Deze pagina's geven aanvullende informatie bij het boek. Om te
beginnen is er de verantwoording van de gebruikte bronnen, met
name archiefstukken, met soms wat extra informatie en verwijzingen
naar stukken op de site. Die verantwoordingen per hoofdstuk zijn via deze pagina in te zien
en/of op te halen. Op een andere pagina staan de in het boek
voorkomende persoonsnamen
en weer elders de plaatsnamen.
Verder staan hieronder stukken die met de kindergestichten in
Veenhuizen te maken hebben. Sommige staan op deze bladzijden,
andere staan elders op de site, maar er is altijd een
'Terug'-toets om weer hier te komen. NB: Er zijn ook nog
algemene stukken over de kolonie Veenhuizen op deze pagina. Reacties zijn
altijd welkom.
Alle inventarisnummers (invnrs) op deze bladzijden horen -
tenzij anders vermeld - bij het Archief van de
Maatschappij van Weldadigheid dat berust bij het Drents
Archief onder toegangsnummer 0186.
In het archief |
Informatie over de bewaard gebleven
stamboeken/registers van op contract met de
regering geplaatste Veenhuizense weeskinderen. Met
links naar de online te bekijken registers. |
Informatie over de (onvolledig) bewaard gebleven stamboeken/registers van op particulier contract geplaatste Veenhuizense wezen. Met overzichten van kinderen en links naar de transcripties van de wel bewaard gebleven lijsten. |
En van de niet goed geregistreerde op
particulier contract geplaatste weeskinderen zijn er enkele
al opgespoord en die worden beschreven op deze pagina:
Bernardus Hendriks, Arnoldus van (der) Krieken, Willem
Waldekker, Joseph Dietz. |
Wat zijn
designatielijsten en wat is de betekenis van het bij
elk weeskind horende designatienummer?? En waar in het
archief zijn die dingen te vinden? |
Van in totaal twaalf weeskinderen zijn de
zakboekjes bewaard gebleven. Een overzicht daarvan staat op deze pagina met
links naar de door het Drents Archief gemaakte scans van de
boekjes. |
De aanloop, 1819-1821 |
Op 3 februari 1819 doet de
Maatschappij een eerste verkennend voorstel
voor de opvang van vondelingen aan het ministerie van
Binnenlandse Zaken, met uitnodiging verder te praten. |
Op 24 augustus 1819 laat de
Maatschappij het ministerie van Binnenlandse Zaken weten dat
ze dit jaar graag 102
kinderen van het Aalmoezeniersweeshuis in de koloniën
wil opnemen |
De voorbereidingen, 1822
|
Het Koninklijk Besluit van 6 november 1822 spreekt voor het eerst van het opnemen van vondelingen door de Maatschappij van Weldadigheid, zie artikel 7 en verder. |
Daarop haakt de Maatschappij op 6 december 1822 in door de minister van Binnenlandse Zaken uit te nodigen zijn mening te geven over af te sluiten contracten. |
Vanaf 21 november 1822 is Stephanus Jacobus van Royen al druk met het aankopen van gronden in de buurtschap Veenhuizen ten behoeve van een nieuw te stichten kolonie. |
Op 18 februari 1823 stuurt Johannes
van den Bosch het bestek voor de bouw van een gesticht
in de kolonie Veenhuizen. Twee eeuwen later wordt dat
teruggevonden in het archief in Brussel. |
Het eerste Concept Besluit Huishoudelijke
Inrichtingen voor het Instituut te Veenhuizen is
gedateerd 8 november 1823, zal later worden
bijgesteld, maar geeft wel een goed beeld van de
bedoelingen. |
De regenten van het Aalmoezeniersweeshuis in
Amsterdam maken 30 januari 1824 na druk van de
autoriteiten een
lijst van kinderen die ze wél naar de kolonie
Veenhuizen willen sturen |
Op 2 februari 1824 wordt in
voorbereiding van de komst van de kinderen door de
permanente commissie vastgesteld het Reglement voor de Administratie
van het Gesticht van Weezen. |
Bij de administratieve regelingen hoort, dus
ook van 2 februari 1824, de personeelsopzet voor het
nieuwe gesticht, oftewel de Staat der Geemployeerden
voor het Gesticht te Veenhuizen |
De overheid
|
Op 1 maart 1823 sluit de Maatschappij van Weldadigheid een contract met de regering voor het overnemen van '4000 Weezen, Vondelingen en Verlatene Kinderen' in de kolonie Veenhuizen. |
Met het Koninklijk Besluit van 24 maart 1824 N23 luidt koning Willem I het einde in van het Aalmoezeniers Weeshuis en legt hij de basis voor het zenden van kinderen naar Veenhuizen. |
Er blijkt nog een dwingende maatregel nodig, het Koninklijk Besluit van 15 januari 1825 N85, om de weeshuizen zo ver te krijgen dat ze weeskinderen naar Veenhuizen sturen. |
De Commissie tot Onderzoek naar de Ware Staat
der Armen beoordeelt
op 25 april 1825 de bezwaarschriften die diverse
steden hebben ingediend tegen de opzending van kinderen. |
Het contract van 1 maart 1825 voorziet in
controle van de leefomstandigheden van de kinderen. Maar een commies
van het ministerie heeft 5 september 1825 moeite
antwoorden te krijgen. |
Met het contract van 16 en 19 juni 1826 tussen het gouvernement en de Maatschappij van Weldadigheid erkent men dat het niet gaat lukken 4.000 weeskinderen in Veenhuizen te krijgen. |
Het contract van 23
juni
1827 maakt het mogelijk dat ook invalide weeskinderen
in Veenhuizen opgenomen worden. Daar moeten de weeshuizen en
steden dan wel extra voor betalen. |
Op 17
augustus 1827 gaat Zijne Majesteit het voor eens en
voor altijd regelen (denkt hij). Koninklijk Besluit N124
keurt bovenstaande contract goed, KB N125 bepaalt a-l-l-e-s. |
Waarom werkt dat KB van 1827 niet en komen er
nog steeds te weinig weeskinderen naar Veenhuizen.
