Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
10 juni 1836
Brief van directeur Van Konijnenburg (N1136) aan de permanente
commissie (batch 197, scans 158-159), door de pc bijgeschreven '28
Junij 1836 N20 in advies; Nader 14 Julij N1'
Frederiksoord, den 10 Junij 1836
Onder terugzending van den brief van H.H.Burgemeester en
Wethouders van Harlingen, heb ik de eer UWelEdG, op de Marginale
van 31 Mei jl. N2, te antwoorden, dat al de in dien brief genoemde
kinderen, met uitzondering van Elizabeth de Haan, verleden
jaar reeds met verlof te Harlingen zijn geweest, waarom het ons
beter voorkomt, het verzoek om nieuw verlof van de hand te wijzen.
Welke goede zijde het gaan met verlof van de weezen te Veenhuizen
ook hebben mogt, hetzelve heeft ook zijne nadeelige zijden, als
het gemis van arbeid in den zomer, wanneer er het meest te doen
is, de kostbaarheid van hetzelve en de moeite die hetzelve aan de
administratie veroorzaakt.
Uit dien hoofde heb ik de eer UWelEdG voor te stellen, om
hieromtrent in het algemeen de volgende regels vast te stellen,
namelijk dat de Adjunct-Directeuren verlof mogen geven, aan hen:
1e. aan hen die reeds hun 15e jaar hebben bereikt.
2e. die, minstens, in geen twee jaren verlof gehad hebben.
3e. die zich goed gedragen.
4e. die van reisgeld voorzien zijn.
5e. die schriftelijke bewijzen van uitbesteders of
bloedverwanten kunnen vertoonen, dat dezelve zulk een verlof
verlangen en zij in het onderhoud van de verlofgangers behoorlijk
zullen voorzien.
Volgens deze regelen wenschte ik wel, dat UWelEdG de plaatselijke
directie in het algemeen de bevoegdheid geliefden toe te kennen,
om zulke verloven toe te staan, teneinde verder hierover het minst
te corresponderen viel.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg.
7 juli 1836
Brief van het ministerie van binnenlandsche zaken (N146, 7e
afdeeling) aan de permanente commissie), door de pc
bijgeschreven '14 Julij 1836 N1'
’s Gravenhage, den 7 Julij 1836
In antwoord op UwelEdelens brief van den 28e Junij ll. N20,
houdende voorstel om weder, zoo als vroeger, verloven te verleenen
aan de best oppassende jongelieden, gevestigd in de
kindergestichten te Veenhuizen, heb ik de eer UwelEdelen te
berigten dat bij mij geene bedenkingen daartegen bestaan, onder
voorwaarde echter dat in het oog worden gehouden de opmerkingen,
die daaromtrent gemaakt zijn in mijnen brief van den 9e Augustus
1832, N178, 7e Afdeeling.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
bij afwezigheid van Zijne Excellentie
de Secretaris-Generaal
C.Vollenhove.
Wil: de secretaris-generaal formuleert wat slordig, waardoor
het lijkt of er een tijdje geen verlof verleend is, maar hij
bedoelt met 'zoo als vroeger' feitelijk 'zoals altijd'.
14 Juli 1836 Uitgaande post van de permanente commissie 14
juli 1836 N1, invnr 450.
’s Gravenhage, 14 Julij 1836
De Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid
Gelezen den brief van Zijne Exc. den Minister van Binnenl Zaken
van den 7 dezer N146 afd 7, en nader gelet op dien van den Dir der
Kol van den 10 Junij ll. no 1136 (in advies 28 dato N20)
Besluit:
1e. den Dir der Kol te magtigen, om wederom dit jaar aan de
jongelieden in de kindergestichten, welken zulks verlangen en
grond geven om te vertrouwen, dat zij van de hun te verleenen
gunst geen misbruik zullen maken, voor zooverre de werkzaamheden
het toelaten, verlof te verleenen om hunne nabestaanden te gaan
bezoeken, en wel, in het algemeen volgens de regels bij den
aangehaalden brief des Directeurs voorgesteld, zonder nogtans de
kinderen welke nog geen 15 jaren oud zijn of binnen twee jaar
verlof hebben gehad, geheel uittesluiten, kunnende daaromtrent,
naar bevind van omstandigheden, worden gehandeld, terwijl de
directeur tevens te kennen wordt gegeven, dat de P. C. zwarigheid
heeft gevonden om op de plaatselijke directie eene algemeene of
doorloopende magtiging tot het verleenen van verloven aan de
kinderen in de Gestichten te verstrekken.
2e. Den aanvrage om verlof voor weezen, gedaan door de regeering
van Harlingen, en door den Directeur, bij zijnen bovenvermelden
brief teruggezonden, wederom te stellen in handen van den
Directeur, ten einde daaraan te voldoen, voor zooverre, in verband
tot het bovenbepaalde, daartoe termen bestaan.
Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Dir. der Kol. ter
uitvoering.
De PC
Bijgeschreven bij de regels in de aangehaalde brief van de
directeur: Dus ook consent van de besteders zie het 5 punt der
door den Directeur gestelde conditiën