Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Het boek De wees van Amsterdam heeft op de omslag - zie
onder - als auteur staan M.C. Rudolfs. Die naam konden we tussen
de weeskinderen in Veenhuizen niet vinden, dus het zal een
pseudoniem zijn.
Daarna verliep de identificatie van de schrijver als volgt:
In het boek wordt beschreven dat de schrijver, die Karel wordt
genoemd, enkele dagen na de verjaardag van zijn broer Willem in
Veenhuizen aankomt, dat hij er naar toegaat samen met die broer en
zijn zus Lize, dat laatstgenoemde tijdens de cholera-epidemie van
1849 overlijdt, dat de schrijver in 1851 naar het Instituut te
Wateren gaat en dat broer Willem overlijdt nadat de schrijver op
28 oktober 1854 examen als onderwijzer heeft gedaan en dat de
schrijver het jaar daarop de koloniën verlaat.
Is er een wees op wie al deze eigenschappen passen?
Jazeker, Johan Karel Gustaaf Möller, weesnummer 1045, die op 4
februari 1846 met zijn zus en broer in het kindergesticht te
Veenhuizen aankomt.
En de laatste twijfel verdwijnt als we ontdekken dat het
pseudoniem M.C. Rudolfs de naam is van de in 1842 overleden moeder
van Johan Karel Gustaaf Möller.
De drie genoemde Veenhuizense weeskinderen komen uit het huwelijk
van:
● Johann Joachim Carl Möller, geboren in 1805 in
Mandelshagen bij Rostock, als zoon van Adolph Möller, kleermaker,
en Ilsabe Falke. Volgens het boek verdient hij goed de kost als
meubelmaker. Hij is op 19 augustus 1829, met als beroep
'kastenmakersknecht', getrouwd met
● Maria Constantie Rudolfs,
geboren circa 1798 volgens haar huwelijksakte te Amsterdam, maar
ik kom haar tegen in het lidmatenboek Winterswijk
1790-1825 als vertrokken naar Amsterdam op 18-10-1818 dus allicht
is ze daar geboren, als dochter van George Willem Rudolfs en
Wilhelmina Seegers, ten tijde van haar huwelijk oefent zij het
beroep dienstbode uit. Zij overlijdt volgens het boek op 'den
avond van Karels achtsten verjaardag', dus op 20 februari 1842.
Bekend zijn drie kinderen uit dit huwelijk:
● Dorothea Sophia Eliza Möller, in
navolging van het boek verder te noemen Lize, geboren 17
maart 1830,
● Willem Adolf Christiaan Möller,
verder te noemen Willem, geboren 1 februari 1832 en
● Johan Karel Gustaaf Möller, = de
'wees van Amsterdam', verder te noemen Karel, geboren 20
februari 1834.
De tekst van het boek De wees van Amsterdam is - bij mijn
weten - nog steeds te koop in het Gevangenismuseum te Veenhuizen,
overgetypt door vrijwilligers en uitgegeven door de in 2007
overleden Geert de Wilde, voormalig raadslid en wethouder voor de
PvdA in Norg, mede-oprichter van het gevangenismuseum in
Veenhuizen en vice-voorzitter van de Historische Vereniging Norch.
Dus ik ga niet de hele tekst weergeven, maar vat hier het begin en het eind van het boek samen.
In het eerste hoofdstuk van het boek, getiteld Het ouderlijk
huis, beschrijft Karel Möller de aangrijpende dood van zijn
moeder, het onderwijs dat hij en broer Willem en zus Lize genieten
en dat hij erg slecht vindt - 'Dat is in onze tijd veel beter.' -
en de opvoeding die ze krijgen van hun vader en een na de dood van
hun moeder in huis gekomen oudere nicht, juffrouw Retger.
In het tweede hoofdstuk - Het courantenbericht - gaat het
over de 'typhus' die alle drie de kinderen treft, maar waarvan ze
genezen. Dan leest vader in de krant dat een broer van hem bij een
scheepsramp is omgekomen, hij wordt krankzinnig en wordt in een
gesticht in Amsterdam opgenomen.
Lize gaat naar een tante (een zus van hun moeder) in een dorp in
Utrecht, maar kan niet opschieten met haar nichtje en na drie
maanden gaat ze dienen bij burgers met een winkel aan de
Haarlemmerstraat Willem en Karel komen onder de hoede van de
Inrichting voor Stadsbestedelingen.