Binnenlandse Zaken heeft het uitgezocht en
rapporteert april 1829. |
Met het Koninklijk Besluit van 17 januari 1836 N84 krijgen de koloniën (en de kindergestichten) de taak vooral ten dienste te staan van de Nederlandse bezittingen overzee. |
Aankomst der kinderen 1824
|
Op 19 februari 1824 komen de eerste
weeskinderen aan in het kinderetablissement. Hier een
overzicht van de aankomsten
tot 1 juli 1825, met de plaatsen van herkomst. |
En vanaf 22 februari 1824 lopen de
eerste weeskinderen al weer weg uit Veenhuizen. De
landelijke opsporing is nog niet in orde, dus de eerste zes vluchters
blijven altijd weg. |
Tot de aangekomen kinderen op 28 februari
1824 behoort Jacobus Faber en omdat ik toch al een
keer alle weeskinderen met de achternaam Faber op een
rijtje had gezet doe ik ze hier. |
Aankomst der kinderen 1825 |
Op 30 januari 1825 worden voor het
eerst gedeserteerde kinderen teruggebracht in het
gesticht. Dat is een primeur maar zal in de
geschiedenis tientallen keren gebeuren. |
Maart 1825 worden de kinderen Alles
overgebracht naar het kinderetablissement. Jan, Kornelis,
Pieter, Grietje, Aaltje en Klaas komen uit de vrije koloniën
waar ze wees geworden zijn. |
Op 2 april 1825 arriveren twee
jongens Emeis, een maand later volgt de derde. De twee
eersten lopen weg en
blijven langdurig weg voor ze in het kindergesticht
terugkomen. |
Bij het transport uit Leiden en omgeving dat
op 2 mei 1825 aankomt zitten twee verstekelingen.
Een moeder uit Alkemade die haar kind niet alleen wil laten gaan
en haar dochtertje. Wat nu? |
Op 14 mei 1825 stuurt de Maatschappij
aan het ministerie een lijstje van de invalide
kinderen, die tegen alle afspraken in, toch bij het
kindergesticht zijn afgeleverd. |
Kinderen uit 'de allervoortreffelijkste
inrichting van het weeshuis alhier'
naar Veenhuizen zenden, betekent het eind van de steun voor
de kolonisatie, meldt Workum op 11 juni 1825. |
Op 1 juli 1825 komen twee kinderen
Sasburg uit Heerenveen het kinderetablissement binnen. Later
zullen er nog twee volgen en het verblijft in Veenhuizen
pakt helemaal niet
beroerd uit. |
Bij de groep uit Friesland die 2 juli
1825 aankomt zitten Klaas Teeuwis Albertsma en Albert
Teeuwis Albertsma die later allebei een bijschool in
Wilhelminaoord zullen runnen. |
Tussen de 'deserteurs' van begin juli
1825 staan ook drie weesjongens met zeer Friese
voornamen. Ze waren krap een week
in het kindergesticht. Eentje wordt teruggepakt. |
Op weg naar de kolonie gaat de achtjarige
Gijsbertus van Merkum/Merkom op 13 augustus 1825 op
zijn eigen houtje de
stad Amsterdam bekijken. Er wordt een grote zoektocht
georganiseerd. |
De regenten van het Heilige Geestgasthuis te
Leiden zijn 19 oktober 1825 diep verontwaardigd in
het maandblad te moeten lezen dat hun kinderen in erbarmelijke
conditie zijn aangekomen. |
Kleding |
Op 22 januari 1824, bij de voorbereiding op de komst van de eerste kinderen, worden de 'Vaste bepalingen omtrent de kleeding en het huisraad' in het kindergesticht vastgesteld. |
Welke
kleding dragen de zestien kinderen uit Middelburg die
op 20 maart 1825 vandaar vertrekken en acht dagen
later de poort van het eerste gesticht binnenlpen? |
En hoe gaat het ook uit Middelburg afkomstige groepje gekleed als ze juni 1825 naar Veenhuizen komen? Een overzicht door de 'Subdirectie van 't gesticht No. 3 (Burgerweeshuis)' |
Het derde (en laatste) overzicht van kledingstukken
van Middelburgse wezen, september 1826. Misschien
heeft Middelburg later nog vaker zulke overzichten gestuurd,
maar die heb ik niet. |
September 1834 wil de permanente commissie bezuinigen op de kleding en verdienste van de kwekelingen in Wateren, de directeur protesteert en oktober 1834 wordt het teruggedraaid. |
3 februari 1835 Een nieuw besluit dat de geheel afgesleten kleeding der weezen zal worden teruggenomen en van hoe veel kleeding stukken zij steeds moeten voorzien zijn. |
Een wijziging van de bepalingen over de kleding van weeskinderen in november 1837 waardoor ze een tweede buis (jongens) of jak (meisjes) pas krijgen als de eerste half versleten is. |
Op 22 januari 1840 besluit de
permanente commissie dat aan het kledingpakket van de
meisjeswezen een 'wit katoenen doek'
wordt toegevoegd. Uit de overmaat gebleekte stof. |
Er is jarenlang over gediscussieerd en het
leek er lang niet door te komen, maar in september 1845
wordt dan toch besloten dat de jongenswezen voortaan onderbroeken
krijgen. |
Onderwijs |
Stukken over het onderwijs voor alle koloniën, dus ook aan de weeskinderen in Veenhuizen, zijn bereikbaar via de Onderwijs-pagina op de site. Daar staan veel verslagen van bezoeken door de adjunct-directeur voor het onderwijs (Jan Hessels van Wolda) en later als opvolger de opziener der scholen Jan Hendrik Geraets aan de schoollokalen te Veenuizen. |
Via die onderwijs-pagina zijn ook de
schoolmeesters te vinden, waaronder nogal wat die uit de
wezenpopulatie komen. Ik ben begonnen van die laatsten een overzicht
te maken. |
Honderden Veenhuizense jongens hebben een vervolgopleiding
gehad op het Instiruut voor Landbouwkundige Opvoeding in
