Naar het overzicht
van Veenhuizense weeskinderen
Het gaat om drie kinderen van Berend Anthoon Lenos en Nennigjen
Jans Bosch. Hun moeder is 18 januari 1845 overleden en het is in
de negentiende eeuw hoogst, hoogst zeldzaam dat een alleenstaande
vader de zorg voor zijn kinderen draagt. Eigenlijk komt dat alleen
voor als die vader zo welgesteld is dat hij er personeel voor kan
inhuren.
Als hij dat niet kan, vinden ook de plaatselijke regenten dat ze
de zorg voor de kinderen moeten overnemen en zo komen de broers in
Veenhuizen. Een vierde kind, een dochter, komt niet mee en blijft
waarschijnlijk bij familie. De drie broers zijn, in volgorde van
leeftijd met vermelding van hun weesnummer in het wezenregister
met invnr 1413:
● Anthoon Berends Lenos, geboren 26 maart 1831,
weesnummer 1345,
● Jan Berends Lenos, geboren 7 januari 1833,
weesnummer 1346, en
● Wouter Berends Lenos, geboren 17 april 1838,
weesnummer 1347.
De twee oudsten, Anthoon en Jan, worden uitverkoren voor een
vervolgopleiding op het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding,
zie hier voor meer over dat
Instituut. Ze ondernemen op 4 maart 1847 de voetreis van
Veenhuizen naar Wateren. Anthoon krijgt het kwekelingnummer 72 in
de kwekelingenregisters met de invnrs 1583 en 1611, en Jan 77.
Korte tijd na aankomst, op 24 april 1847, loopt er eentje uit
Wateren weg. Volgens het wezenregister met invnr 1413 is het
Anthoon, volgens de
tuchtraad van 28 april 1847 is het broer Jan. We zullen er
waarschijnlijk nooit achter komen, broers en meer algemeen
weeskinderen door elkaar halen komt zowel in de registers als in
de verslagen van de tuchtraden regelmatig voor, maar verderop zal
ik betogen dat ze waarschijnlijk toch Anthoon bedoelen.
Hoe dan ook, de vluchter wordt de volgende dag, 25 april 1847, al
door behulpzame politiedienaren uit Meppel bij het eerste gesticht
te Veenhuizen afgeleverd. De aangeklaagde vertelt op de
tuchtzitting over de desertie dat hij 'zijnen Oom te Zwolle
wenschende te bezoeken, op reis derwaarts zijnde te Meppel opgevat
was'. Hij wordt veroordeeld tot 8 dagen opsluiting in de
strafkamer.
Volgens het kwekelingenregister, en dat is één reden waarom ik
denk dat de tuchtraad Anthoon bedoelde in plaats van Jan, blijft
Anthoon Berends na die tuchtzaak in Veenhuizen. Daar moet hij
meemaken dat het jongere broertje Wouter Berends Lenos op 21 juni
1847 overlijdt. Doodsoorzaak onbekend, maar misschien duikt er in
de toekomst nog een verslag over dat jaar van de geneesheren van
Veenhuizen op.
Terwijl broer Jan nog steeds in Wateren zit, moet Anthoon op 14
september 1847 weer voor de tuchtraad
komen. Hij zou via een medewees een paar van zijn koloniale kousen
hebben verkocht aan een vrouwelijke wees. Dat levert hem weer acht
dagen opsluiting op. Bovendien wordt op het tegoed op
oververdienste, dat voor hem in de spaarbank staat, het dubbele
bedrag van de waarde van dat paar kousen, oftewel 1 gulden 60
cent, ingehouden.
Dan begint begin 1848 bij Anthoon het familiegevoel te kriebelen.
Hij loopt uit Veenhuizen weg op 12 februari 1848. Hij
wordt echter op 14 februari weer teruggebracht en de
politiedienaar die dat doet, claimt ook de gebruikelijke premie en
de transportkosten. Op de tuchtraad
van 16 februari 1848 verklaart Anthoon 'dat de zucht om zijnen
vader te Heerenveen wonende, te bezoeken hem hier toe genoopt
had'.
Dat de tuchtraad hem hier voor doet komen voor desertie voor
de 2e maal is een andere reden waarom ik denk dat ze bij de
tuchtraad van 28 april 1847 ook al Anthoon en niet zijn broer Jan
vonnisten. Nu wordt hij veroordeeld tot '8 dagen opsluiting in de
strafkamer om den anderen dag te water en brood met boeijen aan,
tevens zijne rekening oververdiensten te belasten met ƒ 4.50
wegens premie en transport kosten'.
