Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Wij Willem enzovoort
Gezien ons besluit van den 17 february 1833 geheim Le 4, naar
aanleiding waarvan in Onzen naam, door Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken aan de Permanente Commissie der
Maatschappij van Weldadigheid, onder anderen is te kennen
gegeven, dat wij er, bij het toen bestaande vooruitzigt der
terugkomst van den stichter der Maatschappij van Weldadigheid
Onzen Luitenant Generaal van den Bosch, in bewilligden dat het
beramen van alle finale maatregelen, nopens de al of niet in
standhouding dier instelling op den tegenwoordigen of op
zoodanig gewijzigden voet als bevonden mogt worden te behooren,
tot na die terugkomst wierd verschoven, en dat inmiddels met
ontkenning van alle verpligting daartoe van de zijde van het
Rijk, voor 1833 de noodige geldelijke bijdragen tot
instandhouding zouden worden verstrekt, onder beding onder
anderen, dat door het bestuur der Maatschappij geen
geldopnemingen meer gedaan zouden worden, en dat een of twee
door ons te benoemen commissarissen door dat bestuur toegelaten
en genoegzaam toegelicht zouden worden, ten einde zich de
noodige kennissen te kunnen verschaffen om ons in staat te
stellen tot eene grondige overweging en juiste beoordeeling van
het genot tot de finale regeling van de zaak der Maatschappij
voornoemd vereischt zou worden.
Gezien ons besluit van den 30 september 1833, geheim, Lo K 32
houdende benoeming van onze hiervoren bedoelde commissarissen.
Gezien de op den 30 mei 1834 geheim Ly Y 16 en op den 7
september 1834 zeer geheim L T 29, onzentwegen, aan onzen
minister van Binnenlandsche Zaken gedane aanschrijvingen, om den
toestand der voormelde Maatschappij met den Luitenant Generaal
van den Bosch grondig te overleggen en de middelen van
eindelijke voorziening in opzettelijke overweging te neemen, om
vervolgens deswege eene bepaalde voordragt aan Ons te kunnen
doen.
Gezien het rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken
van den 9 Oktober ll N1, zeer geheim, houdende mededeeling van
den uitslag van het tusschen hem, onze commissarissen en den
Luitenant Generaal van den Bosch plaats gehad hebbende mondeling
overleg te dezer zake, naar aanleiding van de daarbij nader
overgelegde rapporten van de commissie bij besluit van Onzen
Minister voornoemd van den 20 january 1832 N1 geheim, benoemd
geweest tot het onderzoeken van den finantielen toestand der
Maatschappij van Weldadigheid, en van onze voornoemde
commissarissen, gelijk mede van de memorie van den Luitenant
Generaal van den Bosch, bij welke laatste stuk de middelen zijn
voorgesteld, welke, naar het oordeel van den stichter der
Maatschappij kunnen strekken om den toestand dier instelling
blijvend te verbeteren, en dezelve in eene hooge mate dienstbaar
te maken aan het belang onzer overzeesche bezittingen.
Gezien ons rescript van den 11 oktober 1835, zeer geheim,
houdende magtiging op de Departementen van Binnenlandsche Zaken
en Kolonien, om de benoodigde bepalingen tot verwezenlijking der
bij “t voorgeschreven rapport van voorgemeld departement van den
9 Oktober ll N1, zeer geheim, ontwikkelde beschouwingen omtrent
den toestand der Maatschappij van Weldadigheid en de middelen
van eindelijke voorziening van denzelven, na gehouden overleg
met het departement van Finantien, te ontwerpen en ons,
vervolgens, aantebieden.
Gezien het gemeenschappelijk rapport van onze minister van
Binnenlandsche Zaken, van Kolonien en van Finantien van den 4-8
dezes, N 2, zeer geheim.
Beschikkende tevens op het rekest van de Permanente Commissie
der Maatschappij van Weldadigheid, betreffende de kwijting der,
ten hare laste loopende beleeningen op effecten, en van den
achterstand of loopende schulden dier instelling.
Hebben besloten en besluiten
Artikel 1
De koloniale instellingen der Maatschappij van Weldadigheid
zullen worden dienstbaar gemaakt tot de aankweeking van
geschikte personen voor de dienst der OostIndische bezittingen
van het Rijk overeenkomstig de bepalingen welke wij ons
voorbehouden deswege nader vast te stellen, op de voordragt van
de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Kolonien, die wij
zullen tegemoet zien, zoodra er naar gelang de ten deze
vereischte voorzieningen, tot bereiking van het oogmerk zullen
noodig zijn.