Wateren. Meer over dat Instituut is te vinden op de aparte Wateren-pagina's. |
Tussen al die jongens op het Instituut voor
Landbouwkundige Opvoeding te Wateren bevindt zich in de
regel ook één weesmeisje die daar naar toe gestuurd wordt als
'waschmeid'. |
Gezondheidszorg |
Stukken over de gezondheidszorg voor alle
koloniën, dus ook voor de weeskinderen in Veenhuizen, zijn
bereikbaar via de Geneeskunde-pagina
op de site. Daar staan ook enkele van de regelmatige
verslagen van de geneesheer in Veenhuizen over ziekten en
sterften in het kindergesticht. Van sommige van die artsen
zijn aparte pagina's met informatie. |
Over de crisis in 1829 toen de buitenwereld
reageerde op de vele sterfgevallen in het derde gesticht en
er onderzoeken werden gedaan, is een aparte crisis
1829-pagina. |
Met verlof |
Het Weesarmhuis te Zaandam doet oktober
1826 een oproep om hun kinderen verlof te geven 'om
hunne familien waarnaar zij zoo zeer reikhalzen
eens te bezoeken'.. |
De net in functie getreden directeur Van
Konijnenburg zendt 13 juli 1829 de lijsten met
kinderen die dit jaar met verlof willen,
met soms logeeradressen en met overwegingen. |
Het Geloof |
Naar aanleiding van een verzoek van de
Maatschappij wordt bij Koninklijk Besluit van 6 april
1824 een jaarlijks bedrag ter beschikking gesteld voor
een
dominee in Veenhuizen. |
Pastoor Doorenweerd uit Kampen, tot nu toe
enthousiast voor de kolonisatie, is 25 april 1825
heel ongelukkig dat zijn schaapjes het in Veenhuizen zonder zielzorg
moeten stellen. |
Dominee Johannes Heersprink meldt in januari
1829 een schreeuwend gebrek aan 'Kerk- en
onderwijsboeken'. Meer dan de helft van zijn catechisanten
heeft geen 'vraagboeken'. |
De pastoor van Veenhuizen vindt in mei/juni
1829 dat hij een
paard nodig heeft om zijn klantjes in de 'op eenen
aanmerkelijken afstand' van elkaar gelegen gestichten te
kunnen bezoeken. |
Welke godsdienstige gezindheid heeft een
bepaald weeskind? Enkele
fragmenten uit de vaak verhitte discussies over dit
onderwerp, waarbij iedereen zich van zijn slechtste kant
laat zien. |
Het tuchtrecht |
'Ter beteugeling van sommige ondeugden welke
onder de kinderen begonnen te ontstaan', stelt de directeur
op 4 november 1824 regels op voor de tuchthandhaving
onder de wezen. |
Van de werking van dat eerste reglement is
slechts één
zitting van de 'Raad van Disciplinen' bewaard
gebleven, maar er kan ook veel worden afgeleid uit een brief
van september 1827.. |
Een nieuw 'Reglement van Tucht
voor de Gestichten van Weezen, Vondelingen en Verlatene
Kinderen van den 8 july 1829' regelt vanaf die datum
de tuchtrechtspraak in de kindergestichten. |
Zie daarvoor de transcripties van de zittingen van de
Raad van Tucht voor Weezen, Vondelingen en Verlatene
Kinderen bij het EERSTE gesticht te Veenhuizen van 1826
tot en met 1859. |
En de transcripties van de zittingen van de Raad van Tucht voor Weezen, Vondelingen en Verlatene Kinderen bij het DERDE gesticht te Veenhuizen van 1829 tot en met 1842. |
Bij bovenstaande transcripties horen lijsten met
weeskinderen die - of als beschuldigde of als
slachtoffer of als getuige - bij de tuchtzittingen genoemd
worden. |
Sommige weeskinderen worden veroordeeld tot
een tijdelijke verbanning naar de strafkolonie op de
Ommerschans. Een lijst van de strafkolonisten
onder de weeskinderen. |
Het personeel |
Landarbeid verrichten de wezen onder leiding
van de onderdirecteur-buiten en de wijkmeesters. Al die
functionarissen vanaf het begin tot 1859 staan met elkaar op
een pagina. |
April 1823 wordt op voorstel
van Johannes van den Bosch Jannes Poelman benoemd
als eerste adjunct-directeur voor het dan nog op te richten
eerste etablissement. |
De onderdirecteur
binnen administreert de weeskinderen. Oktober 1823
solliciteert Jakob Heinrich Textor die dit werk zes jaar zal
doen. Later zal zijn zoon Augustinus Textor het overnemen. |
Andries Gerret Los is in 1824 een zeer kortstondig zaalopziener bij het eerste gesticht te Veenhuizen, die kinderen 'zoms tot de lendens uijt het vuijl moet haalen'. |
Als weeskinderen het gebouw in of uit willen,
moeten ze langs de
portier. Dat is vanaf het begin in 1824 tot
1836 de arbeiderskolonist Cornelius Hagen uit Amsterdam. |
Een zaalopziener die er al uitvliegt binnen 2
maanden na de aankomst van de eerste wezen. Op 15 april
1824 wordt Gerrit Reemst
ontslagen na 'zich aan dronkenschap te hebben overgegeven |
Als opvolger april 1824 wordt
Cornelis Albert Brandt
benoemd, maar die wordt al gauw magazijnmeester van het
eerste gesticht en daarna de winkelhouder van het
etablissement. |
De eerste boekhouder van het
eerste gesticht die de weeskinderen administreert, moet in
1825 al vertrekken. Later komt een (of twee?) van zijn
kinderen vanuit Haarlem in het wezengesticht. |
De meisjes in het eerste gesticht krijgen les
in naaien en
breien van arbeidersvrouwen. Voor dezelfde activiteit
in het derde gesticht komt 28 juli 1825 de weduwe
Haarman uit Amsterdam. |
Zaalopziener Bolman zou op zeer ruwe wijze met de
kinderen omgaan, aldus de veldwachter van de gemeente Norg.