In hoofdstuk 3 - Bij de Gasthuismin - gaan Willem en
Karel als stadsbestedelingen naar een gasthuismin, juffrouw
Rijsoord (lijdend aan het water), op de Prinsengracht vlakbij de
Leidsestraat (hoge stoep en onderhuis). De dienstbodes heten
Heintje en Sophie. Er zijn ook invalide wezen van middelbare
leeftijd en ouder in huis.
In hoofdstuk 4 - Willem en Karel gaan verhuizen -
overlijdt juffrouw Rijsoord, vermoedelijk oktober 1845, en worden
Willem en Karel door 'Dolf' van de Inrichting voor
Stadsbestedelingen naar een andere gasthuismin, met de naam
Gulhart, gebracht.
Hun vader overlijdt november 1845. Ze kunnen niet naar een
weeshuis, want moeder was ingeschreven als lid van de hervormde
Kerk en vader was Luthers maar had zich bij zijn aankomst in
Amsterdam niet ingeschreven als lid. De kinderen zijn Luthers
gedoopt en dat is volgens het boek de reden dat ze niet in een
weeshuis terecht kunnen.
Hoofdstuk 5 - De reis naar Veenhuizen - geeft een
beschrijving van de provincie Drenthe en de Maatschappij van
Weldadigheid. Op de verjaardag van Willem, 1 februari 1846, horen
ze dat ze naar Veenhuizen gaan. Lize besluit vrijwillig mee te
gaan omdat ze haar broers niet alleen wil laten vertrekken.
De rest van het boek beschrijft hun ervaringen in Veenhuizen en
dat is merendeels opgenomen in De kinderkolonie. Hier
alleen wat aanvullende archiefinformatie.
Ze staan alle drie in het stamboek van weeskinderen met invnr
1412. Daarvan zijn scans, zie helemaal bovenaan de pagina hoe die
scans te bereiken zijn. Lize heeft daar weesnummer 1043, Willem
weesnummer 1044 en Karel weesnummer 1045.
In die stamboeken staat vermeld dat Lize op 23 juli 1849
overlijdt, dat is in de eerste dagen van de cholera-epidemie in
het eerste gesticht te Veenhuizen, zie enkele stukken uit die
periode over de uitbraak op deze pagina.
Karel wordt op 3 mei 1851 uitverkoren om kwekeling te
worden op het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren.
Meer informatie over dat Instituut is bereikbaar via deze pagina. Hij staat met
kwekelingennummer 61 in het register van kwekelingen met invnr
1583 (daarvan zijn nog geen scans).
In invnr 1007 het tiende mapje (1853-1856) staat vermeld dat hij
'onderwijzer voor Groot Wateren' wordt. In zijn boek beschrijft
hij humoristisch hoe hij in die kleine bijschool voor de klas
wordt gezet.
Te Veenhuizen overlijdt zijn broer Willem Möller op 28
oktober 1854.
Als laatste overlevende van het gezin verlaat Karel Möller
Wateren en de koloniën met ontslag op 11 april 1855. Hij
meldt in zijn boek dat de instituteur hem heeft aanbevolen en er
de hoop bestaat dat hij te Amsterdam als ondermeester zal
geplaatst worden.
In het laatste hoofdstuk vertelt hij dat ze zich na aankomst in
Amsterdam eerst melden bij de boekhouder van de Inrichting voor
Stadsbestedelingen. Die laat weten dat ze veertien dagen op kosten
van de stad kunnen logeren bij de gasthuismin waar Karel vroeger
ook geweest is en in die tijd een baan moeten zoeken.
Dat lukt Karel. Hij wordt ondermeester bij een hoofdonderwijzer
die hem in zijn studie bijstaat. Om zijn karige inkomen aan te
vullen geeft hij in zijn vrije uren privélessen en doet hij voor
enkele mensen de boekhouding. Ondertussen studeert hij veel en hij
haalt de akte voor hoofdonderwijzer.
Hij woont als 'commensaal' bij een vroegere vriend van zijn vader
en krijgt verkering met een meisje uit een 'net burgergezin'.
In 1864 wordt hij benoemd tot hoofd van een lagere school in De
Koog op Texel en dat betekent een inkomen waarmee hij een gezin
kan stichten. Dus trouwt hij op 25 augustus 1864 te
Amsterdam met:
● Isabella Petronella Krab
Henning, geboren 23 november 1837 volgens haar huwelijksakte
te Nieuwediep en volgens haar overlijdensakte in Nieuwe Niedorp.