Artikel 2
Door het departement van Kolonien zal, ter bereiking van het
opgegeven doel aan de Maatschappij van Weldadigheid verstrekt
worden:
a) Uit de fondsen van dat departement, in den loop der
vier eerste jaren, naar gelang der behoefte en bij wege van
leening, tegen eene interest van vier ten honderd “s jaars, eene
som door ons nader te bepalen, om te dienen tot de spoedige
afbetaling van den achtersten of de loopende schulden der
Maatschappij en ter uitbreiding van haren landbouw,
overeenkomstig het plan vervat in de aangehaalde memorie van den
Luitenant Generaal van den Bosch, de teruggave van de alzoo te
leenen som aan het departement van Kolonien, zal moeten plaats
hebben uit de gelden, over welke het bestuur der Maatschappij,
achtervolgens tot, aflossing van de schulden dier instelling zal
kunnen beschikken.
b) Uit de winst, welke op de vervaardiging hier te lande
en de uitzending van koperen munt naar de OostIndische
bezittingen van het Rijk wordt verkregen, bij wege van
geldelijke bijdragen.
1e
gedurende de jaren 1836, 1837, 1838 en 1839 ten beloope van
tweemaal honderdduizend gulden 's jaars, tot dekking van het
tekort bij het bestuur der Maatschappij, in den tegenwoordigen
toestand aanwezig, voor de voorziening in het benoodigde voor
het onderhoud der koloniale instellingen en voor de voldoening
der renten van de door dat bestuur opgenomen kapitalen, en
2e
te beginnen met 1 januari 1836 en tot aan de kwijting van de
schulden der Maatschappij, indien vroeger deswege niet anders
zal zijn beschikt, zooveel als de bedoelde winst meer zal
bedragen dan de sub 1e vermelde som van tweemaal honderdduizend
guldens 's jaars, om gebezigd te worden, tot aflossing van de
schulden der Maatschappij en tot voldoening van de renten der
som welke krachten La a van dit artikel aan de Maatschappij tot
leen verstrekt zal worden.
Indien echter het meerder bedrag der voormelde winst, dan de sub
1 bedoelde som van f 200.000,- in een of ander jaar minder dan
honderdduizend guldens mogt beloopen, zal dit tweede gedeelte
der geldelijke bijdrage tot het laatst genelde bedrag worden
aangevuld, uit de fondsen van het Departement van Kolonien.
Artikel 3
De kosten van transport, vervanging en vestiging van kolonisten,
en die van vergoeding voor de invaliden onder dezelve, bedongen
bij de tuschen de regering en de Maatschappij van Weldadigheid
gesloten overeenkomsten, zullen voorloopig voldaan blijven
worden uit de daarvoor op de voordragt der Departementen van
Binnenlandsche Zaken en Finantien door ons aan te wijzen
middelen.
Artikel 4
Aan de verstrekkingen bij artikel 2 en 3 vermeld, worden de
navolgende voorwaarden verbonden:
a
Het bestuur der Maatschappij van Weldadigheid, zal, zonder onze
uitdrukkelijke toestemming, geene harde geldopneming ten behoeve
der Maatschappij mogen doen, nog op nieuw meerdere loopende
schulden mogen aangaan, dan voor den geregelden gang van het
beheer der instelling volstrekt onvermijdelijk is, en ook dat
onvermijdelijke niet anders dan op korte termijnen.
b
Alle eigendommen der Maatschappij, zoo roerende als onroerende,
zullen verbonden zijn voor de, reeds aan die Maatschappij
verleende en verder voorteschieten of te verleenen penningen,
zoodanig, dat het Gouivernement zich, ten allen tijde, het regt
voorbehoudt om die gelden, met de renten daarop verschenen op te
vragen, en de Maatschappij verpligt zal zijn, alsdan, die gelden
terug te geven, of wel alle de goederen, daarvoor verbonden, aan
het Gouvernement aftestaan, met alle lusten en lasten daarop
gevestigd.
c
Er zal bij de Maatschappij van Weldadigheid eene afzonderlijke
rekening worden gehouden, van de gelden welke krachtens artikel
2 sub B aan die instelling ter leen verstrekt zullen worden.
d
Bij de Maatschappij van Weldadigheid zullen door ons, op de
voordragt van onzen minister van Binnenlandsche Zaken, twee
commissarissen worden benoemd, om den gang der zaken toetezien,
met de bevoegdheid om van alles, wat daartoe vereischt wordt,
inzage te nemen.