Ik zoek op een aparte pagina uit wie de hierbij betrokken weesjongens
zijn. |
Adjunct-directeur van het eerste gesticht
Jannes Poelman heeft de ene ruzie na de andere. Bijvoorbeeld
in 1835 met onderdirecteur Laarman. |
De bedelaar Pieter Johannes van de Poel in
1842 promoveren tot zaalopziener
in het kindergesticht is een allesbehalve goede keus. Maar
ja, hij is katholiek. |
Naamsveranderingen |
Januari 1829 wordt er druk gecorrespondeerd over de naam en vooral het geboortejaar van Hendrik Jans Cordel alias Hendrik Harms. |
De speurtocht in 1838 naar de identiteit van Hendrik de Vries, die uiteindelijk Hendrik Mozes blijkt te heten. Met die speurtocht is men wel een jaar bezig en dan moet Hendrik in dienst. |
Alsof het bijna niks scheelt: de naam van
weesnummer 1012 Maria Welgeschikt blijkt volgens bericht
van Binnenlandse Zaken op 1 september 1840
Constantia Mulder te zijn. |
Volgens de gouverneur van Drenthe op 18
mei 1841 noemt Felix Franciscus Dennis zich ten orechte
Chapman. Dat is een naam die zijn vader zomaar heeft
aangenomen. |
Ouderloze bedelaarskinderen |
Begin 1829 wordt onderzocht of in de
bedelaarsgestichten ouderloos geworden kinderen kunnen
worden overgebracht naar de kinderetablissementen. Meestal mag het wel. |
Maar in de praktijk gebeurde het al, Pierre
Etienne Chartier de Fontenille komt 29 april 1828
over uit het bedelaarsgesticht
waar zijn vader, zijn moeder en zijn zusjes overleden zijn. |
Er kunnen per 1 april 1829 al een vijftal over
van de Ommerschans naar het kindergesticht. Waaronder de
zoon van de voormalig arts van de schans en drie jongens van
één moeder. |
Daarna
volgen per 1 juni 1829 de in de
bedelaarsgestichten ouderloos geworden kinderen uit Zeeland,
want de Zeeuwse steden - en vooral Middelburg - juichen
overplaatsing toe. |
Ergens tussen september 1830 en 1 juni
1831 komen Jakle Pieters Donia, Tietje Pieters Donia
en Jacob Pieters Donia over nadat hun ouders te Ommerschans
overleden zijn. |
De jongens Tange komen met hun vader in het
bedelaarsgesticht en als die laatste overlijdt, gaan ze november
1832 met toestemming van Arnemuiden over naar het kindergesticht. |
Arie Mollenbeek gaat februari 1850
over van bedelaarsgesticht naar kindergesticht als zijn
moeder is overleden. Hij staat onderaan deze pagina met
andere Mollenbeeks. |
Alle bedelaarskinderen |
Bij een besluit op 23 september 1839
wordt in
artikel 2 bepaald dat bedelaarskinderen van meer dan
vijf jaar worden overgebracht naar het wezengesticht
Veenhuizen-3. |
Uit een brief op 19 oktober 1840
blijkt echter dat die bedelaarskinderen massaal de
benen nemen omdat zij 'worden gekweld door de weezen
en achtergesteld door de zaalopzieners'. |
Toch probeert men het weer. November 1846
wordt opnieuw besloten dat bedelaarskinderen
bij de wezen worden ondergebracht. De enige reden is dat de
bedelaarsgestichten te vol worden. |
Vertrek: ontslag |
Op 10 september 1825 nemen Johannes
van den Bosch en Jermias Faber van Riemsdijk het besluit dat
weeskinderen met ontslag kunnen als zij twintig jaar
of ouder zijn. |
De eerste poging, oktober 1825, om
kinderen te ontslaan verloopt
rommelig. Op voorstel van het ministerie van
Binnenlandse Zaken wordt het uitgesteld tot komend voorjaar. |
In april 1826 verschijnt dan de
allereerste ontslagvoordracht. Stukken volgen nog |
In maart 1828 beginnen de werkzaamheden voor de ontslagvoordracht van dat jaar. Er zijn altijd een aantal die liever nog niet weg willen en een jaar willen blijven. Een reeks voorbeelden. |
De ontslagvoordracht voor 1829 is
eerder klaar, maar dan moeten de gemeenten waar weeskinderen
vandaan komen akkoord
gaan met het ontslag. Enkele voorbeelden. |
Den Haag voegt mei 1829 een nieuwe
voorwaarde toe aan het ontslaan van wezen: ze moeten lidmaat
van een kerk zijn. Iedereen vindt dat een goed idee en voortaan is
het vereist. |
Ook in deze periode woedt de discussie of
niet moet worden bijgehouden of de ontslagen weeskinderen
wel goed
terechtkomen. In juni 1829 blijkt men het
hierover helemaal eens. |
Bij de ontslagvoordracht voor 1834 krijgt de een het advies nog een jaar in het kindergesticht te blijven en de ander kan vanwege zijn of haar geschiktheid meteen vertrekken. |
De Regenten over de Stads Bestedelingen in
Amsterdam reageren 27 februari 1835 op de
ontslagvoordracht voor dit jaar en volgen
helemaal het advies dat de Maatschappij geeft. |
Van de ontslagvoordracht voor 1836
behandel ik er drie die van de leiding wel de wijde wereld in
zouden mogen. Twee gaan er inderdaad dat jaar, eentje wacht
nog twee jaar. |
Een individueel ontslag. Iets of iemand heeft
het ontslag aangevraagd voor Hendrik Antes en de directeur
meldt maart 1838 dat het goed is want hij heeft 'te
