningen, zoodanig, dat het Gouivernement zich, ten allen tijde, het regt voorbehoudt om die gelden, met de renten daarop verschenen op te vragen, en de Maatschappij verpligt zal zijn, alsdan, die gelden terug te geven, of wel alle de goederen, daarvoor verbonden, aan het Gouvernement aftestaan, met alle lusten en lasten daarop gevestigd.

    c
Er zal bij de Maatschappij van Weldadigheid eene afzonderlijke rekening worden gehouden, van de gelden welke krachtens artikel 2 sub B aan die instelling ter leen verstrekt zullen worden.

    d
Bij de Maatschappij van Weldadigheid zullen door ons, op de voordragt van onzen minister van Binnenlandsche Zaken, twee commissarissen worden benoemd, om den gang der zaken toetezien, met de bevoegdheid om van alles, wat daartoe vereischt wordt, inzage te nemen.
Behalve deze beide voornoemde commissarissen, zullen twee ambtenaren worden bestemd, om meer bijzonder het gewone en dagelijksche beheer der Maatschappij van Weldadigheid gade te slaan en daarbij voor 's Rijks belang te waken; zij zullen, te dien einde, van alle vergadering der Permanente Commissie dier Maatschappij worden verwittigd, om dezelve te kunnen bijwonen, in welke zij, alsdan, echter, slechts eene adviserende stem zullen hebben, voorts zal hen, op hunne aanvrage, inzage moeten worden verleend van alle archieven, boeken rekeningen en andere retroacta der Maatschappij.

    e
Wij behouden ons voor, om steeds zoodanige voorschriften te geven, als wij in het belang der Maatschappij van Weldadigheid en dat van het Rijk noodig mogten oordeelen.
Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Kolonien en van Finantien, zijn belast met de uitwerking dezes, ieder voor zoo verre hem aangaat.

Gegeven te 's Gravenhage den 17 January des jaars 1836, van onze regering het drie&twintigste

Uitvoering

Dit KB bereikt de Maatschappij via het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat stuurt het op 18 februari 1836 naar de permanente commissie met de onderstaande begeleidende brief, die meteen de personele invulling van het besluit geeft, invnr 168 scans 311-312:


's Gravenhage, den 18 Februarij 1836

Ik heb de eer, bij deze, aan UwelEdelen te doen geworden een afschrift van Zijner Majesteits besluit van den 17e Januarij ll. N84, houdende niet slechts de noodige voorzieningen tot voorloopige instandhouding Uwer Maatschappij, maar tevens aanwijzing der middelen tot het bewerkstelligen van zoodanige uitbreiding harer koloniale instellingen, als, naar het oordeel van haren stichter, vereischt wordt tot derzelver opbeuring in die mate, dat zij, na verloop van eenige jaren, zich weder is staat zal bevinden om door eigen middelen in de behoeften te voorzien; een en ander onder de voorwaarden bij dat besluit omschreven en voor de nakoming van welke ik UwelEd verzoek wel te willen zorgen.

Ten gevolge van §d van artikel 4 van het voorschreve besluit is Zijne Majesteit, bij een later besluit van den 5e Februarij ll. N119, overgegaan tot de benoeming van de bij die § bedoelde Commissarissen en ambtenaren belast met het daarbij omschreven toezigt; ook van dat besluit (bij hetwelk tevens de commissarissen benoemd geweest bij Besluit van den 30e September 1833, la K32 geheim, waartoe betrekkelijk was mijn brief van den 5e October 1833 N1 geheim, zijn ontheven van alle verdere bemoeijenissen uit laatstgemeld besluit voortvloeijende), ontvangen UwelEdelen hiernevens een afschrift, met verzoek om, zoo wel aan de Heeren Canneman en van Ewijck als aan de Heeren Caan en Feith, die allen door mij zijn verzocht om zich tot de volbrenging van den hun opgelegden last met UwelEdelen in betrekking te stellen, al die inlichtingen en inzagen te verstrekken, welke zij zullen behoeven, en om de beide laatstgenoemden in de gelegenheid te stellen tot de bijwoning van iedere Uwer Vergaderingen.

Voor de geldelijke verstrekkingen bij artikel 2 van het besluit van den 17e Januarij jl. N84 bedoeld, zal door het Departement van Kolonien worden gezorgd, terwijl naar aanleiding van het 3e artikel van hetzelve door mij, met overleg van het Departement van Financien, de noodige maatregelen genomen of geprovoceerd zullen worden tot de geregelde voldoening van hetgene aan UwelEdelen wegens kosten van transport, vervanging, vestiging en vergoeding van kolonisten zal toekomen.

De Minister van Binnenlandsche Zaken
van Doorn

Nog meer exemplaren

Twee andere kopietjes van dit besluit zijn nu teruggevonden in invnr 167 de scans 251 tot en met 256 en de scans 257 tot en met 265. Daar zit een briefje bij, scan 249, met de tekst:

4 Maart 1836 No. 16

Dit kopij besluit is van den Gen.l van den Bosch ontvangen waarschijnlijk voor het originele afschrift en de geleide brief van Binnenlandsche Zaken