Zij is volgens de 'Genealogie van Friedrich Siegmund Godtfied
Henning per generatie', zie hier,
een dochter van Reinier Krab Henning, die de beroepen van
onderwijzer en ambtenaar van de rijksbelastingen heeft uitgeoefend
en die in 1879 zal overlijden te Oudeschild op Texel, dus
hoogstwaarschijnlijk bij zijn dochter en schoonzoon, en Petronella
Soutendijk.
Het begin van zijn werkzaamheid in De Koog ondervindt wat
vertraging, blijkens onderstaande brief van Karel Möller dd 25
augustus 1864 aan de burgemeester van Texel die op de Gomes-genealogie
staat:
Edel Achtbaren Heer!
Ofschoon ik alle pogingen heb aangewend om eenige dagen vroeger mijn ontslag te bekomen, is mij dit echter niet mogen gelukken.
Niet weinig verheugde mij daarom UEd.Achtbare's laatste geëerde; want naardien UEdel Achtbare de niet verwachte, of liever te eischen goedheid hebt gehad, mij te berigten, dat het ook nog goed was wanneer ik Vrijdag den 2 September van hier vertrok, zoo kan ik tot den laatsten oogenblik aan mijne verpligting voldoen.
Ik begreep wel, dat UEdelAchtbare niet wilde, ik op min aangename wijze hier werd ontslagen, maar aan den anderen kant begreep ik ook, dat op stel en sprong te vertrekken niet zeer verkieselijk is.- Beide bezwaren zijn door UEdelAchtbare uit den weg geruimd, waarvoor ik UEdelAchtbare ten hoogste dankbaar ben.
Indien UEdelAchtbarenu nog eenen wensch wilde vervullen, nl den Schipper, welke op 2 September vaart bij mij te zenden, op de Brede Schans, ten huize van den Heer R. R. Krab-Henning N 294, dan zou ook de laatste vervuld zijn.
Na minzaame aanbeveling verblijf ik van
UEdelAchtbare de DW. Dienaar J.K.G. Möller
Eenmaal gearrriveerd in De Koog blijkt zijn woonsituatie
allesbehalve ideaal, gezien zijn onderstaande brief aan de
burgemeester dd 9 januari 1865, die is opgediept door
Irene Maas en ook op de Gomes-genealogie staat:
Edel Achtbare Heer
Daar wij dagelijks met vreeze in huis zitten, voel ik mij gedrongen UEdel Achtbare van het volgende kennis te geven:
De schoorsteen van mijn woonhuis verkeert in zeer slechten staat, zoodat we ook bij den minsten wind ons beangsten, dat hij door den zolder heen zal vallen. Hij is geheel buiten de loodlijn, en zelfs deskundigen beweren, dat hij het niet houden kan tegen harde wind, veel min tegen storm.
Mijn vriendelijk verzoek was dan, of UEdel Achtbare ons van die ongerustheid zoudt willen bevrijden, waartoe wij ons vriendelijk by UEdel Achtbare aanbevelen, voor al in dezen tyd van stormen.
Na minzame groeten, hoogachtend
UEdel Achtbare DW Dienaar
JKG Möller
Of het met die huisvesting te maken heeft weet ik niet, maar na
enkele jaren in De Koog accepteert Karel Möller per zomer 1868
dezelfde functie in Oudeschild, zie de lijst van schoolhoofden
op Texel op de site van Irene Maas. Daar blijft hij heel lang als
hoofd der school werken. Op diezelfde site staan fragmenten
uit het dagboek van dominee Huizinga waar Karel Möller in
voorkomt.
Het is als schoolhoofd in Oudeschild dat hij zijn herinneringen
aan Veenhuizen ophaalt in het boek De wees van Amsterdam.
Over de preciese datum van verschijning is wat onduidelijkheid.
Google books en veel andere internetbronnen dateren het rond 1920
maar dat klopt niet, het moet eerder zijn, want al in het Haarlems
Dagblad van 3 december 1888 staat de volgende
advertentie:
Naar ik uit genealogieën op internet begrijp krijgt het echtpaar Möller-Henning zes kinderen. Echtgenote Isabella Petronella Krab Henning overlijdt 27 mei 1904. Twee jaar later, als hij al 72 jaar is, beëindigt Karel Möller zijn werk als schoolhoofd. Hij overlijdt 13 januari 1919 te Velsen, waar een getrouwde dochter woont.