Veenhuizen het timmeren
geleerd'. |
Eind maart 1838 heeft de permanente commissie
nog een aantal vragen over de ontslagvoordracht van wezen in
dat jaar. De directeur beantwoordt
ze. |
Twee brieven uit april 1839 over het
al dan niet
ontslaan van weeskinderen. Voor sommigen ziet het er goed
uit, maar bij anderen is de verwachting dat ze het gesticht
nooit zullen verlaten. |
De wees Jan Pieter van Ingen wordt oktober
1839 door de stichter der koloniën Johannes van den
Bosch opgepikt en meegenomen als tuinman
naar zijn grote nieuwe villa in Den Haag. |
Bij de ontslagvoordracht in 1845 is er een al jarenlang ingeroest vast stramien. Van het eerste vel van die voordracht doe ik bij wijze van voorbeeld de vijf kinderen die daar op staan. |
De Instituteur maakt januari 1846 een
overzicht van de weeskinderen die in 1845 vanuit het
Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren de
wereld zijn ingetrokken. |
Vertrek: naar familie |
Een tiental brieven over familieleden die
besloten hebben een weeskind uit Veenhuizen in huis te
nemen. Plus voorafgaand enkele algemene notities over dit verschijnsel.. |
Soms is het de eigen moeder of vader die een
kind uit Veenhuizen weer bij zich wil hebben. Meestal omdat
de omstandigheden waarin die ouder zich bevindt verbeterd
zijn. |
Familie die een wees- of armenkind uit
Veenhuizen in huis wil nemen, moet de eventuele schuld van
het kind voldoen en moet
ze afhalen. Over dat laatste een pagina met twee
brieven. |
Neeltje en Adriaantje Hoed mogen op 19 januari 1829 uit het kindergesticht om zich te voegen bij hun vader en broer die in Wilhelminaoord wonen. Het lijkt zo mooi maar loopt triest af. |
Juli 1835 komt er een brief van de
ouders van Jacoba Cornelisse dat 'als vondeling gegeven
hebben en niet eerder om hebben kunne verzoeken'. Maar nu
willen ze haar thuis hebben. |
Bij Simon Vestdijk is het geen
familie waar hij naar toe gaat, want dat hebben vondelingen
niet, maar een timmerman die hem eerder al eens in huis
heeft gehad. En het nog eens wil proberen. |
Van Lubbert Abels Bijlk uit
Wierhuizen bij Eenrum is niet zeker of hij naar familie
gaat, maar de omstandigheden van zijn vertrek in 1843 maken
het wel waarschijnlijk. |
Vertrek: militaire dienst |
Bij koninklijk besluit van 19 september
1826 wordt vastgelegd waar koloniejongens. voor de
dienstplicht moeten worden ingeschreven. Meestal is
dat de plaats van herkomst. |
Dat wil niet zeggen dat alles meteen geregeld
is. Op 3 oktober 1828 maakt de gouverneur van
Drenthe duidelijk wat
voor lijsten de Maatschappij hem jaarlijks moet
leveren. |
De lijst van 9 december 1828 wordt door de
gouverneur naar de desbetreffende provincies gestuurd en dat
leidt januari 1829 tot vragen en discussies
over leeftijden, namen en herkomst. |
In april 1829 wordt gecorrespondeerd over de wens van drie jongens uit het eerste gesticht om in militaire dienst te gaan. Het ministerie van BZ vraagt toestemming van de voogden. |
België maakt zich los van Nederland. 8 oktober 1830 de Bepalingen nopens de algemeene wapening en handhaving der rust in de kolonie. Om 3 maanden later terug te krabbelen. |
Het is ook mogelijk vrijwillig in militaire
dienst te gaan, maar weesjongens die dat willen hebben de toestemming
nodig van hun voogden. Een briefje uit februari 1832. |
Onder de Amsterdamse weesjongens 'heerscht
het algemeen gevoelen, dat geen hunner op
vrijstelling te hopen heeft' als het om dienstplicht
gaat. De affaire Emanuel februari 1835. |
Voor de meeste negentienjarigen is de lengte
onvoldoende om in dienst te gaan. De directeur geeft de resultaten
van een meting in maart 1838 waarbij twee van de
zeven lang genoeg zijn. |
Aan de onderwijscarrière
van Gerrit Reeman komt in juli 1836 een einde omdat
zijn broer Albert maar niet wil groeien (en ik neem op deze
pagina zus Dina ook even mee) |
Vertrek: bij de marine |
Eerste lijst belangstellenden voor de marine
volgt |
De Directeur Generaal voor de Marine is 24
december 1838 uitermate chagrijnig over de kosten en vergeefse moeiten
die zijn besteed aan de wezen en bedelaars die bij de marine
wilden. |
Met name weesjongens die tijdelijk verbannen
zijn naar de strafkolonie op de Ommerschans hebben veel zin
om uit
te varen. Vier daarvan hebben zich eind december
1839 aangemeld. |
Divers 1824-1832 |
De permanente commissie realiseert zich 4
september 1824 dat ze iets vergeten is. Door
Veenhuizen niet af te bakenen met
jachtpalen, kan elke idioot er komen jagen! |
Op 2 april 1825 komen de eerste twee
van de broers
Emeis uit Leiden in Veenhuizen aan, de derde volgt een
maand later. Alle drie komen ze (kort of lang) in Wateren
terecht. |
De op 31 augustus 1835 te Veenhuizen
aankomende broers