Dat betekent dat hij 24 februari weer op vrije voeten is en... 27
februari 1848 neemt hij opnieuw de benen. Maar 29 februari
wordt hij weer teruggebracht en diezelfde dag moet hij verschijnen
voor de tuchtraad.
'De Raad liet hem binnen staan om gehoord te worden. Hij gaf te
kennen dat de wensch om zijnen vader die te Heerenveen woond te
bezoeken, hem op nieuw tot desertie genoopt had.'
Dat levert hem weer acht dagen opsluiting plus ƒ 4.50 premie en
transportkosten op. Maar bovendien is de tuchtraad 'van gevoelen,
om hem wegens herhaling van dit misdrijf voor eenen onbepaalden
tijd te verwijzen naar de strafkolonie te Ommerschans, ten einde
hem uit de nabijheid van zijnen vader te doen zijn, die zich te
Heerenveen ophoudt en waarheen hij zich van hier telkens begeeft'.
Dit staaltje vuile pesterij wordt genoemd op pagina 349 van De
kinderkolonie. De wens van de raad om Lenos verder weg van
zijn vader te plaatsen, wordt door de permanente commissie
gehonoreerd. Volgens het register van strafkolonisten met invnr
1586 folio 3 komt hij 14 april 1848 in de strafkolonie
aan. En daar is de bewaking heel wat uitgebreider en strikter dan
bij het kindergesticht.
Dat Anthoon steeds wegens desertie terechtstaat, wil niet zeggen
dat Jan Berends Lenos het niet kan. Hij loopt 18 februari 1849
weg uit het Instituut te Wateren en ze hebben hem pas te pakken op
19 mei 1849 en dan komt er niet eens een tuchtzaak maar krijgt hij
meteen zijn ontslag. Vermoedelijk gaat hij naar Herenveen.
Dat zou Anthoon ook wel willen, maar het duurt tot 30 mei
1851 eer hij er in slaagt om van de Ommerschans weg te
komen. Hij is dan al twintig jaar en hij zorgt dat ze hem niet te
pakken krijgen. Eindelijk kan hij naar Heerenveen.
Dat wil niet zeggen dat er een happy end komt, want de hereniging
van vader en zoon kan slechts kort duren. Vader overlijdt 5
september 1851. Daarna zit Anthoon Berends zonder middel van
bestaan en het gevolg is dat hij weer richting Veenhuizen trekt.
Hij meldt zich te Assen en wordt dan op 4 oktober 1851 het
bedelaarsgesticht op de Ommerschans binnengevoerd, toegang 0137.01
invnr 436 scan 289.
Hij is dan 1 meter 53 lang, heeft een ovaal aangezicht, blond
haar en blauwe ogen, een ronde kin en geen bijzondere kenmerken.
Domicilie van onderstand (= de plaats die moet betalen voor zijn
verblijf in het bedelaarsgesticht) is Sint Johannisga. Hij wordt 20
december 1851 overgeplaatst naar Veenhuizen en is dan weer
op bekend terrein.
Met dien verstande dat hij nu niet in het eerste maar in het
tweede of derde gesticht verblijft en niet op een zaal met
weeskinderen maar op een zaal met bedelaars woont. Er komt een
einde aan als hij 12 augustus 1852 in militaire dienst
gaat. Wat overigens betekent dat hij het afgelopen jaar nog
gegroeid is, want voor het leger moet je minimaal 1 meter 57 lang
zijn.
Daarna is het weer mis, want op 19 april 1856 komt hij
weer in het bedelaarsgesticht aan, weer vanuit Assen, toegang
0137.01 invnr 438 scan 192. Hij is inmiddels 1 meter 65 lang en
verder is het signalement gelijk gebleven, behalve dat nu vermeld
wordt dat hij 'scheelziend' is. Hij wordt 30 april 1856
overgeplaatst naar Veenhuizen en ouder gewoonte getrouw deserteert
hij daar op 8 juli 1856.
Daarna komt hij niet meer in Veenhuizen terug, maar overlijdt hij
9 april 1863 te Hoorn (in het werkhuis?). Broer Jan doet het
beter, hij trouwt in 1860 en zorgt voor een uitgebreid nageslacht,
waardoor hij in diverse genealogieën voorkomt.