Behalve deze beide voornoemde commissarissen, zullen twee
ambtenaren worden bestemd, om meer bijzonder het gewone en
dagelijksche beheer der Maatschappij van Weldadigheid gade te
slaan en daarbij voor 's Rijks belang te waken; zij zullen, te
dien einde, van alle vergadering der Permanente Commissie dier
Maatschappij worden verwittigd, om dezelve te kunnen bijwonen,
in welke zij, alsdan, echter, slechts eene adviserende stem
zullen hebben, voorts zal hen, op hunne aanvrage, inzage moeten
worden verleend van alle archieven, boeken rekeningen en andere
retroacta der Maatschappij.
e
Wij behouden ons voor, om steeds zoodanige voorschriften te
geven, als wij in het belang der Maatschappij van Weldadigheid
en dat van het Rijk noodig mogten oordeelen.
Onze Ministers van Binnenlandsche Zaken, van Kolonien en van
Finantien, zijn belast met de uitwerking dezes, ieder voor zoo
verre hem aangaat.
Gegeven te 's Gravenhage den 17 January des jaars 1836, van onze
regering het drie&twintigste
Dit KB bereikt de Maatschappij via het ministerie van Binnenlandse Zaken. Dat stuurt het op 18 februari 1836 naar de permanente commissie met de onderstaande begeleidende brief, die meteen de personele invulling van het besluit geeft, invnr 168 scans 311-312:
's Gravenhage, den 18 Februarij 1836
Ik heb de eer, bij deze, aan UwelEdelen te doen geworden een afschrift van Zijner Majesteits besluit van den 17e Januarij ll. N84, houdende niet slechts de noodige voorzieningen tot voorloopige instandhouding Uwer Maatschappij, maar tevens aanwijzing der middelen tot het bewerkstelligen van zoodanige uitbreiding harer koloniale instellingen, als, naar het oordeel van haren stichter, vereischt wordt tot derzelver opbeuring in die mate, dat zij, na verloop van eenige jaren, zich weder is staat zal bevinden om door eigen middelen in de behoeften te voorzien; een en ander onder de voorwaarden bij dat besluit omschreven en voor de nakoming van welke ik UwelEd verzoek wel te willen zorgen.
Ten gevolge van §d van artikel 4 van het voorschreve besluit is Zijne Majesteit, bij een later besluit van den 5e Februarij ll. N119, overgegaan tot de benoeming van de bij die § bedoelde Commissarissen en ambtenaren belast met het daarbij omschreven toezigt; ook van dat besluit (bij hetwelk tevens de commissarissen benoemd geweest bij Besluit van den 30e September 1833, la K32 geheim, waartoe betrekkelijk was mijn brief van den 5e October 1833 N1 geheim, zijn ontheven van alle verdere bemoeijenissen uit laatstgemeld besluit voortvloeijende), ontvangen UwelEdelen hiernevens een afschrift, met verzoek om, zoo wel aan de Heeren Canneman en van Ewijck als aan de Heeren Caan en Feith, die allen door mij zijn verzocht om zich tot de volbrenging van den hun opgelegden last met UwelEdelen in betrekking te stellen, al die inlichtingen en inzagen te verstrekken, welke zij zullen behoeven, en om de beide laatstgenoemden in de gelegenheid te stellen tot de bijwoning van iedere Uwer Vergaderingen.
Voor de geldelijke verstrekkingen bij artikel 2 van het besluit van den 17e Januarij jl. N84 bedoeld, zal door het Departement van Kolonien worden gezorgd, terwijl naar aanleiding van het 3e artikel van hetzelve door mij, met overleg van het Departement van Financien, de noodige maatregelen genomen of geprovoceerd zullen worden tot de geregelde voldoening van hetgene aan UwelEdelen wegens kosten van transport, vervanging, vestiging en vergoeding van kolonisten zal toekomen.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
van Doorn
Twee andere kopietjes van dit besluit zijn nu teruggevonden in
invnr 167 de scans 251 tot en met 256 en de scans 257 tot en met
265. Daar zit een briefje bij, scan 249, met de tekst:
4 Maart 1836 No. 16
Dit kopij besluit is van den Gen.l van den Bosch ontvangen waarschijnlijk voor het originele afschrift en de geleide brief van Binnenlandsche Zaken