Retel komen alle drie in Wateren. Eentje gaat later
naar de Kweekschool voor Schoolonderwijzers in Haarlem. |
Een positief advies in april 1826,
waardoor drie
kinderen van Doede Klaas de Vries en Marijtje Broers
uit de zalen van het gesticht naar hun ouders in een woning
aan de buitenkant mogen. |
September 1826 worden vier kinderen
uit Amsterdam ontslagen wegens 'de bijzondere
omstandigheden' waarin ze verkeren. Ik heb geen idee
war hiermee bedoeld wordt. |
Ook september 1826 stuurt de gemeente
Dirksland een meisje dat nog geen zes jaar oud is. Goed, het
scheelt maar één maandje, maar toch is het onverantwoord. |
In oktober 1826 komen de kinderen Lutkenhuis/Lutjenhuis/Lutkenhaus in het kindergesticht. Moeder is overleden en vader is 'van verlof achtergebleven'. Al komt hij in VH terug! |
Op 2 oktober 1826 arriveert een klein
groepje uit
Haarlem aan in het derde gesticht. Dat is geen gezonde
omgeving, van de vijf kinderen zijn er na een jaar drie
overleden. |
Op 10 oktober 1826 raken de kinderen Prins
verweesd en gaan ze van de woning aan de buitenkant van het
gesticht naar de zalen aan de binnenkant. |
Een familielid dient een rekwest in
bij de koning voor het ontslag van een wees uit Veenhuizen
en vrijstelling voor een andere wees, maar in het verzoek
wordt 31 oktober 1826 'gedifficulteerd'. |
Als arbeidersgezin bij het derde gesticht
raken de kinderen Van
den Bosch eerst hun moeder en daarna hun vader kwijt,
waarna ze op 4 oktober 1827 overgaan naar het
kindergesticht. |
Een voorbeeld van actieve opsporing
op 27 augustus 1828 als Anna Maria Westhoff niet van
verlof terugkeert en daarmee een 'allerschadelijkst
voorbeeld voor de verlofgangers' wordt. |
De directeur der koloniën schrijft op 20
september 1828 dat de uit Amsterdam gekomen wees Maria
Hendrika Dresselhuis zodanig krankzinnig is
dat ze uit Veenhuizen weg moet. |
Het is al vervelend dat een wees 14 dagen
gevangenis krijgt omdat hij 'op eens anders land schapen
heeft gehoed', maar op 9 december 1828 blijkt dat ze
hem daarna niet
vrijlaten. |
In de eerste maanden van 1829 wordt
in brieven af en toe terloops een naam genoemd van een
weeskind, waar ik verder niets van weet en van wie ik
probeer uit te zoeken wie
het betreft. |
Grietje Schraa weduwe Van Varick wil op 14
januari 1829 dar er een 'wakend oog op het zedelijk
gedrag' van haar zestienjarige dochter wordt gehouden en
stuurt haar naar
Veenhuizen. |
Twee Groningse meisjes klagen over
Veenhuizen, maar het hoeft niet serieus genomen want het is
ze alleen maar te doen om geld voor 'snoeperijen',
aldus de directeur op 13 februari 1829. |
De alleen door het land zwervende Wilhelmus Hidser van
circa acht jaar wordt niet in het kindergesticht opgenomen
en komt noodgedwongen 7 maart 1829 dus in de
Ommerschans. |
Op 26 maart 1829 arriveren uit Arnhem
Johannes Hermanus Lenting en Hendrikus Lenting. De directie
heeft moeite ze uit
elkaar te houden en nog meer moeite ze in toom te
houden. |
De directeur der koloniën beantwoordt 1
juni 1829 een serie vragen over diverse wezen.
Foutjes op de naamlijst van Wateren, een paar die zich goed
kunnen redden en een met zinneloosheid. |
De wees Neeltje de Kam trouwt in juni
1829 een veteraan die later zaalopziener wordt. Met
een terugblik op een affaire
tussen Neeltje de Kam en een zaalopziener in Veenhuizen-3. |
Kopiëren is in de negentiende eeuw
overschrijven en dus gaat er heel veel mis. In een brief op
4 augustus 1829 wordt geprobeerd verschillen met het
stamboek in Den Haag op te lossen. |
Employés van de gestichten schrijven 6
en 9 september 1829 roerende brieven hoe
verslangerd ze zijn aan de jacht en waarom ze zo graag op
koloniegrond willen
jagen. |
Op 10 september 1829 schrijft de
adjunct-directeur van het derde gesticht een bevel uit voor
de wijkmeester dat hij twee kinderen uit Friesland moet
ophalen. Dat gaat hem niet
lukken. |
Arisje Hopman, Jannetje Langedijk en Neeltje
Kieft moeten 13 juli 1830 voor de tuchtraad komen
vanwege vermeende oplichting van een net als zij uit Schagen afkomstige
wees. |
In september 1830 komen Maria, Dirk
en Hermanus van den Berg in het kindergesticht, na de
afgelopen jaren als arbeiders- en strafkolonistengezin hun
ouders verloren te
hebben. |
Op 2 januari 1831 vegrijpt de
zaalopziener Bloemmeijer zich aan het weesmeisje Maria Schallenberg,
het gerecht weigert echter hem te vervolgen. |
Als Cornelis van Zijl op 15 januari 1831
anderhalf jaar na zijn vlucht voor de tuchtraad verschijnt,
blijkt hij die tijd gewerkt te hebben bij boeren in
Blankenham die wisten dat hij ontvlucht was. |
Drie kinderen die er niet in geslaagd zijn na
hun ontslag een baan te vinden, vragen oktober 1831
of ze nog een winter in het gesticht mogen blijven.
Dag mag tot 1 mei, maar niet langer, |
De adjunct-directeur van het derde gesticht
moet zich op 2 april 1832 verantwoorden waarom de
wezen in het derde gesticht meer aan kleding
kosten dan die in het eerste gesticht. |
Er komt april 1832 zomaar een baantje
in Zutphen voor de wees Johanna van der Poort en volgens de
directeur zou Johanna, 'naar gissing 16 jaren oud', dat wel
aankunnen. |
Op een rijtje gezet de weeskinderen die komen
uit Loenen aan de Vecht.
Met als eerstelingen drie die op 16 april 1832 in
het kinderetablissement aankomen. |
De kinderen Hennenbergue komen juli
1832 in het kindergesticht aan. Zoals gebruikelijk
heeft de kleinste het het zwaarst, hij overlijdt. De andere
twee verlaten het gesticht met ontslag. |
In september 1832 komen de kinderen Steeneker aan, die de
afgelopen jaren hun ouders hebben verloren. Twee gaan weer
weg door de voordeur, eentje door de achterdeur. |
Divers 1833-1840 |
Als een ontslagen wees al vertrokken is, dan
vindt de Maatschappij in januari 1833 dat ze per se
en wat voor moeite het ook kost haar afgesloten zakboekje in
handen moet
krijgen. |
Als van twee gedeserteerde weeskinderen in januari
1833 eentje eerder is verexcuseerd door de
burgemeester van Den Helder, suggereert de directeur die
burgemeester de rekening te
geven. |
Als kinderen hebben gevraagd of ze nog een
winter in het gesticht mogen blijven, moet er al snel
daarna, bijvoorbeeld hier in februari 1833,
verantwoord of ze al
weg zijn. |
Om de 'leerlust' van in het spinnen nog
onhandige wezen op te wekken,
krijgen ze er vanaf februari 1833 meer voor betaald.
En er wordt geëxperimenteerd met het weven van linnen. |
Jan Pieters de Groef mag op 3 februari
1834 het kindergesticht uit en gaat wonen in een van
de woningen aan de buitenkant. Zie op deze pagina
onder het kopje 'Gurbe Klazes van Boven'. |
Op 9 mei 1833 komt Reinier van Nispen
als tienjarige aan in de kindergestichten, gaat in 1838 naar
Wateren en zal daarna tientallen jaren op het terrein van de
koloniën werkzaam
blijven. |
Naast 73 andere Amsterdamse kinderen komen op
10 juni 1833 ook zes broers en zussen met de naam
Redeker aan. Twee zijn al snel weer weg, eebtje wordt
ondermeester, drie gaan naar het Instituut te Wateren. |
Bij een verslag over Veenhuizen op 13
juni 1834 blijken de wezengestichten overbevolkt. Geen
plek meer voor de scabieuzen en 100
hangmatten worden door twee kinderen beslapen. |
Marinus Willem van Rooijen had graag nog wat
in Veenhuizen gebleven, maar 21 juni 1834 wordt
meegedeeld dat Middelburg er 'zwarigheid' in maakt om nog langer
de kosten te betalen. |
De stad Deventer denkt blijkens een brief van
22 augustus 1834 ook wel twee kinderen te kunnen
sturen die nog geen zes jaar oud zijn. Mooi niet. Ze
overleven het allebei
niet. |
Een onbekende heeft een
verslag gemaakt van de viering van Koningsdag 24
augustus 1834 in de kolonie Veenhuizen, welk verslag
volgens een bijschrift is geplaatst in de Groninger Courant. |
In april 1835 wordt de wees Janus
Meijer Drees aangesteld als bijschoolhouder
in de kolonie Wilhelminaoord. Hij is schoolmeester geworden
zonder in het Instituut te Wateren te zijn geweest. |
In een algemeen
verslag over de kolonie Veenhuizen op 3 juni 1835
maakt de directeur op het eind kritische opmerkingen
over het verlofgaan van weeskinderen. Nodig maar lastig en
duur. |
Op 6 juni 1835 komt Willem Masbraak
aan als enige wees die ooit vanuit Culemburg in de kindergestichten is geweest. Nog binnen een jaar overlijdt hij in het derde gesticht. |
Adjunct-directeur voor het onderwijs Jan
Hessels van Wolda heeft eind juni 1835 de scholen in
Veenhuizen geïnspecteerd en hij doet verslag van
het onderwijs en de onderwijzers. |
Ene meneer 'V. Ghestelles-Kerk te
Kampen' heeft blijkbaar geïnformeerd hoe het gaat met de in
het kindergesticht opgenomen kindjes Marchant en op
1 juli 1835 wordt dat beantwoord. |
Als Adriaan Veltman op 26 juli 1835
de benen neemt, ontstaat er
een rel over het gebrek aan alertheid (en bereidheid)
van de authoriteiten om ontvluchte wezen op te pakken. |
Een bijzonder ingewikkeld verhaal over een
groepje Amsterdamse kinderen dat februari 1836 aankomt.
Het is onduidelijk
wie er nu dood gaat en wie niet. En het loopt nog slecht af
ook. |
In maart 1836 keert de Veenhuizense
wees Noach Scheffener terug in het Instituut te Wateren waar
hij vóór zijn vijfjarige militaire dienst ook gezeten heeft.
Hij gaat werken voor
de kolonie. |
Als Dirk de Boer uit Enkhuizen op 15
april 1836 aankomt, is hij 6½ jaar oud en als zoveel
van die jonkies overlijdt hij binnen een jaar. Maar er komt
nog een verhaal
achteraan. |
Per 1 juni 1836 opgemaakte lijsten door de artsen en adjunct-directeuren van het eerste en derde gesticht te Veenhuizen van invalide weeskinderen die voor handarbeid ongeschikt zijn. |
Discussie
over verlof in 1836. Onaffe
pagina, wordt aan gewerkt. |
De directeur is het 27 maart 1838 met
de adjunct-directeur van het derde gesticht en de gouverneus
van Friesland eens over het 'doelloze' om Grietje Sijbrens
Rijpstra verlof te geven. |
De wees uit het derde gesticht Christoffel Kleinzoon schrijft 14 november 1836 dat hij graag wil ingaan op de uitnodiging élève-muzikant te worden bij de twaalfde afdeling Infanterie. |
Op 8 april 1837 doet directeur der
koloniën Jan van Konijnenburg verslag van zijn onderzoek
naar weeskinderen met bevroren tenen die
daaraan bezweken zijn. Een onthutsend rapport. |
Neeltje Adriane de Winter mag in 1837
terug naar Hoge en Lage Zwaluwe, maar wil liever even wachten tot haar
jongere broer Aart ook weg mag. Dat vindt het
gemeentebestuur niet goed. |
Oktober 1837 wordt besloten om
weeskinderen die zo gebrekkig zijn dat ze toch nooit het
gesticht zullen verlaten, NIET te dwingen om te sparen voor
later, maar ze uit
te betalen. |
Pieter Duurman lijkt het ver te gaan schoppen
als hij december 1837 'adsistent van de boekhouder'
wordt. Maar hij bezwangert de dochter van het gezin waar hij
is ingedeeld. |
Jan Kloosterman wordt na zijn ontslag begin
1838 niet bepaald warm welkom geheten door het
gemeentebestuur van Nisse in Zeeland. Jan Hessels van Wolda
is daar best kwaad over. |
Het verhaal van Johan Bauer die erg goed kan fantaseren, die op
het Guyot-instituut blijkt NIET doof te zijn en die in
1838 twee maanden behoort tot de bewoners van het
kindergesticht. |
In 1839 wordt Johannes Pieter Droit
zomaar bij het kinderetablissement afgeleverd, terwijl
niemand weet waarom. Het besluit hem de kolonie af te
zetten, wordt niet uitgevoerd. |
De politie van Leeuwarden heeft in 1839-1840
een dagtaak aan het oppakken en naar de kindergestichten
terugbrengen van jongens die NIET in Veenhuizen willen zijn. |
De broers Oege Lieuwes van Dijk en Ritske
Lieuwes van Dijk uit Harlingen vinden bij hun vlucht
in november 1840 onderdak bij de in Leeuwarden 'in
garnisoen liggende Ligte Dragonders' |
Divers 1841-1859 |
Op 29 juni 1841 gaat de wees Maria
Lamina Hillegonda van den Berg
ervandoor met een net ontslagen Zweedse bedelaarskolonist. Haar familie zorgt dat ze weer terugkomt. |
Op 31 augustus 1841 stuurt de
tuchtraad 2 kinderen naar de strafkolonie. Wilhelmus van Eek
wegens herhaalde
desertie en Grietje Willemsen wegens onzedelijke
praatjes. |
Als de broers Hubertus Jacobs Kerkhoven en
Antonius Jacobs Kerkhoven begin 1842 weglopen, kost
het de politiecommissaris van Harlingen vermakelijk veel moeite ze terug
te brengen. |
Zes weesjongens hebben mei 1842 een feestmaal gepland met gekookte aardappelen en een haas. Om het voor elkaar te krijgen moeten er wel wat illegale handelingen verricht worden. |
De wees Pieter Wendelgeld of Wendelgelt duikt
juni 1844 op in de archieven en blijkt ondanks het
Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding in zijn latere
leven slecht terecht
gekomen. |
De vondeling Johannes Janssen is zeven jaar
als hij op 26 mei 1845 in het kindergesticht wordt
binnengebracht. Negen jaar later zijn er tal van problemen.
Met een staartje in 1867 uit Pruisen. |
Johan Karel Gustaaf Möller komt met broer en
zus op 4 februari 1846 in het kindergesticht aan
en schrijft in zijn latere leven een prachtig boek
met herinneringen aan zijn tijd in Veenhuizen. |
Anthoon Berends Lenos, Jan Berends Lenos en
Wouter Berends Lenos komen 23 november 1846 in het
kindergesticht aan. Eén overlijdt, twee gaan naar Wateren,
en er wordt veel weggelopen. |
Een GROOT OFFENSIEF om de
zedelijkheid onder de weeskinderen te bevorderen in
1849. Het moet netter, zindelijker, kuiser en
godsdienstiger. Boeiende briefwisselingen. |
Vanaf maart 1850 ontrolt zich de
tragedie rond het weesmeisje Elisabeth Nacht, een
oppassend net meisje dat door de starheid van de
Maatschappij de vernieling in wordt geholpen. |
Drie kinderen van Jeltje Klazes Riemersma
komen na de dood van hun moeder in 1850/51 in het
kindergesticht. Slechts eentje overleeft dat. |
Omdat hij ongehoorzaam en ondeugend is wordt
de twaalfjarige Hendrik Johan Stumpff in juni 1851
door zijn vader naar het
kindergesticht gestuurd. Een jaartje Veenhuizen doet
wonderen. |
Na haar tijd in het kindergesticht gaat de
Haarlemse Johanna Elisabeth van den Berg niet ver weg. Ze
trouwt 24 juli 1852 een zoon van een arbeiderskolonist
en trekt daar in. |
Arnoldus Franciscus Fodde is al 'wegens
wangedrag' naar het kindergesticht te Veenhuizen gestuurd en
blijft weglopen, zie onderaan
de tuchtzitting van 14 november 1857. |
De vondeling Timoteus Trompet
is een van degenen die er in 1860 nog zit en hij
bezwangert daarna de weduwe van een zaalopziener. Een
spannende speurtocht naar gegevens. |